ECLI:NL:RBALK:2010:BO3221

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
24 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.810140-10
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid officier van justitie en geweld door politieambtenaren in strafzaak

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 24 augustus 2010 uitspraak gedaan in de zaken van het Openbaar Ministerie tegen de verdachte, die onder andere werd beschuldigd van bedreiging met een vuurwapen en wederspannigheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte voor de ten laste gelegde feiten zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie in grote lijnen gevolgd, maar heeft ook rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de objectiviteit van het proces-verbaal van aangifte van belediging door een politieambtenaar beoordeeld. De verdediging had aangevoerd dat de aangifte niet objectief was, omdat de hoofdagent die de aangifte opmaakte ook betrokken was bij de aanhouding van de verdachte. De rechtbank oordeelde echter dat de tekst in het proces-verbaal geen reden gaf om aan de objectiviteit van de aangifte te twijfelen. Bovendien werd vastgesteld dat het geweld dat door de politieambtenaar was gebruikt, buitenproportioneel was, maar dit leidde niet tot een schending van het recht op een eerlijk proces.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten, waaronder bedreiging met een vuurwapen en wederspannigheid. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft een deel van de straf voorwaardelijk opgelegd. Tevens is de verdachte verplicht om zich te houden aan de aanwijzingen van de reclassering. De rechtbank heeft ook de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen revolver gelast, aangezien dit wapen was gebruikt bij de bedreiging.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummers: 14/810140-10 (zaak A), 14/702752-09 (zaak B), 14/810264-08 (TUL) en 14/706663-08 (TUL)
Datum uitspraak: 24 augustus 2010
TEGENSPRAAK
VERKORT VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaken van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[postcode en woonplaats], [straatnaam en huisnummer],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring ‘Zwaag’ te Zwaag.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna genoemd respectievelijk zaak A en zaak B.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
10 augustus 2010.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie, die ertoe strekt dat de rechtbank
- het in zaak A onder 1. en onder 2. en het in zaak B onder 1. en onder 2. ten laste gelegde bewezen zal verklaren,
- verdachte ter zake daarvan zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 5 (vijf) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren, met de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van GGZ Palier Reclassering,
- de vorderingen tot tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling in de zaken met parketnummers 14/810264-08 en 14/706663-08 zal toewijzen,
- het in beslag genomen voorwerp zal onttrekken aan het verkeer.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen door de raadsman van verdachte,
mr. G. Lieffijn, advocaat te Alkmaar, en door verdachte naar voren is gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is in zaak A ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 21 maart 2010 in de gemeente Den Helder [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
* een alarm- of gasrevolver, althans een op een revolver gelijkend voorwerp, ter hand genomen en/of
* (vervolgens) die revolver/dat voorwerp gericht naar en/of in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] en/of
(daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd: "Ik zal jullie allemaal afmaken" en/of "Jou maak ik helemaal kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 21 maart 2010 in de gemeente Den Helder een wapen van categorie III, te weten een alarm- of gasrevolver (merk en type: Reck revolver) en/of zes knalpatronen van de categorie III, voorhanden heeft gehad;
Aan verdachte is in zaak B ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 19 juli 2009 in de gemeente Den Helder toen de aldaar dienstdoende politieambtena(a)r(en) verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 184 Wetboek van Strafrecht, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had(den) aangehouden en vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten een politiebureau, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner/hunner bediening, door een trapleuning vast te houden en/of opzettelijk geweldadig tegen een ruit van een dienstvoertuig te schoppen;
2.
hij op of omstreeks 19 juli 2009 in de gemeente Den Helder opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), te weten [opsporingsambtenaar 1], gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, te weten toen voornoemde [opsporingsambtenaar 1] verdachte had aangehouden terzake artikel 184 Wetboek van Strafrecht en hem ter voorgeleiding aan een hulpofficier wilde overbrengen naar een politiebureau, in diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "kanker neger" en/of "ga terug de kut van je moeder in", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
3. Voorvragen
3.1. geldigheid van de dagvaarding en bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
3.2. ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van het in zaak B onder 2. ten laste gelegde een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hoofdagent [opsporingsambtenaar 1] zelf het proces-verbaal van zijn aangifte van belediging heeft opgemaakt. Dit zou afbreuk kunnen doen aan de objectiviteit van het proces-verbaal. De raadsman heeft verder aangevoerd dat de vuistslagen die hoofdagent [opsporingsambtenaar 1] aan zijn cliënt heeft gegeven, buitenproportioneel waren. Verder heeft de aangifte die zijn cliënt daarvan heeft gedaan niet geresulteerd in een vervolging van [opsporingsambtenaar 1] of enige andere actie van de politie. Dit alles maakt dat in de onderhavige strafzaak beginselen van een behoorlijke procesorde zijn geschonden, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Het proces-verbaal van aangifte van belediging is ondertekend door [opsporingsambtenaar 2] (verbalisant) en [opsporingsambtenaar 1] (aangever). In de tekst van aangifte komt een passage voor die nagenoeg gelijkluidend is aan de tekst, welke te lezen is in het proces-verbaal van bevindingen dat hoofdagent [opsporingsambtenaar 1] heeft opgemaakt over de gebeurtenissen op 19 juli 2009 betrefffende, onder meer, de aanhouding van verdachte en het overbrengen van verdachte naar het politiebureau. Het gaat dan om de uitingen die door verdachte zouden zijn gedaan in bijzijn van hoofdagent [opsporingsambtenaar 1] tijdens de rit naar het politiebureau. Anders dan de raadsman, geeft het voorkomen van deze tekstpassage in de aangifte de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat het proces-verbaal van aangifte van belediging niet door verbalisant [opsporingsambtenaar 2], maar door aangever- tevens hoofdagent - [opsporingsambtenaar 1] zou zijn opgemaakt. De overige tekst van de aangifte biedt daarvoor geen aanknopingspunten. De omstandigheid dat bij de omschrijving van het voorval in het politievoertuig gekozen is om de tekst van het proces-verbaal van bevindingen van hoofdagent [opsporingsambtenaar 1] grotendeels over te nemen, geeft op zichzelf geen reden om te twijfelen aan de objectiviteit van de aangifte.
Ten aanzien van het door verbalisant [opsporingsambtenaar 1] op verdachte uitgeoefende geweld neemt de rechtbank in aanmerking dat de officier van justitie ter terechtzitting heeft opgemerkt dat een intern onderzoek heeft geleid tot de conclusie dat het optreden van [opsporingsambtenaar 1] buitenproportioneel is geweest. Van een grove of doelbewuste schending van het recht van verdachte op een eerlijk proces is echter geen sprake. De rechtbank zal met het buitenproportionele geweld en met het feit dat er kennelijk geen gevolg is gegeven aan de aangifte van mishandeling van verdachte bij de strafmaat rekening houden.
Gelet op het vorenstaande verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman en verklaart zij de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
3.3. schorsing van de vervolging
De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij,
ten aanzien van het in zaak A onder 1. ten laste gelegde,
op 21 maart 2010 in de gemeente Den Helder [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een alarm- of gasrevolver ter hand genomen en die [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: ‘Jou maak ik helemaal kapot’,
ten aanzien van het in zaak A onder 2. ten laste gelegde,
op 21 maart 2010 in de gemeente Den Helder een wapen van categorie III, te weten een alarm- of gasrevolver, merk en type: Reck revolver, en zes knalpatronen van de categorie III, voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van het in zaak B onder 1. ten laste gelegde,
op 19 juli 2009 in de gemeente Den Helder toen de aldaar dienstdoende politieambtenaren verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 184 Wetboek van Strafrecht, op heterdaad ontdekt, hadden aangehouden en vastgegrepen teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten een politiebureau, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening hunner bediening, door een trapleuning vast te houden en opzettelijk geweldadig tegen een ruit van een dienstvoertuig te schoppen;
ten aanzien van het in zaak B onder 2. ten laste gelegde,
op 19 juli 2009 in de gemeente Den Helder opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [opsporingsambtenaar 1], gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten toen voornoemde [opsporingsambtenaar 1] verdachte ter voorgeleiding aan een hulpofficier wilde overbrengen naar een politiebureau, in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd het woord ‘kankerneger’.
Hetgeen meer of anders in zaak A onder 1. en onder 2. en in zaak B onder 1. en onder 2. is ten laste gelegd, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Bewijs
De rechtbank grondt de beslissing dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
6. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A feit 1:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Ten aanzien van zaak A feit 2:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Ten aanzien van zaak B feit 1:
Wederspannigheid.
Ten aanzien van zaak B feit 2:
Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
7. Strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
8. De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de op te leggen straf rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en met de persoon van verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn ex-vriendin. Hij heeft een vuurwapen bij zich gestoken en haar opgezocht in een woning waar zij zich bevond. Daar heeft hij het vuurwapen in zijn hand genomen en haar gezegd dat hij haar helemaal kapot maakt. Het hoeft geen betoog dat verdachte zijn ex-vriendin door deze handelwijze angst heeft aangejaagd.
Het vuurwapen dat verdachte bij zich had, betreft een voorwerp dat voor bedreiging en afdreiging geschikt is. Het wapen brengt aldus een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen mee.
Verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan wederspannigheid en aan belediging van een hoofdagent van de politie door hem een “kankerneger” te noemen. Buiten kijf staat dat een dergelijke kwalificatie van een persoon, zeer grievend is. Met deze feiten toont verdachte voorts geen respect te hebben voor de uitoefening van ambtelijk gezag.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging gelet op een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 maart 2010, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke misdrijven.
De rechtbank heeft met betrekking tot de persoon van verdachte gelet op het over hem uitgebrachte Pro Justitia rapport van de psychiater I. Matthaei van 23 juli 2010. De psychiater rapporteert onder meer dat bij verdachte de diagnose ADHD zou kunnen worden gesteld. De symptomen duiden op ADHD van het overwegend onoplettende type, niet het hyperactieve type. Verdachte komt uit het onderzoek verder vooral naar voren als een in zijn persoonlijkheidsontwikkeling sterk gestoorde man. Er is sprake van een ernstige stagnatie dan wel een zeer forse scheefgroei in zijn persoonlijkheidsontwikkeling. Antisociale kenmerken staan op de voorgrond omdat er nauwelijks sprake is van een functionerend geweten. Verdachte kan zich niet inleven in een ander en streeft vooral zijn eigen belang na. Bij verdachte zijn in zijn latentietijd (basisschool) normen en waarden niet geïnternaliseerd. Al vanaf zeer jonge leeftijd zijn gedragsproblemen ontstaan. Een andere belangrijke factor is de scheiding van zijn ouders geweest. Het heeft verdachte daarom ontbroken aan een stabiel thuismilieu. Er kan van pedagogische verwaarlozing worden gesproken. Tot slot ontbreekt bij verdachte ieder gevoel van spijt. De psychiater acht de kans op recidive groot.
De psychiater concludeert in haar rapport dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens die omschreven kan worden als misbruik van alcohol en speed terwijl er ook mogelijk sprake is van ADHD, overwegend onoplettend type. Er is eveneens sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Geadviseerd wordt verdachte als licht verminderd tot verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen met betrekking tot het trekken van de revolver en de dreigementen (Zaak A feit 1). Een klinische behandeling is de enige interventie die zou moeten plaatsvinden. Het juridisch kader waarbinnen deze behandeling moet plaatsvinden, is een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke straf.
De rechtbank neemt de conclusies van de psychiater over en volgt het gegeven advies op. Verdachte heeft zich bereid getoond de geadviseerde klinische behandeling te ondergaan. Dit heeft hij ter terechtzitting desgevraagd bevestigd.
De rechtbank heeft ook gelet op het reclasseringsadvies van J. Booij van 5 augustus 2010. Geadviseerd wordt een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat oplegging van een deels voorwaardelijke vrijheidsstraf op haar plaats is.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met het tegen verdachte gebruikte geweld door de politie in het cellencomplex op het politiebureau. Verdachte is bij zijn insluitingsfouillering door verbalisant [opsporingsambtenaar 1] met de vuist in het gezicht geslagen. In het dossier bevinden zich foto’s van het letsel van verdachte. Dergelijk geweld voldoet naar het oordeel van de rechtbank niet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting verklaard dat dit incident bij de korpschef van de politie Noord-Holland Noord is gemeld en dat het geweld ook door de korpschef als buitenproportioneel is beoordeeld.
9. De op te leggen maatregel
De in beslag genomen en niet teruggegeven revolver, kleur zwart, merk Reck, dient te worden onttrokken aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van dit voorwerp de in zaak A onder 1. en onder 2. bewezen geachte feiten zijn begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
10. Vorderingen tot tenuitvoerlegging
10.1. In de zaak met parketnummer 14/810264-08
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank zal gelasten, dat de bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 21 november 2008 in de zaak met parketnummer 14/810264-08 aan verdachte voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden alsnog zal worden ten uitvoer gelegd, op grond van het feit dat verdachte de voorwaarde niet heeft nageleefd zich voor het einde van de aan deze voorwaardelijke straf verbonden proeftijd niet schuldig te zullen maken aan een strafbaar feit.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering gegrond, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte de voorwaarde niet heeft nageleefd zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig te zullen maken aan een strafbaar feit. De rechtbank ziet hierin aanleiding de gevorderde tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde straf te gelasten.
10.2. In de zaak met parketnummer 14/706663-08
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank zal gelasten, dat het bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 19 augustus 2009 in de zaak met parketnummer 14/706663-08 aan verdachte opgelegd voorwaardelijk strafdeel, te weten een werkstraf voor de duur van 20 (twintig) uren, alsnog zal worden ten uitvoer gelegd, op grond van het feit dat verdachte de voorwaarde niet heeft nageleefd zich voor het einde van de aan dit voorwaardelijk strafdeel verbonden proeftijd niet schuldig te zullen maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank is van oordeel, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, de in de onderhavige strafzaak opgelegde straf en de toewijzing van eerdergenoemde vordering tot tenuitvoerlegging, dat het toewijzen van deze vordering tot tenuitvoerlegging geen redelijk doel dient, zodat de vordering moet worden afgewezen.
11. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 57, 63, 180, 266, 267 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
12. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1. en onder 2. en het in zaak B onder 1. en onder 2. ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek ‘Bewezenverklaring’ aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders in zaak A onder 1. en onder 2. en in zaak B onder 1. en onder 2. is ten laste gelegd dan hierboven in de rubriek ‘Bewezenverklaring’ bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek ‘Strafbaarheid van het bewezen verklaarde’ vermelde strafbare feiten.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot 5 (vijf) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft, te weten dat hij zich zal gedragen naar de aanwijzingen, die hem zullen worden gegeven door of namens Palier GGZ Reclassering, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie te Alkmaar, noodzakelijk oordeelt. Daartoe moet veroordeelde zich melden bij GGZ Palier Reclassering en zich gedurende door GGZ Palier Reclassering bepaalde periode blijven melden zo frequent als GGZ Palier Reclassering dit gedurende deze periode nodig acht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden, opgelegd bij voormeld vonnis van 21 november 2008 in de zaak met parketnummer 14/810264-08 aldus, dat die straf geheel wordt ten uitvoer gelegd.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 14/706663-08.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: een revolver, kleur zwart, merk Reck.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R. Hirzalla, voorzitter,
mrs. S.M. Jongkind-Jonker en N.O.P. Roché, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Lingen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 augustus 2010.