ECLI:NL:RBALK:2010:BO6090

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
29 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
117025 - FA RK 10-78
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van bijdrage in kosten levensonderhoud en studie door ouders voor meerderjarige zoon

In deze zaak heeft de rechtbank Alkmaar op 29 september 2010 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een meerderjarige zoon, die een bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud en studie vroeg van zijn ouders. De zoon, geboren op 19 oktober 1991, woonde sinds begin februari 2009 bij de ouders van zijn vriendin, na een gespannen relatie met zijn ouders. Hij volgde een opleiding en had financiële ondersteuning nodig, aangezien hij niet in zijn eigen levensonderhoud kon voorzien. De zoon verzocht om een maandelijkse bijdrage van € 925,--, met terugwerkende kracht vanaf 12 november 2009.

De ouders hebben het verzoek van de zoon betwist en verzocht om hem bij hen in huis te nemen om aan hun onderhoudsplicht te voldoen. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 september 2010, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun advocaten, werd de situatie verder toegelicht. De ouders stelden dat de zoon onder invloed stond van de moeder van zijn vriendin en dat zij bereid waren om financieel voor hem te zorgen, maar dat de door de zoon gestelde behoefte niet onderbouwd was.

De rechtbank heeft de behoefte van de zoon vastgesteld op € 284,-- per maand, rekening houdend met zijn inkomsten en de kosten van levensonderhoud. De ouders hebben een draagkrachtruimte van € 1.486,-- per maand, waarvan 70% beschikbaar is voor de zoon. Uiteindelijk heeft de rechtbank bepaald dat de ouders een bijdrage van € 250,-- per maand moeten betalen, met ingang van 1 juni 2010. Het verzoek van de ouders om de zoon bij hen in huis te nemen en het verzoek om de bijdrage te matigen zijn afgewezen, omdat de zoon dit niet in zijn belang achtte en de relatie tussen hen ernstig verstoord was. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK TE ALKMAAR
Sector civiel recht
BB
zaak- en rekestnummer: 117025 / FA RK 10-78
datum: 29 september 2010
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken
in de zaak van:
[ZOON],
wonende te [WOONPLAATS}
verzoekende partij,
advocaat: mr. G.F. de Graaf,
tegen:
1. [OUDER 1],
2. [OUDER 2],
beiden wonende te [WOONPLAATS],
gerekwestreerden,
advocaat aanvankelijk mr. C.J.L. Hagers, thans mr. I. Roos.
Partijen zullen verder ook worden aangeduid als de zoon en de ouders.
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Ter griffie van deze rechtbank is op 28 januari 2010 een verzoekschrift van de zoon ingekomen, waarin wordt verzocht ten laste van de ouders een bijdrage vast te stellen in de kosten van levensonderhoud en studie van [euro] 925,-- per maand met ingang van 12 november 2009, althans per datum indiening verzoekschrift dan wel per datum beschikking, althans een door de rechtbank vast te stellen bedrag.
De ouders hebben daarop een verweerschrift ingediend, strekkende tot afwijzing van het verzoek. Zij hebben van hun kant verzocht hen toe te staan om ter voldoening van hun onderhoudsverplichting de zoon in huis te nemen en aldaar het benodigde voor levensonder-houd te verschaffen, dan wel het verzoek van de zoon te matigen.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 september 2010, alwaar zijn verschenen de zoon, bijgestaan door mr. De Graaf en de ouders, bijgestaan door mr. Roos.
DE BEHANDELING VAN DE ZAAK
De zoon voert als grond voor het verzoek aan dat hij behoefte heeft aan een bijdrage. Ter onderbouwing van zijn standpunt voert hij het volgende aan. Hij is geboren in de gemeente Den Helder op 19 oktober 1991. Hij woonde tot begin februari 2009 bij zijn ouders in Heerhugowaard. Als gevolg van de gespannen relatie met zijn ouders, woont hij vanaf begin februari 2009 feitelijk bij de ouders van zijn vriendin, [OUDERS VRIENDIN], in [WOONPLAATS]. Deze opvang is tijdelijk totdat hij eigen huisvesting heeft gevonden. Hij volgt een opleiding aan het [NAAM SCHOOL] te {WOONPLAATS] en hij zit thans in het examenjaar. Hij kan niet in zijn kosten van levensonderhoud voorzien. Hij ontvangt een tegemoetkoming scholieren van [EURO] 241,93 per maand van de IBG. Hij heeft alleen een basistoelage aangevraagd omdat de ouders weigerachtig zijn hun gegevens te verstrekken. Ingevolge artikel 395a lid 1 en artikel 392 lid 2 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek zijn de ouders verplicht te voorzien in zijn kosten van levensonderhoud en studie. Hij zal zelf in zijn huisvesting moeten gaan voorzien. Hij stelt zijn behoefte dan ook op [EURO] 1.228,-- per maand minus de zorgtoeslag van [EURO] 62,-- en de tegemoetkoming scholieren van [EURO] 241,93 per maand. Zijn advocaat heeft de ouders bij brief van 12 november 2009 aangeschreven met het verzoek om financiële gegevens te verstrekken, derhalve wordt verzocht deze datum als ingangsdatum vast te stellen.
Ter bestrijding van het standpunt van de zoon hebben de ouders het volgende aangevoerd. Zij betwisten dat er sprake was van spanningen die zodanig waren dat de zoon niet meer thuis zou kunnen wonen. De ouders hebben naast de zoon, nog drie minderjarigen kinderen, te weten [MINDERJARIGE 1], geboren op [GEBOORTEDATUM], [MINDERJARIGE 2], geboren op [GEBOORTEDATUM] en [MINDERJARIGE 3], geboren op [GEBOORTEDATUM]. Sinds zijn vertrek uit het ouderlijk huis is er nauwelijks tot geen contact geweest met de zoon. Zij betreuren dit ten zeerste. Zij stellen dat de zoon onder sterke (negatieve) invloed staat van de moeder van zijn vriendin, [NAAM MOEDER VRIENDIN], die het contact tussen hen en de zoon frustreert. Zij hebben diverse instanties benaderd met een verzoek om hulp. In december 2009 hebben medewerkers van 't Vangnet GGZ en de politie een bezoek gebracht aan de woning van [NAAM MOEDER VRIENDIN] en daarbij zijn termen gebruikt als "sekte", "brainwash" en "destructieve manipulatie". Zij kunnen de zoon op geen enkele manier bereiken. De ouders zijn bereid voor alle kinderen te zorgen, ook financieel, dus ook voor de zoon. Omdat de zoon inmiddels meerderjarig is, realiseren ze zich dat zij contact niet kunnen afdwingen, maar zij willen tot een herstel van contact en tot goede financiële afspraken komen, wellicht middels mediation. Zij betwisten niet dat zij onderhoudsplichtig zijn voor de zoon en dat hij behoefte heeft aan een bijdrage. De door hem gestelde hoogte van de behoefte is echter niet inzichtelijk gemaakt. Zijn behoefte ligt meer in de richting van [EURO] 250,-- tot [EURO] 300,-- per maand, aangezien hij op het voortgezet onderwijs zit en er derhalve nog geen lesgeld betaald hoeft te worden en ook de boeken zijn gratis. Gelet op de ernstige situatie waarin de zoon verkeert, doen zij een beroep op de rechterlijke matigingsbevoegdheid van artikel 1:399 BW, waarbij zij tevens als voorwaarde stellen dat zij weer in contact komen met de zoon. Op grond van het netto gezinsinkomen van [EURO] 2.707,-- per maand is de behoefte van de drie minderjarige kinderen en de zoon in totaal te stellen op [EURO] 860,-- per maand. Mede gelet op de gemiddelde uitgaven van het gezin van [EURO] 2.200,-- per maand, is er geen draagkracht om aan de gestelde behoefte van de zoon te voldoen. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 1:398 lid 2 BW verzoeken zij ter voldoening aan hun onderhoudsplicht de behoeftige zoon bij hen in huis te nemen en hem aldaar het benodigde voor het levensonderhoud te verschaffen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Partijen verschillen van mening over de hoogte van de behoefte van de zoon aan een door de ouders te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie. De zoon stelt dat zijn in de overgelegde behoefteberekening opgenomen behoefte niet is afgestemd op de huidige situatie dat hij geen financiële middelen heeft om eigen woonruimte te vinden, maar op de wenselijke situatie dat hij eigen woonruimte heeft. De ouders stellen zich op het standpunt dat de zoon de gestelde behoefte onvoldoende met bewijsstukken heeft onderbouwd.
Artikel 395a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat ouders verplicht zijn te voorzien in de kosten van levensonderhoud en studie van hun meerderjarige kinderen die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt. Deze verlengde onderhoudsplicht geldt niet alleen jegens de meerderjarige studerende kinderen van 18 tot 21 jaar, maar ook jegens de meerderjarige kinderen van die leeftijd die al dan niet inkomsten uit arbeid hebben. In artikel 1:392 lid 2 BW is bepaald dat voornoemde onderhoudsplicht bestaat ongeacht de behoeftigheid van de jongmeerderjarige. Niettemin dient conform artikel 1:397 lid 1 BW bij de bepaling van de verschuldigde bijdrage voor levensonderhoud rekening te worden gehouden met de behoefte van de tot onderhoud gerechtigde.
Bij de bepaling van de behoefte zoekt de rechtbank aansluiting bij de huidige situatie van de zoon en gaat de rechtbank uit van de normen van de Wet Studiefinanciering (verder: WSF). Hoewel de boeken thans gratis zijn en het lesgeld voor het voortgezet onderwijs aanzienlijk lager is dan het collegegeld bij het hoger onderwijs, ziet de rechtbank aanleiding aansluiting te zoeken bij de WSF, nu de zoon heeft aangegeven dat hij na het gymnasium geschiedenis wil gaan studeren. Anders dan de zoon heeft gesteld, zal de rechtbank niet uitgaan van de situatie dat hij eigen woonruimte heeft, aangezien deze stelling op dit moment een dermate onzekere toekomstige gebeurtenis betreft, dat daarop niet vooruitgelopen dient te worden. Voor de bepaling van de behoefte van studenten kunnen de volgende posten in aanmerking worden genomen, te weten: levensonderhoud, premie zorgverzekeringswet, studiekosten (boeken, schrijfmaterialen etc.) en onderwijsbijdrage (les/collegegeld etc.). De rechtbank neemt als uitgangspunt dat de zoon bij de ouders van zijn vriendin woont. Gelet op de verklaring van de zoon dat hij, buiten een vakantiebaantje, geen reguliere eigen inkomsten heeft, zal de rechtbank hiermee geen rekening houden. Hij ontvangt wel een tegemoetkoming scholieren van [EURO] 242,-- per maand over de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010. De rechtbank neemt de volgende lasten in aanmerking. Aan kosten voor levensonderhoud (voeding, kleding, schoenen, telefoon en persoonlijke verzorging) wordt rekening gehouden met een redelijk geacht bedrag van [EURO] 250,-- per maand. De rechtbank acht het voorts redelijk om rekening te houden met een bedrag van [EURO] 50,-- per maand voor kost en inwoning. De zorgverzekeringspremie bedraagt [EURO] 26,-- per maand ([EURO] 88,-- premie, verminderd met [EURO] 62,-- zorgtoeslag). Aan bijdrage schoolfonds en deelneming aan een culturele reis wordt rekening gehouden met een geschat bedrag van [EURO] 50,-- per maand en aan studiekosten (leermiddelen) met een geschat bedrag van [EURO] 50,-- per maand. Aan sport, ontspanning etc. wordt rekening gehouden met [EURO] 100,-- per maand. De rechtbank zal de in de behoefteberekening opgenomen posten, anders dan hierboven genoemd, bij gebrek aan concrete onderbouwing en mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de ouders, buiten beschouwing laten.
De rechtbank is, gelet op voormelde inkomsten en lasten, van oordeel dat de behoefte van de zoon aan een door de ouders te betalen bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud en studie is te stellen op ([EURO] 526,-- lasten minus [EURO] 242,-- tegemoetkoming =) [EURO] 284,-- per maand.
Uit de door de ouders overgelegde, door de zoon niet betwiste, draagkrachtberekening blijkt dat zij een draagkrachtruimte hebben van [EURO] 1.486,-- per maand, waarvan 70% beschikbaar is, zijnde [EURO] 1.040,-- per maand. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben de ouders zich, gelet op de omstandigheid dat zij in de kosten van verzorging en opvoeding van hun vier kinderen dienen te voorzien, bereid verklaard met een bedrag van [EURO] 250,-- per maand bij te dragen in de kosten van levensonderhoud en studie van de zoon.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat na te melden bijdrage in overeenstemming is te achten met de wettelijke maatstaven. De rechtbank zal deze bijdrage vaststellen met ingang van 1 juni 2010, nu partijen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling dienaangaande overeenstemming hebben bereikt. Daarbij begrijpt de rechtbank dat de zoon het verzoek met betrekking tot de ingangsdatum heeft aangepast conform de bereikte overeenstemming. Voorts begrijpt de rechtbank, gelijk partijen ter zitting zijn overeengekomen, dat de ouders zich gehouden achten de betalingsachterstand over de periode van juni 2010 tot en met september 2010 af te lossen met een bedrag van [EURO] 100,-- per maand.
Het verzoek van de ouders dat zij ter voldoening van hun onderhoudsplicht de zoon bij hen in huis nemen en hem aldaar het benodigde voor het levensonderhoud verschaffen, zal worden afgewezen. Daarbij overweegt de rechtbank dat de zoon ondubbelzinnig heeft aangegeven dat aanvaarding van dit aanbod van de ouders redelijkerwijs niet van hem kan worden verlangd en dat dit niet in zijn belang is. Los van het feit dat deze bepaling niet meer van deze tijd wordt geacht, is dit verzoek, gelet op de ernstig verstoorde verhouding tussen de ouders en de zoon geen reële optie.
Tenslotte zal ook het verzoek van de ouders om de bijdrage te matigen worden afgewezen. Daarbij overweegt de rechtbank als volgt. De wijze waarop een kind vanaf het bereiken van de leeftijd van 18 jaar zelfstandig over de inkleding van zijn leven en studie beslist, zou als gevolg van de wijze waarop hij dit doet langs de weg van artikel 1:399 BW tot matiging van de onderhoudsplicht kunnen leiden, doch dit zal, gezien de strekking van artikel 1:395a BW, niet snel het geval zijn. De rechtbank is van oordeel dat het enkele weigeren door de zoon van contact met zijn ouders geen grond kan vormen voor beperking van de door de ouders uit artikel 1:395a BW voortvloeiende verplichting, te meer niet nu zij ter zitting hebben aangegeven akkoord te gaan met vaststelling van een bedrag van [EURO] 250,-- per maand als uitkering tot levensonderhoud en studie van de zoon.
Al het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.
DE BESLISSING
De rechtbank:
Bepaalt dat de ouders als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie aan de zoon telkens, voor zover het de nog niet vervallen termijnen betreft, bij vooruitbetaling zullen betalen [EURO] 250,-- per maand met ingang van 1 juni 2010.
Verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.S. Friedberg, lid van gemelde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 september 2010 in tegenwoordigheid van A.M. Bergen, griffier.
U kunt tegen deze beschikking in hoger beroep gaan bij het Gerechtshof te Amsterdam. U kunt dit hoger beroep instellen binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
Het beroep moet namens u worden ingesteld door een advocaat. Als u in aanmerking wilt komen voor door de overheid (gedeeltelijk) gefinancierde rechtsbijstand, dan kan uw advocaat daartoe namens u een verzoek indienen bij de Raad voor Rechtsbijstand. In plaats van een door de aanvrager van rechtsbijstand over te leggen verklaring van de burgemeester over zijn inkomen en vermogen kan er nu worden volstaan met het opgeven van het sofinummer, op basis waarvan de Raad informatie inwint bij de belastingdienst. In civiele zaken waarin zonder advocaat wordt geprocedeerd geldt dat aan de griffie in plaats van een verklaring van de burgemeester een verklaring van de raad (opgesteld op basis van de door de belastingdienst verstrekte gegevens) wordt overgelegd. Afhankelijk van die draagkracht wordt een zogenaamde toevoeging verstrekt onder oplegging van een eigen bijdrage. Die bijdrage is afhankelijk van de hoogte van de draagkracht.
Als de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, dan geldt de beschikking al wel, zolang op het (eventuele) beroep niet is beslist.