RECHTBANK ALKMAAR
Zitting houdende te Haarlem
Sector straf
Parketnummer : 14.810125-10 (P)
Datum uitspraak: 3 augustus 2010
Tegenspraak
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[straatnaam en huisnummer, [postcode en woonplaats],
thans gedetineerd te PI Noord Holland Noord - HvB Zwaag te Zwaag.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 14 juni 2010 en 20 juli 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. P.P.C.M. Waarts, advocaat te Amsterdam, en door verdachte naar voren is gebracht.
Aan verdachte is, nadat ter terechtzitting een vordering van de officier van justitie strekkende tot aanpassing van de omschrijving van de tenlastelegging is toegelaten, ten laste gelegd, dat
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 01 oktober 2009 tot en met 11 maart 2010 in de gemeente(n) Alkmaar en/of Heiloo en/of Bergen (NH) en/of Castricum en/of (elders) in het arrondissement Alkmaar (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, één of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 12 maart 2010 in de gemeente Alkmaar tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 530,65 gram, althans een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overweging ten aanzien van het bewijs
Informatie in augustus 2009 ingekomen bij de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) van de politie Noord-Holland Noord, kort samengevat inhoudende dat o.a. verdachte zich bezig hield met de verkoop van cocaïne, en de uitkomsten van een door Bureau Financiële Recherche ingesteld onderzoek hebben er toe geleid dat door de politie een nader onderzoek is ingesteld tegen verdachte. In dat kader zijn telefoons afgeluisterd en hebben (camera) observaties plaatsgevonden.
Op 12 maart 2010 worden verdachte en zijn neef, [medeverdachte] buiten heterdaad aangehouden. Bij de fouillering van verdachte wordt o.a. een plastic zakje aangetroffen met daarin een bolletje witte poeder. Onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) wijst uit dat het om cocaïne gaat. Na de aanhouding van verdachte en diens neef vinden doorzoekingen plaats in de woning van verdachte aan de [adres] in Alkmaar en in een pand aan de [adres] in Alkmaar. Verdachte en diens neef [medeverdachte] waren bij laatstgenoemde woning gesignaleerd en bleken bij hun fouillering ook ieder in het bezit te zijn van een sleutel van het pand. Bij gelegenheid van de doorzoekingen worden geldbedragen aangetroffen, terwijl in het pand aan [adres] ook diverse verpakkingen worden gevonden met daarin, naar bij later onderzoek door het NFI zal blijken, hoeveelheden cocaïne.
Verdachte verklaart ter terechtzitting dat hij zich heeft beziggehouden met het verkopen en afleveren van cocaïne, zij het op kleine schaal aan een klein groepje vaste afnemers en gedurende een kortere periode dan in de tenlastelegging onder feit 1 vermeld.
Verdachte betwist dat daarbij sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking met een ander of anderen. Ook ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit stelt verdachte dat geen sprake is geweest van medeplegen.
De rechtbank zal in het bijzonder ingaan op deze twee punten.
B. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie concludeert tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. De officier van justitie brengt naar voren dat verdachte de feiten heeft gepleegd in bewuste samenwerking en gezamenlijke uitvoering met zijn neef en medeverdachte [medeverdachte], zodat sprake is van medeplegen. Zij baseert zich op informatie afkomstig van de telefoontaps en op SMS berichten uit de uitgelezen telefoons van verdachte en [medeverdachte]
De officier van justitie heeft voorts als haar standpunt te kennen gegeven dat op grond van de inhoud van de afgeluisterde telefoongesprekken kan worden geconcludeerd dat op het moment waarop het afluisteren een aanvang nam sprake was van een lopende handel in cocaïne en niet van een handel die eerst in februari 2010 zou zijn begonnen.
C. Standpunt van verdachte/de verdediging
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij cocaïne heeft verkocht, vervoerd en afgeleverd vanaf eind januari, begin februari 2010 tot het moment van zijn aanhouding
op 12 maart 2010
De raadsman van verdachte is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte gedurende de volledige ten laste gelegde periode, die strekt van 1 oktober 2009 tot en met 11 maart 2010, zich bezig heeft gehouden met handel in cocaïne. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen van het onder 1 ten laste gelegde, dan kan dat op grond van de belastende tapgesprekken, slechts voor de periode van 9 februari 2010 tot en met 11 maart 2010.
De raadsman is daarnaast van opvatting dat het medeplegen, zoals ten laste gelegd onder 1 en 2, niet bewezen kan worden. Uit de bewijsmiddelen kan niet volgen dat er sprake was van een bewuste samenwerking tussen en een gezamenlijke uitvoering door verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte]. De verdediging voert in dit verband aan dat de medeverdachte [medeverdachte] als getuige tegenover de rechter-commissaris heeft verklaard dat de drugs en het geld, aangetroffen in het pand aan de [adres] in Alkmaar, van hem waren. Het aantreffen van de desbetreffende goederen in perceel [adres] vormt, gelet op deze verklaring, geen basis voor de conclusie dat er sprake is geweest van medeplegen. Het gegeven dat verdachte en [medeverdachte] op de hoogte waren van elkaars praktijken, levert op zichzelf geen bewuste samenwerking en een gezamenlijke uitvoering op.
D. Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij cocaïne heeft verkocht vanaf eind januari of begin februari 2010. Hij heeft hierbij aangegeven dat hij niet veel vaste klanten had en gemiddeld aan één klant per dag cocaïne verkocht. Verdachte kocht de cocaïne zelf in en bewaarde dit in het perceel [adres] te Alkmaar.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte heeft gehandeld in cocaïne gedurende de gehele onder 1 ten laste gelegde periode. Zij komt tot dit oordeel op grond van de navolgende bewijsmiddelen.
Op vrijdag 12 februari 2010 wordt door de politie een telefoongesprek afgeluisterd, waarbij verdachte naar een onbekende man belt. De in het proces-verbaal opgenomen samenvatting van het gesprek luidt als volgt:
“[verdachte] zegt dat hij (vermoedelijk neefje) nu bij Bakkum is en met een paar minuutjes voor de deur staat. Nn-man zegt dat hij al geweest is en vraagt of hij met een grijze auto was en zegt dat hij daar nu heeft liggen. [verdachte] vraagt of het een klein rooie auto. Nn-man zegt dat die grijze is geweest. [verdachte] vraagt wie die grijze dan is en zegt dat hij dan [naam 1] heeft gebeld. Nn-man zegt ja en dat [verdachte] naar de rechtbank moest. Nn-man zegt dat hij de deur uit moest en dat hij zijn neefje heeft gebeld maar dat het blijkt dat het zijn andere neefje is. [verdachte] zegt dat dat niet zijn neef is en vraagt wie zich voorgedaan heeft als het neefje van [naam 2]. Nn-man vraagt die zilveren golf. [verdachte] zegt dat dat heel iemand anders is. [verdachte] zegt dat dat [naam 2] zijn broertje is. [verdachte] zegt dat dat geeneens familie of vrienden zijn maar dat hij [naam 2] alleen kent. Nn-man zegt dat dat lekker bijdehand is. [verdachte] vraagt voor hoeveel hij heeft gegeven. Nn-man zegt voor een normale prijs. [verdachte] vraagt hoeveel dat is. Nn-man zegt voor wat hij bij [verdachte] ook betaalt. [verdachte] zegt dat hij hem voor 82 naar hem heeft gestuurd. [verdachte] zegt dat als hij 2 brokken haalt hij het toch voor 82 doet. [verdachte] vraagt waarom hij niet gebeld had. Nn-man zegt dat hij niet kan weten dat het zijn neef niet is. [verdachte] zegt dat die toch al een paar keer is geweest. Nn-man zegt dat hij elke keer zegt dat het zijn neefje is. Nn-man zegt dat het een misverstand is. [verdachte] zegt dat die mensen alleen mensen van hem af proberen te pakken en zegt dat hij nu belt (dus andere telefoon). [verdachte] zegt op andere telefoon dat hij niet meer naar [naam 3] hoeft te gaan omdat iemand anders al is geweest. (…) [verdachte] zegt dat hij 2 neefjes heeft, eentje met een donkere golf en een met een bordeaux rode, die de laatste paar keer is geweest. Nn-man zegt dat die met die donkere golf is geweest en dat hij het zou regelen met zijn andere neefje.”
Iets later op 12 februari 2010 wordt verdachte door een onbekende man gebeld. De samenvatting van dit gesprek luidt als volgt:
“[verdachte] zegt dat hij dacht dat nn-man zijn nummer kwijt was. Nn-man zegt dat hij veel problemen had en vraat of hij voor een (1) dobbelsteen kan komen. [verdachte] vraagt waarheen. Nn-man zegt Bakkum. [verdachte] zegt dat er waarschijnlijk al iemand in de buurt zit met een dobbelsteen en dat hij zo terug belt”.
Twee minuten na dit gesprek belt verdachte naar de hiervoor genoemde nn-man. De samenvatting van het gesprek luidt:
“[verdachte] zegt dat zijn neef in de buurt rijdt en met max. 15 minuten daar. Nn-man vraagt bij die flat. Gesprek gaat verder over de rechtszaak van nn-man en [verdachte]. [verdachte] zegt dat hij belt als hij daar is”.
Op 18 februari 2010 wordt een gesprek onderschept dat als volgt is samengevat:
“[naam 4] vraagt of [verdachte] nar zijn broers huis kwam. [verdachte] zegt dat hij terug gebeld zou worden. [naam 4] zegt dat hij daarvoor belt, [verdachte] zegt dat zijn neefje komt. [naam 4] zegt dat zijn neefje net is geweest. [verdachte] zegt dat dat neefje zo’n pakjesman is en dat hij een ander neefje heeft die het brokkelt. [naam 4] zegt dat hij dat weet en vraagt of hij naar hun toe komt. [naam 4] zegt dat het [adres] is. [verdachte] vraagt of het daarheen moet.”
Op 1 maart 2010 is een camera geplaatst met zicht op de voordeur van perceel [adres] te Alkmaar.
Op de beelden zien verbalisanten dat verdachte meerdere malen middels een sleutel de woning binnen gaat en kort daarna de woning weer verlaat. Tevens is te zien dat [medeverdachte] de woning binnen gaat en kort daarna de woning weer verlaat.
Een rechercheur van de digitale recherche heeft een onder verdachte in beslag genomen mobiele telefoon, te weten een Nokia 1662, onderzocht en daarbij vastgesteld dat verdachte de volgende SMS-berichten heeft ontvangen van [medeverdachte]:
“Nummer: [nummer]
Naam: [E]
Bericht: Neef hoeveel is 100 gram puur inkoop
Tijd: 2010-03-04 15:10:43 (+01:00)
Status: Gewist”
en:
“Nummer: [nummer]
Naam: [E]
Bericht: Neef heb nieuwe zak in doos zit nog 1 dus dit is me 3e zak tog
Tijd: 2010-03-11 19:27:15 (+01:00)
Status: Gewist”
Op 12 maart 2010 vinden doorzoekingen plaats in de woning van verdachte aan de [adres] te Alkmaar en in de woning aan de [adres] te Alkmaar. Bij dit laatste pand is verdachte ook meerdere malen gesignaleerd tijdens de observaties door verbalisanten. In dit pand worden een geldbedrag in relatief kleine coupures en diverse verpakkingen met cocaïne gevonden.
In de woning van verdachte aan de [adres] wordt in totaal een bedrag van € 20.750,00 aangetroffen in contanten, voornamelijk bestaande uit bankbiljetten van € 50,00. Ook worden in deze woning op de salontafel handgeschreven lijsten gevonden, met daarop een groot aantal namen en telefoonnummers.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het hier klantenlijsten betreft, toebehorende aan zijn neef [medeverdachte] en dat er mogelijk personen op de lijst voorkomen aan wie hij, verdachte, cocaïne heeft verkocht en geleverd. Deze lijsten zijn van een datum voorzien. De oudste lijst dateert van 13 maart 2009. Ook is een lijst gevonden van 25 juni 2009.
Uit een door Bureau Financiële Recherche ingesteld onderzoek is gebleken dat verdachte in de maand november 2009 twee contante geldstortingen heeft gedaan op de rekening van zijn vriendin [vriendin] voor een totaalbedrag van € 16.000,00.
Op grond van voorgaande bewijsmiddelen is de rechtbank tot de overtuiging gekomen dat verdachte gedurende de in de tenlastelegging onder feit 1 vermelde periode van 1 oktober 2009 tot en met 11 maart 2010 cocaïne heeft verkocht, afgeleverd en vervoerd. De rechtbank acht bewezen dat verdachte dit op verschillende tijdstippen in genoemde periode heeft gedaan tezamen en in vereniging met een ander, te weten zijn neef [medeverdachte], en voorts dat verdachte op andere momenten alleen heeft gehandeld.
Het verweer van verdachte dat hij en zijn neef ieder een eigen klantenkring hadden en uitsluitend voor zichzelf werkzaam was, wordt naar het oordeel van de rechtbank door de inhoud van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen weerlegd.
De rechtbank is voorts op basis van de bewijsmiddelen tot de conclusie gekomen dat verdachte ten opzichte van de mededader een dominante rol heeft gespeeld.
Verdachte had 4,78 gram cocaïne bij zich op het moment van zijn aanhouding. Deze is gevonden bij de fouillering van verdachte.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij boven de kluis in het pand aan de [adres] te Alkmaar een zak met dobbelsteentjes, zijnde cocaïne, had liggen. Zijn neef [medeverdachte] bewaarde eveneens een hoeveelheid cocaïne in dit perceel.
Gezien de samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] bij het dealen in cocaïne en het feit dat zij beiden in het pand aan de [adres] kwamen en aldaar de voor de verkoop bestemde voorraden drugs bewaarden, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met [medeverdachte] een hoeveelheid cocaïne aanwezig heeft gehad in genoemd perceel.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 01 oktober 2009 tot en met 11 maart 2010 in het arrondissement Alkmaar tezamen en in vereniging met een ander en alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of vervoerd, hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne;
2.
hij op 12 maart 2010 in de gemeente Alkmaar tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, en
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
7. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering ook indien dat inhoudt dat verdachte zal deelnemen aan gedragsinterventietrainingen in de vorm van arbeidsvaardigheden (ArVa) en cognitieve vaardigheden (CoVa).
Standpunt van verdachte/de verdediging
De raadsman verzoekt namens zijn cliënt dat de rechtbank een straf oplegt waarvan het onvoorwaardelijke deel niet uitgaat boven de tijd die zijn cliënt tot dusver reeds in voorlopige hechtenis heeft gezeten. Verdachte zou in september 2010 deel kunnen nemen aan een extramurale training arbeidsvaardigheden.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging in het bijzonder in beschouwing genomen de ernst van de feiten en de persoon van verdachte.
Verdachte heeft zowel alleen als tezamen met een familielid uit geldelijk gewin gedeald in cocaïne., waarbij verdachte ten opzichte van zijn neef een leidende rol vervulde. Uit de gevonden klantenlijsten is gebleken dat er sprake was van een aanzienlijk klantenbestand.
Het is algemeen bekend dat cocaïnegebruik ernstige schade kan toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers ervan. Cocaïneverslaving leidt bovendien tot overlast voor anderen en schade voor de maatschappij als geheel, met name als verslaafden overgaan tot het plegen van delicten om hun gebruik te kunnen bekostigen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister, gedateerd 15 maart 2010, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van een soortgelijk delict is veroordeeld.
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 12 juli 2010 van E. Jansen, als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat oplegging van een gedeeltelijk onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op haar plaats is.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de volgende goederen verbeurd worden verklaard:
Geldbedrag van € 750,00 (nr 3)
Personenauto [kenteken] Volkswagen Golf (nr 4)
Nokia telefoons (nr 5,17)
Standpunt van verdachte/de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de Volkswagen Golf (nr 4) terug te geven aan verdachte, zijnde de rechtmatige eigenaar. Voor het overige refereert hij zich aan het oordeel van de rechtbank.
A. onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat de in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten
Verpakkingsmateriaal voor cocaïne, snowseals (nr 15,18,19)
Diverse verpakkingen inhoudende cocaïne (nr 1,2,6,8,9,10,13,20,21,22,23)
dienen te worden onttrokken aan het verkeer en daarvoor vatbaar zijn, aangezien met behulp van deze voorwerp het onder 1 bewezen geachte feit is begaan en/of voorbereid en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.
De rechtbank is voorts van oordeel, dat ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
Ploertendoder (nr 45)
Boksbeugel (nr 46)
In onderhavige strafzaak geen beslissing kan volgen, nu daarvoor de wettelijke basis ontbreekt.
De rechtbank is van oordeel, dat de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
Geldbedrag van € 750,00 (nr 3)
Nokia telefoons (nr 5,17)
Weegschaal (nr 14)
Keukenmachine Krups (nr 16)
Weegschaal Tanita (nr 34)
dienen te worden verbeurd verklaard, nu uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het onder 1 bewezen verklaarde met behulp van deze voorwerpen is begaan.
C. teruggave aan verdachte
De rechtbank is van oordeel dat het in beslag genomen voorwerp, te weten:
Personenauto [kenteken] Volkswagen Golf (nr 4)
dient te worden teruggegeven aan verdachte
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Verklaart bewezen, dat verdachte het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders onder 1 en onder 2 ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het hierboven in de rubriek
STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 18 (achttien) maanden.
Beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot 6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het
einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt of indien hij
gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft,
te weten
- dat de veroordeelde zich zal gedragen naar de aanwijzingen, die de hem zullen worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie te Alkmaar noodzakelijk oordeelt.
- dat de veroordeelde meewerkt aan de volgende gedragsinterventies: arbeidsvaardighedentraining en cognitieve vaardighedentraining, zoals geadviseerd door Reclassering Nederland.
Verstrekt aan de genoemde instelling opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarden.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Geldbedrag van € 750,00 (nr 3)
Nokia telefoons (nr 5,17)
Weegschaal (nr 14)
Keukenmachine Krups (nr 16)
Weegschaal Tanita (nr 34)
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
Verpakkingsmateriaal voor cocaïne, snowseals (nr 15,18,19)
Diverse verpakkingen inhoudende cocaïne (nr 1,2,6,8,9,10,13,20,21,22,23)
Gelast de teruggave aan verdachte van:
Personenauto [kenteken] Volkswagen Golf (nr 4)
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.M. Jongkind-Jonker, voorzitter,
mr. H.E.C. de Wit en mr. R. Hirzalla, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B.A. Schenk, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank te Haarlem van 3 augustus 2010.