ECLI:NL:RBALK:2010:BO0942

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
18 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
327655 CV EXPL 10-2000
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot aanpassing van arbeidsduur door bankmedewerker

In deze zaak heeft eiser, een bankmedewerker, verzocht om haar werkweek te reduceren naar 19 uur per week, onder verwijzing naar de Wet aanpassing arbeidsduur (Waa). De Rabobank, als gedaagde partij, heeft dit verzoek afgewezen, stellende dat er een zwaarwegend bedrijfsbelang is om bankmedewerkers minimaal 24 uur per week te laten werken. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de Rabobank niet voldoende heeft aangetoond dat de door haar aangevoerde omstandigheden een zwaarwegend bedrijfsbelang opleveren voor de afwijzing van het verzoek van eiser. De kantonrechter heeft daarbij gewezen op de bepalingen in de Waa, die de werknemer het recht geven om een verzoek tot aanpassing van de arbeidsduur in te dienen, tenzij zwaarwegende bedrijfsbelangen zich daartegen verzetten.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiser in het verleden 19 uur per week heeft gewerkt en dat de Rabobank niet heeft aangetoond dat het verlagen van de arbeidsduur naar 19 uur ernstige problemen zou opleveren voor de bedrijfsvoering. De argumenten van de Rabobank, waaronder de steun van de ondernemingsraad voor een minimale werkweek van 24 uur, zijn door de kantonrechter als onvoldoende beoordeeld. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de persoonlijke motieven van eiser voor het verzoek niet relevant zijn voor de beoordeling van de zaak, en dat de Rabobank niet heeft aangetoond dat de aanpassing van de arbeidsduur naar 19 uur per week zou leiden tot ernstige problemen.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de Rabobank veroordeeld om eiser met ingang van een week na betekening van het vonnis voor 19 uur per week te werk te stellen, met een dwangsom van € 2.500,- voor iedere week dat de Rabobank hier geen uitvoering aan geeft, tot een maximum van € 50.000,-. Tevens zijn de proceskosten voor rekening van de Rabobank gesteld, en is de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Kanton
Locatie Alkmaar
Zaaknr/rolnr.: 327655 CV EXPL 10-2000
Uitspraakdatum: 18 augustus 2010
Vonnis in de zaak van:
[naam], wonende te [plaats]
eisende partij
verder ook te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. drs. P.J.M. Bruin
tegen
de [naam]., gevestigd te [plaats]
gedaagde partij
verder ook te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. N. Sluis.
Het procesverloop
1. [eiser] heeft bij dagvaarding van 18 maart 2010 een vordering ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord. Na beraad heeft de kantonrechter bij vonnis van 19 mei 2010 een verschijning van partijen ter terechtzitting bevolen. Die zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2010. [eiser] is bij de zitting verschenen, bijgestaan door mr. drs. Bruin. Voor [gedaagde] is verschenen [naam], bijgestaan door mr. Sluis. Bij brieven van 14 en 18 juni 2010 heeft [gedaagde] met het oog op de zitting nog nadere stukken overgelegd. De inhoud van de processtukken geldt als hier ingelast.
2. Ten slotte is vandaag uitspraak bepaald.
De vaststaande feiten
3. [eiser], geboren in 1952, is in januari 2001 bij [gedaagde] in dienst getreden als bankhal-medewerker. Sinds het najaar van 2009 vervult [eiser] de functie van adviseur V&S PA A.
4. Tot 1 juli 2009 was [eiser] werkzaam op basis van een werkweek van (ongeveer) 19 uur per week, op donderdag en vrijdag (inclusief de avond). Per 1 juli 2009 is de arbeidovereen¬komst aangepast naar (gemiddeld) 24 uur per week. Hieraan lag een besluit van [gedaagde] uit augustus 2008 ten grondslag, volgens welk besluit de arbeidsduur van iedere bankmede¬werker minimaal 24 uur dient te bedragen.
5. In september 2009 heeft [eiser], onder verwijzing naar de Wet aanpassing arbeidsduur (hierna: Waa), verzocht om haar werkweek terug te brengen naar 19 uur per week, waarvan 8 uur op donderdag en 11 uur op vrijdag (inclusief de avond). Bij brief van 7 oktober 2009 heeft [gedaagde] dit verzoek afgewezen.
Het geschil
6. [eiser] vordert dat [gedaagde] zal worden verplicht het verzoek tot aanpassing van de arbeidsduur te doen aanvaarden en [eiser] met ingang van een week na betekening van het vonnis voor 19 uur per week te werk te stellen, en wel op de donderdag en vrijdag, op straffe van een dwangsom van € 2.500,- voor iedere week dat na bedoeld tijdstip [gedaagde] hier geen uitvoering aan geeft. Daarbij stelt [eiser] – kort weergegeven – dat [gedaagde] niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een zwaarwegend bedrijfsbelang is om het verzoek van [eiser] om arbeidsduurvermindering af te wijzen.
7. [gedaagde] voert – zakelijk weergegeven – aan dat er wel een zwaarwegend bedrijfsbelang is om bankmedewerkers te verplichten minimaal 24 uur per week te werken. Volgens [gedaagde] is het verzoek van [eiser] om de arbeidsduur te verminderen naar 19 uur per week daarom terecht afgewezen.
8. Bij de beoordeling zal nog nader worden ingegaan op de standpunten van partijen.
De beoordeling
9. De kantonrechter heeft een verzoek van [gedaagde] om nog een nadere akte te mogen nemen na de zitting, afgewezen. Op grond van artikel 132 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt het nemen van een conclusie (of akte) na zitting alleen toegestaan, voor zover dat met het oog op een goede instructie van de zaak noodzakelijk is. [gedaagde] heeft in haar brief van 30 juni 2010 niet toegelicht waarom zij nog een akte na de zitting wilde nemen en om welke reden dat noodzakelijk was. Onder die omstandigheden heeft de kantonrechter geen aanleiding gezien [gedaagde] toe te staan een nadere akte te nemen.
10. In deze zaak gaat het om de vraag of [gedaagde] terecht het verzoek van [eiser] om haar arbeidsduur te verminderen tot 19 uur per week heeft afgewezen.
11. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Waa kan de werknemer de werkgever verzoeken om aanpassing van de uit zijn arbeidsovereenkomst voortvloeiende arbeidsduur. Volgens artikel 2, vijfde lid, van de Waa willigt de werkgever het verzoek van de werknemer om aanpassing van de arbeidsduur in, voor zover het betreft het tijdstip van ingang en de omvang van de aanpassing, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen verzetten. Uit artikel 2, achtste lid, van de Waa volgt dat bij vermindering van de arbeidsduur in ieder geval sprake is van een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang, indien die vermindering leidt tot ernstige problemen (a) voor de bedrijfsvoering bij de herbezetting van de vrijgekomen uren, (b) op het gebied van de veiligheid, of (c) van roostertechnische aard.
12. [gedaagde] voert aan dat er een zwaarwegend bedrijfsbelang is om bankmedewerkers te verplichten minimaal 24 uur per week te werken. Daarbij stelt [gedaagde] dat er steeds hogere eisen worden gesteld aan het werk van de bankmedewerkers en dat vooral bij deeltijdwerkers de verhouding tussen werkbare uren en het aantal uren dat besteed moet worden aan opleidingen en het bijhouden van kennis, scheef komt te liggen. Verder is voor [gedaagde] van belang dat medewerkers de met opleidingen opgedane kennis in de praktijk moeten kunnen brengen en dat zij alleen voldoende ervaring kunnen opdoen als zij minimaal 24 uur per week werken. Ook wijst [gedaagde] erop dat in de van toepassing zijnde CAO is neergelegd dat in overleg met de ondernemingsraad voor een groep medewerkers een minimale arbeidsduur per week kan worden afgesproken, en dat de ondernemingsraad van [gedaagde] het beleid ten aanzien van de minimale werkweek van 24 uur steunt. Verder stelt [gedaagde] dat [eiser] geen persoonlijke omstandigheden aanvoert waarom zij 19 uur wil werken.
13. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde] niet aannemelijk gemaakt dat de door haar aangevoerde omstandigheden een zwaarwegend bedrijfsbelang opleveren voor weigering van het verzoek van [eiser] om vermindering van de arbeidsduur naar 19 uur per week. Daarover wordt het volgende overwogen.
14. In de conclusie van antwoord is door [gedaagde] uiteengezet dat er ook andere mogelijkheden zijn om aan de wens van [eiser] tegemoet te komen, namelijk door het opnemen van seniorenverlof. Daardoor zou [eiser] feitelijk maar 22 uur per week behoeven te werken, aldus [gedaagde]. Daaraan is ter zitting door [gedaagde] toegevoegd dat het daarnaast nog mogelijk is dat [eiser] in beperkte mate openstaande verlofuren opneemt, waardoor de werkweek effectief zou kunnen worden teruggebracht tot minder dan 22 uur per week. Reeds gelet op die stellingname kan de kantonrechter niet volgen dat [gedaagde] een zwaarwegend belang heeft bij de weigering om de werkweek van [eiser] terug te brengen tot 19 uur per week. Immers, het verschil tussen een feitelijke werkweek van 19 uur en (minder dan) 22 uur is dermate gering, dat zonder nadere onderbouwing – die ontbreekt – niet valt in te zien waarom een werkweek van 19 wel ernstige problemen voor [gedaagde] oplevert, maar een werkweek van (minder dan) 22 uur niet.
15. Naar de kantonrechter begrijpt, hecht [gedaagde] echter ook in het geval [eiser] wordt toegestaan om feitelijk (minder dan) 22 uur per week te werken, aan handhaving van een formele werkweek van 24 uur per week, gelet op haar organisatiebrede beleid en de precedent¬werking die zou uitgaan van het inwilligen van het verzoek van [eiser]. Deze argumenten van [gedaagde] kunnen geen doel treffen. Uitgangspunt van de Waa is dat per individueel geval moet worden beoordeeld of zwaarwegende bedrijfsbelangen zich tegen de verzochte vermindering van de arbeidsduur verzetten. Het gegeven dat [gedaagde] een beleid hanteert als hier aan de orde, doet niet af aan het feit dat het verzoek van [eiser] tot vermindering van haar arbeidsduur slechts mag worden afgewezen indien zwaarwegende bedrijfsbelangen zich daartegen in haar geval verzetten. In dat licht speelt ook een eventuele precedentwerking geen rol. Daarbij verwijst de kantonrechter mede naar de wetsgeschiedenis van de Waa, waarin is onderkend dat het inherent is aan de materie dat het honoreren door de werkgever van een aantal verzoeken om aanpassing van de arbeidsduur ertoe kan leiden dat een volgend verzoek niet kan worden gehonoreerd (Kamerstukken II 1998-1999, 26 358, nr. 5, pag. 28). Overigens heeft [gedaagde] ook niet aannemelijk gemaakt dat toewijzing van het verzoek van [eiser] tot precedentwerking zal leiden, nu door [gedaagde] is gesteld dat alle andere bankmedewerkers hebben ingestemd met een werkweek van 24 uur, terwijl niet is gebleken dat er andere verzoeken zijn gedaan om arbeidsduurvermindering.
16. Het betoog van [gedaagde] dat het op grond van de CAO mogelijk is een minimale arbeidsduur van 24 uur per week in te stellen en dat de ondernemingsraad het beleid van [gedaagde] ten aanzien van een werkweek van 24 uur steunt, kan evenmin een grond opleveren voor afwijzing van het verzoek van [eiser]. Gelet op artikel 2, elfde lid, van de Waa speelt een collectieve arbeidsovereenkomst of overeenstemming met de ondernemings¬raad alleen een rol bij de beoordeling van een verzoek om vermeerdering van de arbeidsduur.
17. Dat [eiser] geen persoonlijke omstandigheden heeft aangevoerd waarom zij 19 uur per week wil werken, zoals [gedaagde] heeft gesteld, doet niet ter zake. Immers, gelet op artikel 2 van de Waa is het uitgangspunt dat de persoonlijke motieven die een werknemer heeft voor een verzoek tot aanpassing van de arbeidsduur niet van belang zijn bij de beoordeling van het verzoek van de werknemer.
18. Tot slot ziet de kantonrechter in de door [gedaagde] gestelde omstandigheid dat bij deeltijdwerkers de verhouding tussen werkbare uren en opleidingsuren e.d. scheef komt te liggen, geen zwaarwegend bedrijfsbelang. Naast hetgeen onder 14 is overwogen, is daarbij van belang dat [gedaagde] niet aannemelijk heeft gemaakt dat [eiser] bij een werkweek van 19 uur niet in staat is om aan de opleidings- en ervaringeisen te voldoen. Ter zitting is gebleken dat [eiser] alle verplichte, gewenste en optionele cursussen heeft gevolgd en met succes heeft afgegrond. Niet gesteld is dat [eiser] voorheen en toen zij 19 uur per week werkte, niet voldeed of kon voldoen aan de opleidings- en ervaringseisen. De stelling dat de opleidingseisen in de toekomst toenemen en dat het dan voor [eiser] met een werkweek van 19 uur onmogelijk wordt om aan die eisen te voldoen, is een veronderstelling over mogelijke, nog onzekere omstandigheden en levert geen zwaarwegend bedrijfsbelang op.
19. De vordering van [eiser] zal gezien het voorgaande worden toegewezen. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat [gedaagde] zich niet heeft verzet tegen de gevorderde verdeling van de arbeidstijd over een donderdag en vrijdag.
20. De uitslag van de procedure brengt mee dat de proceskosten voor rekening van [gedaagde] komen.
De beslissing
De kantonrechter:
Veroordeelt [gedaagde] tot aanpassing van de arbeidsduur van [eiser] en [eiser] met ingang van een week na betekening van dit vonnis voor 19 uur per week te werk te stellen, en wel op de donderdag en vrijdag, op straffe van een dwangsom van € 2.500,- voor iedere week dat na bedoeld tijdstip [gedaagde] hier geen uitvoering aan geeft en tot een maximum van
€ 50.000,-.
Veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die tot heden voor [eiser] worden vastgesteld op een bedrag van € 597,93,- , waaronder begrepen een bedrag van € 400,- voor salaris van de gemachtigde van [eiser].
Verklaart deze veroordeling(en) uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 18 augustus 2010 in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter