RECHTBANK ALKMAAR
Sector Kanton
Zaaknr/rolnr.: 283292 \ CV EXPL 08-6325 \CP
Uitspraakdatum: 28 april 2010
de buitenlandse vennootschap Varde Investments (Ireland) Limited te Dublin, Ierland
eisende partij
verder ook te noemen: Varde
gemachtigde: Swier & Van der Weijden, gerechtsdeurwaarders te Amsterdam
[...] te [plaats]
gedaagde partij
verder ook te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. J. Both van Leaseproces B.V. te Amsterdam.
Dit verloop blijkt uit:
-de dagvaarding d.d. 3 november 2008 met producties [Varde];
-de conclusie van antwoord met producties [[gedaagde]];
-de conclusie van repliek in conventie / conclusie van antwoord in reconventie met
producties [Varde];
-de conclusie van dupliek met producties [[gedaagde]];
-de conclusie van dupliek in reconventie [Varde].
De inhoud van de processtukken geldt als hier ingelast.
Ten slotte is heden uitspraak bepaald.
1. Varde is rechtsopvolgster van Dexia Bank Nederland N.V. (verder: Dexia). Dexia is rechtsopvolgster onder algemene titel van Bank Labouchere N.V. te Amsterdam, tevens h.o.d.n. Legio, en op haar beurt rechtsopvolgster van Legio Lease B.V.
Waar hierna over Dexia wordt gesproken, worden haar rechtsvoorgangsters daaronder begrepen.
2. Tussen Dexia en [gedaagde] is op 25 juni 1999 een aandelenleaseovereenkomst gesloten, genaamd: WinstVerDriedubbelaar, met nr. [nummer]
3. De overeenkomst is beëindigd; na verkoop van de onderliggende aandelen bleef nog een restschuld over van [gedaagde] op Dexia, die [gedaagde] onbetaald heeft gelaten.
4. Op 30 december 2005 heeft [gedaagde] volmacht gegeven aan mr. G. van Dijk van Lease-proces, met recht van substitutie, om namens hem ter zake het hiervoor onder rov. 2 bedoel-de contract -onder meer- alle noodzakelijke correspondentie en overleg met Dexia te voeren en een gerechtelijke procedure aan te spannen tegen Dexia en daarbij tevens verweer te voe-ren tegen eventuele tegenvorderingen van Dexia.
In de daarop door Leaseproces aan [gedaagde] gezonden offerte is -onder meer- aangegeven dat voor een schikking altijd de toestemming van [gedaagde] nodig is.
5. Bij zijn beschikking van 25 januari 2007 (LJN: AZ7033) heeft het Gerechtshof te Amster-dam de "Duisenbergregeling" algemeen verbindend verklaard voor de kring van gerechtig-den als bedoeld in artikel 2 van de WCAM-overeenkomst. Daarbij is onder andere bepaald dat diegenen die niet onder de werking van deze regeling willen vallen een opt-outverklaring kunnen indienen. Ingevolge de beschikking van het hof diende de opt-outverklaring (de schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 7:908 lid 2 BW) uiterlijk 31 juli 2007 te zijn gedaan aan notaris mr. J.R.E. Kielstra te ’s-Gravenhage.
6. Notaris Kielstra heeft bij zijn brief van 3 augustus 2007 aan mr. M. Rebel, advocaat te Renswoude, de ontvangst bevestigd van de op 26 juli dan wel 27 juli 2007 ontvangen opt-outverklaring van mr. Rebel, ingediend namens Leaseproces en -onder meer- [gedaagde].
7. Dexia heeft haar vordering op [gedaagde] uit hoofde van de verbindend verklaarde Duisen-bergregeling aan Varde geleverd door akte van cessie. Bij brief van 10 januari 2008 is hier-van mededeling gedaan aan [gedaagde].
De vordering en de grondslag daarvan
8. Varde vordert, kort gezegd, veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 5.288,28, rente en kosten rechtens, op grond dat [gedaagde] uit hoofde van de beëindigde effectenleaseover-eenkomst en na toepassing van de Duisenbergregeling aan Dexia, en na cessie aan haar, nog een bedrag is verschuldigd van € 4.330,48, welke bedrag onbetaald is gebleven. Varde maakt daarom tevens aanspraak op de tot 10 januari 2008 vervallen rente van € 308,23 en de buitengerechtelijke incassokosten van € 649,57, alzo in totaal € 5.288,28.
9. [gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarop -voor zover relevant- bij de beoor-deling van het geschil nader zal worden ingegaan.
10. In de eerste plaats doet [gedaagde] een beroep op de nietigheid van de dagvaarding, omdat daarin, kort gezegd, niet de voor de beslissing van de zaak van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid zijn aangevoerd, hetgeen volgens hem in strijd is met de goede procesorde en de substantiëringsplicht.
11. Dit standpunt van [gedaagde] wordt niet gevolgd. Het niet-naleven van de waarheidsplicht van artikel 21 Rv dan wel de substantiëringsplicht van artikel 111 lid 3 Rv leidt niet tot nie-tigheid van het processtuk/de proceshandeling waarbij die onderscheidenlijke voorschriften niet zouden zijn nageleefd.
Met artikel 21 Rv wordt beoogd het bewust achterhouden en verdoezelen van de voor de be-slissing relevante feiten te beletten; de verplichting houdt evenwel niet in dat alle feiten moe-ten worden aangevoerd, maar dat alleen de voor de beslissing van het geschil relevante feiten dienen te worden vermeld. Overigens staat die verplichting er niet aan in de weg dat ieder van partijen de naar hun oordeel relevante feiten selecteren en vanuit hun eigen invalshoek interpreteren. Bovendien kan de rechter op de voet van het bepaalde in artikel 22 partijen als-nog bevelen stellingen toe te lichten of bescheiden over te leggen. In het verlengde ervan ligt de regeling van artikel 111 lid 3 Rv en heeft tot doel dat de rechter dadelijk een beeld krijgt van het vermoedelijke verweer en daarmee van de aard en omvang van het geschil. Artikel 120 lid 4 Rv geeft de rechter de mogelijkheid de eisende partij te bevelen de ontbrekende ge-gevens alsnog te verstrekken. Mocht het al zo zijn dat Varde in de dagvaarding het verweer van [gedaagde], in het bijzonder inzake de opt-outverklaring c.a., niet volledig zou hebben ver-meld dan is reeds uit het breedvoerige verweer van [gedaagde] bij zijn antwoord en de daarbij overgelegde producties genoegzaam duidelijk geworden dat hij (voldoende) heeft begrepen waartoe de vordering van Varde strekt en waartegen hij zich had te verweren.
12. Nu [gedaagde] blijkens zijn uitdrukkelijke verklaring bij conclusie van dupliek (Algemeen en onder alinea 3) niet heeft beoogd een vordering in reconventie in te stellen, zij vooreerst vermeld dat al hetgeen Varde in verweer op de ogenschijnlijke reconventionele eis van [gedaagde] bij haar conclusies van antwoord en dupliek heeft opgeworpen buiten beschouwing zal worden gelaten.
13. Het voor de beoordeling meest verregaande geschilpunt tussen partijen ziet op de door partijen diametraal beantwoorde vraag of er tijdig een geldige opt-outverklaring is ingediend.
14. Ter zake de inhoud van de als productie 1 bij antwoord overgelegde volmacht, als hier-voor onder rov. 4 zakelijk weergegeven, kan niet gezegd worden dat die volmacht meer om-vatte dan het voeren van correspondentie en overleg met Dexia, het initiëren van een gerech-telijke procedure tegen Dexia alsook het voeren van verweer tegen eventuele tegenvorde-ringen van Dexia. Niet gezegd kan worden dat die volmacht zich ook strekte tot het nemen van beslissingen inzake het aangaan van een regeling ter beëindiging van een procedure of het verwerpen van een regeling en het voorzetten van een procedure. Immers, in de door Leaseproces aan [gedaagde] gezonden en door de laatste aanvaarde offerte van 30 december 2005 is nu juist overeengekomen dat voor een schikking altijd (en dus apart) de toestemming van [gedaagde] nodig was. Van een tot het indienen van een opt-outverklaring toereikende vol-macht kan dan ook niet worden gesproken. Ook geldt voorts evenzeer dat niet kan worden geoordeeld dat Leaseproces bij het laten indienen van de litigieuze verklaring door mr. Rebel zou hebben gehandeld conform de doelstelling en binnen de kaders van de door [gedaagde] verleende volmacht.
15. Thans ligt de vraag voor of het door [gedaagde] subsidiair gedane, doch betwiste, beroep op zaakwaarneming slaagt.
Uit de stukken is genoegzaam duidelijk geworden dat leaseproces (mr. Van Dijk) vanwege de korte termijn die nog resteerde om een opt-outverklaring in te dienen en mede het feit dat zij geen (tijdig) contact kon krijgen met [gedaagde] het zekere voor het onzekere heeft geno-men en voor alles heeft willen zorgen dat de verklaring in kwestie door tussenkomst van mr. Rebel tijdig door notaris Kielstra zou worden ontvangen.
Dat zij daarbij het belang heeft gediend van [gedaagde] is uit het door hem in deze gestelde evident: [gedaagde] wilde om hem moverende redenen immers coûte que coûte niet gebonden zijn aan de Duisenbergregeling. Uit productie 1 bij antwoord blijkt dan ook onmiskenbaar dat mr. Rebel, handelende in opdracht van Leaseproces, de verklaring in kwestie heeft uitge-bracht in het belang van vele cliënten van Leaseproces, waaronder ook [gedaagde].
Zelfs in het theoretische geval dat het anticipatief handelen van Leaseproces en mr. Rebel tegen de wil zou zijn geweest van [gedaagde], quod non, bestond er andermaal de mogelijkheid om alsnog na het indienen van de opt-outverklaring toe te treden tot de Duisenbergregeling.
Al met al wordt dezerzijds dan ook geconcludeerd dat Leaseproces en mr. Rebel zich willens en wetens en op redelijke grond, en aldus uit hoofde van zaakwaarneming, hebben ingelaten met de behartiging van de belangen van [gedaagde].
16. Het vorenstaande resulteert erin dat de opt-outverklaring tijdig en geldig is uitgebracht en dat [gedaagde] niet gebonden is aan de Duisenbergregeling. De hierop gebaseerde vordering van Varde zal mitsdien worden afgewezen, met haar veroordeling in de proceskosten.
Veroordeelt Varde in de proceskosten, die tot heden voor [gedaagde] worden vastgesteld op een bedrag van € 500,- voor salaris van de gemachtigde van [gedaagde], waarover Varde geen btw verschuldigd is.
Verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. van den Berg, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en op 28 april 2010 in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter