RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer : 14.810291-09 (P)
Datum uitspraak : 22 juni 2010
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats en –datum],
thans gedetineerd te PI Flevoland - HvB Almere Binnen te Almere.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
4 februari 2010, 22 maart 2010, 25 mei 2010, 26 mei 2010 en 8 juni 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. E.J. van Gils, advocaat te Amsterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is, nadat een vordering van de officier van justitie, strekkende tot wijziging van de tenlastelegging ex artikel 314a jo 313 van het Wetboek van Strafvordering op de terechtzitting van 22 maart 2010 is toegelaten, ten laste gelegd, dat
1.
hij op of omstreeks 09 juli 2009 in de gemeente Alkmaar tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, een of meer kogel(s) geschoten in het hoofd en/of elders in het lichaam van die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2. hij op of omstreeks 7 juli 2009 in de gemeente(n) Rotterdam en/of Alkmaar, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf van zware mishandeling (artikel 302 Wetboek van Strafrecht), waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te plegen tegen [slachtoffer], als volgt heeft gehandeld:
-verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) hebben/heeft enige dagen, althans kort, voor 7 juli 2009 het plan gemaakt om [slachtoffer] dood te schieten en/of door zijn benen en/of armen te schieten en/of
-verdachte heeft samen met een of meer van zijn mededaders, althans alleen, [medeverdachte 2], opgehaald in Rotterdam en/of
-verdachte is samen met een of meer van zijn mededaders in een auto gereden naar Alkmaar en/of -verdachte heeft tussen Rotterdam en Alkmaar met zijn mededader(s) het plan besproken om [slachtoffer] (slechts) door armen en/of benen te schieten en/of
-verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) hebben/heeft in Alkmaar, althans op een plaats gelegen tussen Rotterdam en Alkmaar, een (vuur)wapen verstrekt aan [medeverdachte 2] en/of
-verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) zijn/is in een of meer auto's gereden naar de plaats in Alkmaar waar het misdrijf diende te worden voltrokken,
en aldus hebben/heeft verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) toen en daar tezamen en in vereniging, althans alleen, opzettelijk een (vuur)wapen bestemd tot het begaan van dat misdrijf, verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of voorhanden gehad;
subsidiair, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2009 tot en met 7 juli 2009, althans in of omstreeks de maand(en) juni 2009 en/of juli 2009 in de gemeente(n) Alkmaar en/of Delft en/of Rotterdam, in elk geval (telkens) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, heeft gepoogd om [medeverdachte 2] door in artikel 47, eerste lid, onder 2e van het Wetboek van Strafrecht vermelde middelen, te weten door een belofte en/of (een) gift(en) en/of het verschaffen van inlichtingen en/of middelen en/of gelegenheid, te bewegen om [slachtoffer] te vermoorden, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, althans enig misdrijf te begaan, bestaande die belofte en/of gift(en) in het betalen van 4000 euro, althans enig geldbedrag, vóór het plegen van het misdrijf en/of de toezegging na het plegen van het misdrijf over te gaan tot het betalen van (nogmaals) 4000 euro, althans enig geldbedrag, en/of het verschaffen van een auto aan die [medeverdachte 2] en bestaande het verschaffen van inlichtingen en/of middelen en/of gelegenheid uit het halen van [medeverdachte 2] uit Rotterdam en/of het vervoeren van die [medeverdachte 2] in een door verdachte en/of zijn mededader(s) bestuurde auto naar Alkmaar en/of het verschaffen van een (vuur)wapen door verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) aan die [medeverdachte 2] en/of het door verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) brengen van die [medeverdachte 2] naar de plaats waar het misdrijf diende te worden voltrokken,
zijnde de uitvoering van dat misdrijf niet voltooid omdat die [medeverdachte 2], nadat verdachte en/of zijn mededader(s) waren/was vertrokken, eveneens de plaats van het misdrijf heeft verlaten en de komst van die [slachtoffer] niet heeft afgewacht.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Ten aanzien van feit 1:
Op 9 juli 2009 is [slachtoffer] bij een schietincident om het leven gekomen. Verdachte heeft bekend [slachtoffer] te hebben doodgeschoten en hij zou daarbij zijn geholpen door medeverdachte [medeverdachte 1]. De rechtbank zal kort gezegd onder meer dienen te beoordelen of er sprake is geweest van moord, dan wel doodslag op [slachtoffer] en of verdachte met succes een beroep kan doen op een strafuitsluitingsgrond, te weten (putatief) noodweer dan wel noodweerexces. Voorts zal de rechtbank beoordelen of er sprake is van betrokkenheid van medeverdachte [medeverdachte 1] en zo ja of deze betrokkenheid strafrechtelijk valt aan te merken als medeplegen.
Ten aanzien van feit 2:
Volgens het Openbaar Ministerie zou verdachte, samen met medeverdachte [medeverdachte 3], medeverdachte [medeverdachte 2] hebben ‘ingehuurd’ om [slachtoffer] door armen en/of benen te schieten. [medeverdachte 2] heeft dit uiteindelijk niet gedaan. De vragen die de rechtbank dient te beantwoorden zijn, onder meer, of sprake is van een strafbare voorbereiding van zware mishandeling of dat sprake is van uitlokking van dat misdrijf, en of er tussen verdachte en zijn medeverdachten een dusdanig nauwe en bewuste samenwerking is geweest dat sprake is van medeplegen als bedoeld in artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
B. Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van feit 1:
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van het onder 1. primair ten laste gelegde medeplegen van moord. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade heeft doodgeschoten. Verder is de officier van mening dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van (putatief) noodweer dan wel noodweerexces. Op het moment waarop verdachte is gaan schieten, was er geen sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] waar verdachte op mocht reageren zoals hij heeft gereageerd. [slachtoffer] was niet gewapend. De officier van justitie heeft ten slotte aangevoerd dat verdachte de moord op [slachtoffer] niet zou hebben gepleegd als medeverdachte [medeverdachte 1] daar niet bij betrokken was geweest. Er is tussen verdachte en [medeverdachte 1] sprake geweest van een bewuste en nauwe samenwerking.
Ten aanzien van feit 2:
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van het onder 2. primair ten laste gelegde medeplegen van voorbereiding van zware mishandeling. Volgens de officier van justitie is met het daadwerkelijk voorhanden hebben van het vuurwapen de voorbereiding volbracht. Dat medeverdachte [medeverdachte 2] mogelijk nimmer dezelfde intentie heeft gehad als verdachte en de andere medeverdachten, doet niet af aan de bewijsbaar-heid van dit feit voor verdachte.
C. Standpunt van de verdachte/de verdediging
Ten aanzien van feit 1:
Verdachte heeft bekend [slachtoffer] te hebben doodgeschoten. De verdediging heeft betwist dat dit met voorbedachte raad is gebeurd en is van oordeel dat doodslag kan worden bewezen. Verdachte heeft echter geschoten vanuit de veronderstelling zich te mogen en moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval op zijn lijf. Primair wordt daarom een beroep op noodweer gedaan, subsidiair op noodweerexces en meer subsidiair op putatief noodweer. De conclusie van de verdediging is dan ook dat verdachte niet veroordeeld kan worden voor feit 1.
Ten aanzien van feit 2:
De verdediging geeft de rechtbank in overweging om prof. Th. W. van Veen te volgen in diens standpunt dat blijkens de tekst van artikel 46 Sr slechts strafbaar is gesteld voorbereidingshandelingen voor eigen delicten en niet bevorderingshandelingen van door anderen te plegen misdrijven. In dat geval zou vrijspraak van feit 2 primair moeten volgen, omdat duidelijk is dat alleen medeverdachte [medeverdachte 2] de zware mishandeling zou moeten plegen en niet verdachte zelf.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair voert de raadsman aan dat van een strafbare uitlokking pas gesproken kan worden als er daadwerkelijk een strafbaar feit volgt na de uitlokking (in de vorm van een voltooid delict of een strafbare voorbereiding of poging). Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft aangegeven nooit van plan te zijn geweest om tot uitvoering van de zware mishandeling over te gaan. Vast staat dat het plan ook niet is uitgevoerd; [medeverdachte 2] is teruggekeerd uit Alkmaar zonder aan (een begin van) uitvoering te zijn toegekomen. Verdachte dient om die reden ook van feit 2 subsidiair te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
D. Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
Feit 1 moord/doodslag [slachtoffer] op 9 juli 2009
Op 9 juli 2009, omstreeks 02.43 uur komt bij de regionale meldkamer te Alkmaar de telefonische melding binnen dat op de [adres] in Alkmaar iemand is neergeschoten. Enkele minuten later komen verbalisanten ter plaatse aan. Op de [adres] treffen ze een man aan. Hij ligt op de grond, heeft geen hartslag en lijkt een schotwond aan zijn hoofd te hebben. De man is ter plaatse overleden. Verbalisant [opsporingsambtenaar] herkent de man als de hem bekende [slachtoffer].
Uit het door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) opgestelde sectieverslag blijkt dat [slachtoffer] is overleden aan bloedverlies, hersenfunctieverlies, longfunctieverlies en weefselschade als gevolg van het meervoudige schotletsel. Er zijn vijf schotbanen traceerbaar in het lichaam.
Op 31 juli 2009 wordt verdachte aangehouden op verdenking van het plegen van moord, dan wel doodslag op [slachtoffer]. Tijdens het eerste verhoor bekent verdachte [slachtoffer] te hebben neergeschoten met een vuurwapen. Hij geeft daarbij aan dat hij dat samen met medeverdachte [medeverdachte 1] heeft gedaan. Dit heeft hij in latere verhoren en ook op de terechtzitting herhaald.
Bewijs: de verklaringen van verdachte
De rechtbank zal de hier na te noemen verklaringen van verdachte voor het bewijs gebruiken, omdat deze naar het oordeel van de rechtbank betrouwbaar zijn. Daartoe is redengevend dat verdachte bij zijn eerste verhoor bij de politie met name zichzelf heeft belast door te bekennen dat hij [slachtoffer] heeft doodgeschoten. Hij heeft gedetailleerd en uitvoerig aangegeven hoe één en ander is gegaan voorafgaand, tijdens en na het schietincident en hij heeft hierover ook consistent verklaard. Daarbij zijn de verklaringen voor zover mogelijk door de politie gecontroleerd door getuigen te horen, telefoongegevens te onderzoeken en camerabeelden op te vragen, hetgeen op verschillende onderdelen heeft geresulteerd in ondersteunend bewijsmateriaal.
De gebeurtenissen op 8 juli 2009; de confrontatie met [slachtoffer] en het brengen van de [merk auto] en het vuurwapen naar verdachte
Verdachte heeft in zijn eerste verhoor bij de politie het volgende verklaard:
“…diezelfde middag, 8 juli, komt [medeverdachte 1] thuis. Staat [slachtoffer] [medeverdachte 1] op te wachten in de trappenhal. Die vraagt aan [medeverdachte 1] van waar is [verdachte]. En [medeverdachte 1] zegt ja ik weet ook niet waar [hij] is. Waarop [slachtoffer] zegt van [medeverdachte 1] als ik [verdachte] niet kan vinden dan pak ik jou…Op een gegeven moment probeerde hij [medeverdachte 1] ook mee te lokken, kom we gaan even praten op een rustig plekkie….[medeverdachte 1] is naar binnen gegaan en die is niet meer naar buiten gegaan. [medeverdachte 1] die was zo bang dat hij niet naar buiten durfde. En ik belde [medeverdachte 1] op van ik zeg tegen [medeverdachte 1] zo van nou is het, nou is het over. Ik zeg probeer dat ding van je te regelen en probeer om het mij te brengen hier. Nou op een gegeven moment heb [medeverdachte 1] een taxi gepakt, heeft dat ding voor mij gebracht. Toen ben ik het gaan ophalen bij de [onderneming] in Heerhugowaard. En ik ging even op de bank liggen bij waar ik was. Heel goed nadenken, hoe moet ik het doen, moet ik het niet doen, moet ik het doen. En op een gegeven moment zegt tegen mij iets van goh, [verdachte] ga effe daar kijken, (onverstaanbaar) en ga kijken.”
De verklaringen van verdachte worden ondersteund door de getuigenverklaring van de vriendin van medeverdachte [medeverdachte 1], [getuige 1], inhoudende dat [medeverdachte 1] de avond vóór de moord tussen 19.00 uur en 20.00 uur het huis uit ging om sigaretten te halen, maar dat hij toen [slachtoffer] tegenkwam. Omdat hij toen werd bedreigd door [slachtoffer], ging hij terug naar huis. Blijkens de analyse van het telefoonverkeer is er op 8 juli 2009 om 19:44 uur een 132 seconden durend contact tussen het nummer van [medeverdachte 1] en dat van verdachte.
Verdachte heeft voorts verklaard dat hij medeverdachte [medeverdachte 1] in de avond van 8 juli 2009 heeft gevraagd om hem kleding en de [merk auto] te brengen. Omdat [medeverdachte 1] na de confrontatie met [slachtoffer] niet meer naar buiten durfde te gaan, heeft hij zijn broer, [getuige 2], gevraagd om kleding voor verdachte op te halen bij diens moeder en deze naar Heerhugowaard te brengen met de [merk auto], die vervolgens bij verdachte is achtergelaten. [getuige 2], die werd vergezeld door zijn vriendin [getuige 3], is toen met de taxi teruggegaan naar Alkmaar. Dit was ongeveer tussen 22.00 uur en 23.00 uur.
Deze verklaringen van verdachte wordt ondersteund door de getuigenverklaringen van [getuige 2] en [getuige 1]. [getuige 2] heeft verklaard dat hij op 8 juli 2009 rond 20.00 uur werd gebeld door zijn broer [medeverdachte 1] met het verzoek naar hem toe te komen. Toen hij daar was, vroeg [medeverdachte 1] hem bij hun oma een geldkistje op te halen. Toen hij dit gedaan had, vroeg [medeverdachte 1] hem om zijn auto naar verdachte te brengen, bij de [onderneming] in Heerhugowaard. Onderweg kregen ze van [medeverdachte 1] het verzoek om een tas kleren bij de moeder van verdachte op te halen en die ook aan verdachte te geven. [medeverdachte 1] had er inmiddels voor gezorgd dat er een taxi klaar stond bij de [onderneming], waarmee [getuige 2] en zijn vriendin [getuige 3] weer terug gingen naar Alkmaar.
[getuige 1] bevestigt dat [getuige 2] die avond bij haar en [medeverdachte 1] thuis kwam. Op verzoek van [medeverdachte 1] hebben [getuige 2] en zijn vriendin [getuige 3] de [merk auto] naar verdachte in Heerhugowaard gebracht. Ze kwamen terug met een taxi die [medeverdachte 1] voor hen had gebeld.
[getuige 4], werkzaam als taxichauffeur, herinnert zich dat hij op de avond van 8 juli 2009 een belletje kreeg van de [adres] of de [adres] en dat hij daar een jongen en een meisje heeft opgehaald en gebracht naar Heerhugowaard, in de buurt van de [onderneming]. Hij moest hen ook weer terugbrengen naar de [adres].
In zijn tweede verhoor bij de politie heeft verdachte over het vuurwapen nog het volgende verklaard:
“Eh, op een gegeven moment heb [medeverdachte 1] eh heb ik tegen [medeverdachte 1] gezegd van eh ik zeg jij heb toch ook een vuurwapen dus [medeverdachte 1] ja (niet te verstaan) ik zeg geef maar op, breng dat ding maar naar mij. Die had [medeverdachte 1] ergens verstopt waar die niet bij kon nog, waar die niet bij kon dus hij zegt ik ga moeite doen om dat ding voor elkaar te krijgen. Ik denk dat hij twaalf uur, kwart over twaalf, twaalf uur bij mij was of nee, daarvoor heb ie me nog een belletje gegeven van [verdachte] ik heb het, ik kom dat ding bij je brengen. Toen heb hij met de taxi, is hij gekomen aan de achterkant van de poort bij [betrokkene] en dat ding overhandigd en is weer weg gegaan daarna…. [medeverdachte 1] was thuis ik heb hem opgebeld en dat ding van [medeverdachte 1] heb nog nooit een proef gedaan een schot gemaakt dus ik zeg tegen [medeverdachte 1] hoe zeker weet je ie werkt. Toen zegt [medeverdachte 1] tegen mij ja ik weet als je die kogels eruit haalt die cilinder dan als ie leeg is en schiet dan zie je dat ie draait. Dus dat was het enigste waar ik uit van kon gaan dat ie werkt…. Ik had geen garantie of dat ding werkte daar was ik alleen bang voor. Want ik zeg tegen [medeverdachte 1] weet je zeker dat ie werkt, zegt ie haal die kogels eruit dan zie je dat die cilinder draait ik heb dat gedaan en op dat moment zie ik ja hoor de cilinder draait.
[Opsporingsambtenaar]: Oké, hoeveel kogels zaten er in
[verdachte]: Zes.”
Verdachte heeft ook verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 1], nadat deze het vuurwapen naar Heerhugowaard had gebracht, met de taxi is teruggegaan naar Alkmaar.
Deze verklaring wordt ondersteund door de getuigenverklaring van taxichauffeur [getuige 4], voornoemd, inhoudende dat hij, nadat hij de jongen en het meisje bij de [adres] had afgezet, een jongen die hij herkent als medeverdachte [medeverdachte 1] van de [adres] in Alkmaar naar een adres in Heerhugowaard heeft gereden en na nog geen 5 minuten wachten weer heeft teruggebracht naar de [adres].
Op de beelden van de beveiligingscamera in de toegangshal van de flat aan de [adres] waar [medeverdachte 1] bij zijn vriendin [getuige 1] verbleef is te zien dat [medeverdachte 1] de flat aan de [adres] op 9 juli 2009 om 00.05 uur verlaat en dat hij om 00.30 uur weer terugkeert.
De gebeurtenissen in de nacht van 8 op 9 juli 2009
Verdachte heeft verklaard dat hij, kort nadat medeverdachte [medeverdachte 1] hem het vuurwapen had gebracht, met de [merk auto] naar Alkmaar is gereden. Toen hij daar aankwam, heeft hij tot aan het schietincident - ruim twee uur later - meermalen telefonisch contact gehad met [medeverdachte 1] waarbij deze hem, kijkend door het keukenraam van zijn woning aan de [adres], van informatie voorzag met betrekking tot de aanwezigheid van [slachtoffer] bij de flat aan de [adres]:
“Dus op een gegeven moment ik rij die kant… Ik bel naar [medeverdachte 1].… [medeverdachte 1] zegt tegen mij beter ga je van mij, anders ga je achter de flat staan. Dus ik ben achter die flat gegaan. Op een gegeven moment..eehh..ik had telefonisch contact met [medeverdachte 1], zat in de keuken thuis achter zijn raam van de keuken….Ik heb mijn auto bij de [adres] geparkeerd. Zie, zie ik [slachtoffer], ik was er om half één, vanaf half één ’s nachts stond ik al daar, ken je nagaan. Ehh…was [slachtoffer] dingen aan het uitladen…[medeverdachte 1] keek uit zijn raam. [medeverdachte 1] zegt tegen mij van ja ze, ze zijn met zes man, ze zitten dingen uit te laden… Enehh, op een gegeven moment, tja ik kon niets anders dan wachten, anders moet ik er dadelijk zes opruimen en vijf hadden er niks mee te maken, het was echt ik of [slachtoffer]. Dus op een gegeven moment ben ik blijven wachten, wachten wachten, wachten, wachten, wachten, vier man gingen in een auto weg….. [slachtoffer] bleef alleen met een Marokkaan over….Op een gegeven moment [medeverdachte 1] belt mij, hij zegt [verdachte] hij gaat weg met die Marokkaan….In principe heb ik het ook samen gedaan met [medeverdachte 1]. …. Kijk, [medeverdachte 1] zat in de keuken thuis. Ik zat in de [adres]. [medeverdachte 1] pleegde alle informatie telefonisch door, wat ze aan het doen waren en noem maar op. Op een gegeven moment, [medeverdachte 1] belt me….Op een gegeven moment, [verdachte] hij brengt nu volgens mij een Saudische Marokkaanse vriend thuis bij hem.. .[slachtoffer] die ging altijd via de nooduitgang naar [betrokkene] in de flat wat ik weet via [medeverdachte 1] en niet via de hoofdingang….Op een gegeven moment dat hij die Marokkaanse vriend naar huis is gaan brengen ben ik naar die nooduitgang gelopen ja. Daar hadden ze een stok tussen de deur gezet zodat de deur open bleef staan. Weet je welke nooduitgang ik bedoel ?…. Ja, ja de brandtrap ja. Ik ben in die tussentijd dat hij die Marokkaan naar huis is gaan brengen, ben ik naar boven gegaan, heb die stok tussen de deur weggehaald en ik heb de deur gesloten. Toen ben ik weer naar beneden gegaan en ik ben achter de flat gaan staan. En nu zeg ik [medeverdachte 1] nu moet ik op jou vertrouwen werken. Ten eerste hoop ik dat het vuurwapen werkt, ten tweede, ik ben afhankelijk van jouw informatie want ik sta achter de flat….Op een gegeven moment….[medeverdachte 1] belt me op en zegt [verdachte],,,ik kon het al in de verte horen ook….hij komt weer aanrijden. Ik sta achter de flat en op een gegeven moment…we hadden ook even zeker 10 min verbinding, [slachtoffer] bleef bij zijn auto dralen…..Dus op een gegeven moment [medeverdachte 1] zegt hij sluit nu zijn kofferbak en hij loopt nu naar de zijkant van de flat. Waar [medeverdachte 1] hem dus niet meer kan zien. De zijkant loopt naar de stalen trap. Dus hoe hij zegt, [medeverdachte 1] zegt tegen mij hij loopt nu naar de zijkant en….ik heb mijn oren zo scherp dat ik hem de trap hoor oplopen. Op dat moment dat ik geen…eehh… stappen meer hoorde op de trap kom ik van de hoek vandaan. [slachtoffer] ziet me en hoe die mij ziet, hij aarzelt geen seconde, hij springt tegelijk naar beneden….Waar op, hoe hij springt, begin ik te schieten en hij werd of voor hij neerkomt was al mijn schoten al gelost. Ik ben…nee, voor hij neerkwam, ik was nog op hem afgerend en de laatste heb ik van een paar meter, zo, kunnen doen.
Opmerking verbalisant [opsporingsambtenaar]: [verdachte] strekt zijn rechterhand uit en wijst naar beneden…
En [medeverdachte 1] had me daarna gebeld van: En ? Ik zeg ja, zo goed als ik het weet is het gelukt.”
Verdachte heeft voorts verklaard:
“Ik heb [medeverdachte 1] gezegd [medeverdachte 1] kijk goed of er geen vuurwapen, want ik krijg altijd te horen hij heb altijd een vuurwapen en hij zoekt mij met een vuurwapen. Dus ik zeg tegen [medeverdachte 1] kijk of hij geen vuurwapen heb. Ja op het moment [medeverdachte 1] kijkt en zegt nee ik zie de tas in zijn hand ik zie niets anders in zijn hand, wat [medeverdachte 1] omschreef als een buikspier apparaat. En [medeverdachte 1] zag geen vuurwapen bij hem”
Op de vraag hoe vaak verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] met elkaar hebben gebeld die nacht heeft verdachte verklaard:
“Veel, ja veel….Ja constant contact gehad, kleine gesprekjes steeds maar wel constant. Je ken het echt zien als een eh computerspel waar [medeverdachte 1] mij bestuurt zeg maar.. Ja klopt, het vertrouwen van [medeverdachte 1] moet ik gehad hebben omdat ik niks zag, ja schuin (niet te verstaan) van [medeverdachte 1] zijn vertrouwen uitgaan en ook het vuurwapen en noem maar op. Het is net alsof een spel ja wat ik zeg waarmee [medeverdachte 1] mij bestuurd heb.”
Verdachte heeft verklaard dat hij na het schietincident naar de woning van [betrokkene] in Heerhugowaard is gegaan en dat hij daar medeverdachte [medeverdachte 1] heeft gebeld met de mededeling dat hij [slachtoffer] had neergeschoten.
Ook deze laatste verklaring van verdachte wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Blijkens de analyse van het telefoonverkeer van de telefoonnummers van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] zijn er op 9 juli 2009 tussen 00.30 uur en het laatste contact tussen beide telefoons om 02.44 uur ruim 25 telefooncontacten geweest, van kortere en langere duur. Om 02.31 uur was er een contact van 106 seconden en om 02.39 uur was er gedurende 98 seconden contact. Het laatste telefonische contact tussen beide nummers werd gelegd om 02:44:30 uur, ongeveer anderhalve minuut nadat de melding van het schietincident bij de meldkamer was binnengekomen. Met het telefoonnummer van [medeverdachte 1] is op 9 juli 2009 om 02:53:21 uur een sms-bericht verstuurd naar het telefoonnummer van verdachte met de tekst: “Kink je gsm”. Blijkens de printlijsten is er daarna geen enkel telefonisch contact meer geweest tussen beide mobiele nummers.
Om 03:18 uur is er gedurende 22 seconden contact geweest tussen de vaste telefoonlijnen van [betrokkene] en [getuige 1], de vriendin van medeverdachte [medeverdachte 1].
Conclusies van de rechtbank
De rechtbank concludeert naar aanleiding van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen het volgende.
Blijkens de verklaring van verdachte, die wordt bevestigd door de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1], heeft medeverdachte [medeverdachte 1] ervoor gezorgd dat verdachte de beschikking kreeg over de [merk auto].
Voorts acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat het medeverdachte [medeverdachte 1] is geweest die het vuurwapen heeft geleverd, betrouwbaar. Deze vindt immers zijn bevestiging in de verklaring van de taxichauffeur en in de camerabeelden van de flat aan de [adres]. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft geen verklaring kunnen of willen geven voor het feit dat verdachte hem heeft genoemd als de persoon die hem op de avond van het schietincident van een vuurwapen heeft voorzien, hetgeen gelet op het voorhanden zijnde bewijsmateriaal wel van hem gevergd had mogen worden.
Met betrekking tot de tenlastegelegde voorbedachte raad overweegt de rechtbank het volgende. Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad is vereist dat komt vast te staan dat de verdachte de tijd had zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Hierbij zijn in het bijzonder de volgende objectieve omstandigheden van belang:
- Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verdachte op de avond vóór de moord gebeld met de mededeling dat het latere slachtoffer [slachtoffer] op zoek was naar verdachte en dat hij anders [medeverdachte 1] wel te pakken zou nemen als hij verdachte niet zou vinden;
- Verdachte heeft daarop gereageerd door te zeggen “nou is het over” en heeft [medeverdachte 1] gevraagd een vuurwapen en een auto voor hem te regelen;
- Verdachte heeft verklaard dat hij vervolgens op de bank is gaan liggen om na te denken:
“Heel goed nadenken, hoe moet ik het doen, moet ik het niet doen, moet ik het doen.”
- Verdachte is vervolgens met een geladen wapen in de auto naar het flatgebouw in Alkmaar gegaan om een confrontatie met [slachtoffer] aan te gaan;
- Verdachte blijft gedurende lange tijd, meer dan twee uur, bij de flat wachten tot het moment waarop [slachtoffer] alleen is;
- Gedurende dit wachten is het medeverdachte [medeverdachte 1] die verdachte voorziet van informatie over waar [slachtoffer] zich bevindt, of hij alleen is en of [slachtoffer] zichtbaar gewapend is;
- Verdachte heeft het wapen schietklaar, terwijl hij om de hoek van de flat op [slachtoffer] staat te wachten;
- Verdachte schiet onmiddellijk wanneer hij [slachtoffer] ziet en vuurt zes kogels uit de trommel van de revolver af, terwijl hij op [slachtoffer] afrent.
Gelet op genoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang en (tijds)verband bezien, is de rechtbank van oordeel dat het doodschieten van [slachtoffer] door verdachte met voorbedachte raad is geschied. Verdachte heeft zich na het telefoontje van [medeverdachte 1] dat hij was bedreigd door [slachtoffer] eerst beraden over wat hij moest doen. Vervolgens heeft hij [medeverdachte 1] gevraagd de auto en het vuurwapen te regelen. Daarna is hij urenlang met een schietklaar wapen gaan posten bij het flatgebouw waar [slachtoffer] verbleef, om direct te gaan schieten op het moment dat [slachtoffer] alleen op straat was. Zo verdachte al niet voordat hij [medeverdachte 1] vroeg het vuurwapen te brengen had besloten om [slachtoffer] van het leven te beroven, leidt de rechtbank uit het schietklaar hebben van het wapen en het onmiddellijke gaan schieten van verdachte op het moment dat hij [slachtoffer] alleen trof, af dat hij in ieder geval in de loop van die nacht tot dit besluit is gekomen. Gelet op het tijdsverloop heeft verdachte die nacht uitgebreid de gelegenheid gehad zich te bezinnen op en na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn besluit.
De rechtbank ziet zich voorts gesteld voor de vraag of verdachte de moord op [slachtoffer] te zamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte 1] heeft gepleegd. Naar het oordeel van de rechtbank is dit het geval. Weliswaar is [slachtoffer] niet door [medeverdachte 1] neergeschoten, maar de betrokkenheid van [medeverdachte 1] is van een dusdanig substantiële aard geweest, dat van medeplegen kan worden gesproken. [medeverdachte 1] heeft immers niet alleen de auto en het vuurwapen geregeld, hij heeft het vuurwapen persoonlijk bij verdachte afgeleverd. Daarnaast hebben verdachte en [medeverdachte 1] gedurende de hele avond van 8 juli 2009 en de nacht tot vlak voor het schieten frequent telefonisch contact onderhouden, waarin [medeverdachte 1] verdachte heeft voorzien van essentiële informatie voor het te plegen feit. Tussen verdachte en [medeverdachte 1] is aldus sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op het doden van [slachtoffer].
Een en ander wordt bevestigd door de omstandigheid dat verdachte tot kort voor de schoten telefonisch contact heeft gehad met [medeverdachte 1] en hem na zijn thuiskomst in Heerhugowaard telefonisch te kennen heeft gegeven dat ‘het’ was gelukt.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde, te weten het medeplegen van moord, heeft begaan.
Feit 2 medeplegen van voorbereiding van zware mishandeling dan wel poging tot uitlokking daarvan
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden, zoals die blijken uit de verklaringen van verdachte en van medeverdachte [medeverdachte 2] en uit de opname vertrouwelijke communicatie (OVC) tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3].
Verdachte heeft verklaard dat hij naar aanleiding van het uit de hand lopende conflict met [slachtoffer] op zoek is gegaan naar iemand om [slachtoffer] tegen betaling “op te ruimen”. Verdachte heeft hierover ter terechtzitting verklaard dat hij aanvankelijk het plan had om [slachtoffer] te laten doodschieten. Hij heeft “een maat uit Rotterdam” gevraagd iemand te zoeken en die maat heeft medeverdachte [medeverdachte 2] gevonden en benaderd. Verdachte, de maat uit Rotterdam en [medeverdachte 2] hebben elkaar vervolgens in Rotterdam ontmoet. ‘s Ochtends werd er kortgesloten wat er moest gebeuren en op dezelfde dag is verdachte samen met [medeverdachte 2] vanuit Rotterdam richting Alkmaar gereden. In de auto vertelde [medeverdachte 2] aan verdachte dat hij [slachtoffer] niet wilde doodschieten. [medeverdachte 2] zou [slachtoffer] alleen in armen en benen schieten. Verdachte is hiermee akkoord gegaan en hij heeft een vuurwapen (9 mm Glock), een geldbedrag van € 4000,- en een auto aan [medeverdachte 2] verstrekt en hem geleid naar de [adres] in Alkmaar, waar [medeverdachte 2] op [slachtoffer] moest wachten. ’
De rechtbank concludeert op [medeverdachte 1]is van de telefoongegevens van verdachte , in samenhang met de verklaring van verdachte die - geconfronteerd met voornoemde telefoongegevens - aangeeft ‘dat het goed zou kunnen dat het die dag was’, dat één en ander op 7 juli 2009 heeft plaatsgevonden.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft bevestigd dat hij niet lang vóór 7 juli 2009 is benaderd door verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] en zijn verklaring komt met betrekking tot de gang van zaken op 7 juli 2009 grotendeels overeen met de verklaringen van verdachte. [medeverdachte 2] verklaart dat hij na de ontmoeting in Rotterdam met verdachte in een [merk auto] richting Alkmaar is gereden en dat medeverdachte [medeverdachte 3] in een Opel achter hen reed en iets later kwam. [medeverdachte 2] heeft een geldbedrag en een gestolen auto gekregen en is vervolgens in de gestolen auto achter de [merk auto] aan gereden naar de flat in Alkmaar waar hij op [slachtoffer] moest wachten.
[medeverdachte 2] heeft zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte 3] herkend van foto’s als de personen over wie hij eerder in dit verband verklaarde.
Op 9 november 2009 is een vertrouwelijk gesprek opgenomen tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] tijdens het transport naar de rechtbank. In dat gesprek tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] wordt onder meer het volgende gezegd:
“[medeverdachte 3]: Wie heeft mijn naam genoemd...
[verdachte]: Ik heb jou naam niet genoemd hoor...
[medeverdachte 3]: Jonge....die mannen hebben mij vrijdag opgepakt.. .vrijdag zijn ze bij mij thuis gekomen...ik zeg je het...wie wie heeft mijn naam genoemd.. ik zeg je [verdachte]...jij en [medeverdachte 1] hebben mijn naam genoemd...
[..]
[verdachte]: Ik heb je naam niet genoemd [medeverdachte 3]…als je advocaat komt vraag hem het dossier... begin alvast aan hem te vragen van wat heeft [verdachte] over me gezegd... Hij gaat je niks kunnen zeggen ik ben niet eens in Delft geweest
[..]
[verdachte]: Vooral, hoe die politie me vroeg wie is [medeverdachte 3]. Ik heb hun gelijk gezegd Hoe komen jullie op die naam ik dacht ik ken die jongen, ik dacht ik ken ik ken het helemaal niet. Snap je? Vandaar begon ik in mijn zelf te denken van hè… hoe is het gekomen dat ze die naam weten...terwijl iedereen jou als [medeverdachte 3] kent...
[medeverdachte 3]: Ja toch... ”
De rechtbank concludeert op basis van de fotoherkenning door [medeverdachte 2] (“foto 3: dat is [medeverdachte 3]”), in samenhang met de omstandigheid dat uit de OVC blijkt dat verdachte en [medeverdachte 3] elkaar kennen en dat [medeverdachte 3] ”[naam]” genoemd wordt, dat [medeverdachte 3] de “maat uit Rotterdam” is waarover verdachte steeds heeft verklaard.
Nadere overweging ten aanzien van de verklaringen van [medeverdachte 2]
Op een aantal onderdelen komt de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] niet overeen met hetgeen verdachte over de gebeurtenissen op 7 juli 2009 heeft verklaard. Anders dan verdachte heeft [medeverdachte 2] aangegeven dat hij in totaal 2000 euro en een auto zou krijgen om [slachtoffer] in elkaar te slaan (“total loss”). Hij heeft ontkend dat hij een vuurwapen heeft gekregen en er is geen plan gemaakt om [slachtoffer] daarmee in de armen en/of benen te schieten. Volgens [medeverdachte 2] is de verklaring van verdachte op dit punt in strijd met de waarheid.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 2], voor zover deze afwijken van hetgeen verdachte heeft verklaard ongeloofwaardig zijn en niet voor de bewijsvoering kunnen worden gebruikt. Niet valt in te zien immers welke reden verdachte zou kunnen hebben om zichzelf nog meer te belasten door te verklaren dat hij iemand heeft ingehuurd om [slachtoffer] door armen en benen te schieten, terwijl hij in werkelijkheid iemand zou hebben ingehuurd om [slachtoffer] in elkaar te laten slaan. Verdachte heeft hierover, geconfronteerd met de (andersluidende) verklaringen van [medeverdachte 2], verklaard:
“Als zo een, als deze jongen naar mij toe komt van ik zal hem even in elkaar slaan ik zie toch zelf ook dat kan nooit. [slachtoffer] breekt zijn botten van alle kanten man…Dan ga je toch niet zomaar geld weggooien…Zou die hem in elkaar slaan voor duizend euro, dan ga ik hem een auto geven dan geef ik hem liever een fiets naar het station…Helemaal gelul, kijk hij praat over duizend euro in elkaar slaan terwijl hij er zelf mee kwam in zijn benen schieten…Dus hij staat, in Rotterdam staat der om bekend dat ie zulke dingen doet. Ja, vier voor wou die vier na een pistool en een auto. Dat moesten we allemaal zelf regelen…Zo een kleine ventje als je tegen mij zegt ga hem even in elkaar slaan, dat geloof jij niet dat zou de rechter niet geloven…..En [slachtoffer] en dan weet je sowieso net als ik dat dat nooit een partij zou zijn ja.”
Verdachte kende [medeverdachte 2] ook niet en heeft nauwelijks gegevens van hem kunnen verstrekken aan de politie. Het is dankzij uitvoerig recherchewerk dat [medeverdachte 2] is aangehouden, zodat ook niet aannemelijk is dat verdachte uit wraak jegens [medeverdachte 2] heeft verklaard zoals hij heeft verklaard. Daarbij merkt de rechtbank op dat verdachte meteen bij zijn eerste verhoor op 1 augustus 2009 uit eigen beweging met dit verhaal is gekomen, terwijl [medeverdachte 2] bij zijn eerste verhoor geen openheid van zaken heeft willen gegeven en pas na confrontatie met telefoongegevens heeft erkend dat hij überhaupt contact had gehad met verdachte en [medeverdachte 3].
Op grond van de vorenstaande feiten en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen, stelt de rechtbank vast dat verdachte zich tezamen en in vereniging met medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] heeft schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen ter voorbereiding van het voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] zwaar te mishandelen, zoals onder 2. primair is ten laste gelegd.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit, omdat bevorderingshandelingen van door anderen te plegen misdrijven niet onder de strafbaarstelling van artikel 46 Sr zouden vallen.
De rechtbank verwerpt dit verweer, nu door de wetgever in de Memorie van Toelichting bij voornoemd artikel met nadruk is ontkend dat de voorbereider van het beoogde misdrijf zelf daadwerkelijk bij de uitvoering van het door hem voorbereide misdrijf betrokken moet zijn.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 9 juli 2009 in de gemeente Alkmaar tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, kogels geschoten in het hoofd en elders in het lichaam van die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2. primair hij op 7 juli 2009 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, ter voorbereiding van het misdrijf van zware mishandeling (artikel 302 Wetboek van Strafrecht), waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te plegen tegen [slachtoffer], als volgt heeft gehandeld:
-verdachte en zijn mededader hebben kort voor 7 juli 2009 het plan gemaakt om [slachtoffer] dood te schieten en
-verdachte heeft samen met een mededader [medeverdachte 2] opgehaald in Rotterdam en
-verdachte is samen met zijn mededader in een auto gereden naar Alkmaar en
-verdachte heeft tussen Rotterdam en Alkmaar met zijn mededader het plan besproken om [slachtoffer] door armen en/of benen te schieten en
-verdachte heeft een vuurwapen verstrekt aan [medeverdachte 2] en
-verdachte en zijn mededaders zijn in auto's gereden naar de plaats in Alkmaar waar het misdrijf diende te worden voltrokken,
en aldus hebben verdachte en zijn mededaders toen en daar tezamen en in vereniging opzettelijk een vuurwapen bestemd tot het begaan van dat misdrijf voorhanden gehad.
6. De strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van de verdachte
Beroep op noodweer
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde een beroep op (putatief) noodweer gedaan. In de lezing van verdachte is [slachtoffer] vanaf de brandtrap in één grote sprong in de richting van verdachte gesprongen en heeft hij, verdachte, in reactie daarop uit zelfverdediging geschoten met een vuurwapen.
Standpunt van de officier van justitie
In de visie van het openbaar ministerie is er geen sprake geweest van noodweer, omdat er geen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] heeft plaatsgevonden waar verdachte op mocht reageren zoals hij heeft gereageerd.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] voorafgaand aan de door verdachte geloste schoten, ook niet als ervan wordt uitgegaan dat [slachtoffer], staande op de brandtrap, in één keer naar beneden is gesprongen toen hij verdachte zag.
Hierbij is van van belang dat verdachte eerst op de terechtzitting van 25 mei 2010 heeft verklaard dat [slachtoffer] op hem af sprong en daarbij een beweging naar zijn buik maakte alsof hij iets wilde pakken. De rechtbank acht deze weergave van de feiten niet aannemelijk geworden. Immers, verdachte heeft tijdens de vele verhoren bij de politie
- waarbij het schietmoment meerdere keren aan de orde is geweest - nimmer aangegeven dat [slachtoffer] op hem af sprong en dat hij uit zelfverdediging heeft geschoten omdat hij werd aangevallen (of in de veronderstelling verkeerde te worden aangevallen). Verder komt uit de bevindingen bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer] naar voren dat de vijf schoten zijn lichaam van achteren en van opzij hebben getroffen - en niet van voren, hetgeen voor de hand zou hebben gelegen als [slachtoffer] feitelijk op verdachte was afgesprongen. Tot slot wijst de plaats waar het lichaam van [slachtoffer] is aangetroffen evenmin op een op verdachte af springen van [slachtoffer]. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat het beroep op noodweer feitelijke grondslag mist, zodat het moet worden verworpen.
Er zijn ook overigens geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van moord;
ten aanzien van feit 2. primair:
medeplegen van voorbereiding van zware mishandeling.
Beroep op putatief noodweer
Het beroep van de verdediging op putatief noodweer ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde wordt eveneens verworpen. Voor het honoreren van een dergelijk verweer is allereerst vereist dat de rechtbank de feitelijke lezing waarop het verweer stoelt onderschrijft. Dat is hier niet het geval; de rechtbank is, mede gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van noodweer is overwogen, van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte de onder 1 bewezenverklaarde geweldshandelingen heeft verricht in de veronderstelling dat hij zichzelf moest verdedigen.
Beroep op noodweerexces
De raadsman heeft ter terechtzitting een beroep op noodweerexces gedaan.
Nu de rechtbank van oordeel is dat feitelijk niet aannemelijk is geworden dat sprake was of was geweest van een noodweersituatie, faalt ook het beroep op noodweerexces.
Verdachte is strafbaar nu ook overigens niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 impliciet primair (medeplegen van moord) en onder 2 primair (medeplegen van voorbereiding van zware mishandeling), wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit ten aanzien van de feiten.
De raadsman heeft opgemerkt dat een straf van achttien jaren aan de hoge kant is. De raadsman heeft bepleit de strafmaat te matigen, mede gelet op het feit dat verdachte volledig openheid van zaken heeft gegeven. Verdachte heeft aangegeven een rechtvaardige straf te verdienen, waarbij hij de eis van de officier van justitie heeft aangemerkt als onrechtvaardig.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen strafsoort en -maat bepaald op grond van de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder in beschouwing genomen dat verdachte degene is geweest die een initiërende rol heeft gehad bij beide feiten.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededader op 9 juli 2009 schuldig gemaakt aan het plegen van moord op [slachtoffer]. Verdachte zou tot deze daad zijn gekomen na een al langer durend conflict, dat is begonnen met een ruzie over de import van cocaïne.
Het nemen van een leven van een ander is één van de meest ernstige strafbare feiten, waarop in beginsel uitsluitend een reactie in de vorm van het opleggen van een langdurige vrijheidsbenemende straf passend is.
Bij de bepaling van de strafmaat is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum. Tevens is rekening gehouden met de straffen die in Nederland in andere zaken voor moord zijn opgelegd en de omstandigheid dat door het plegen van dit feit de rechtsorde in ernstige mate is geschokt. Dit geldt niet alleen voor de buurtbewoners van de [adres] in Alkmaar, die de moord van nabij hebben meegemaakt, maar ook voor burgers in het algemeen, die via de media op de hoogte raken van een dergelijk feit. De rechtbank heeft bij de strafoplegging ook rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte degene is geweest die het vuurwapen heeft gebruikt om [slachtoffer] dood te schieten.
Rekening houdend met het aandeel van verdachte bij de moord en in aanmerking nemend dat verdachte blijkens het hem betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie van 3 augustus 2009 al vele malen wegens geweldsdelicten is veroordeeld, acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren passend ten aanzien van feit 1. primair.
Daarnaast heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan de voorbereiding van zware mishandeling van [slachtoffer] op 7 juli 2009. Verdachte had aanvankelijk het plan opgevat om [slachtoffer] dood te laten schieten. Dit plan is gewijzigd nadat verdachte samen met zijn medeverdachte [medeverdachte 3] iemand had gevonden die zich tegen betaling bereid toonde om [slachtoffer] door diens armen en benen te schieten, te weten de medeverdachte [medeverdachte 2].
Het misdrijf dat verdachte en zijn medeverdachten uiteindelijk voor ogen stond, was geschikt om gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving op te wekken.
De voorbereiding van een dergelijk strafbaar feit rechtvaardigt een forse strafrechtelijke reactie, met dien verstande dat de maximum straf op ‘voorbereiding van zware mishandeling’ vier jaar bedraagt. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding, mede gelet op de strafmaat ten aanzien van feit 1, om verdachte voor de voorbereiding één jaar gevangenisstraf op te leggen.
In totaal zal de rechtbank derhalve een gevangenisstraf opleggen voor de duur van dertien jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
8. Vordering van de benadeelde partij
Mr. E.A.M. Hertoghs, advocaat te Alkmaar, heeft als gemachtigde van de benadeelde [nabestaande slachtoffer], vóór de aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 12.487,85 wegens schade die de verdachte met zijn mededader aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen. De raadsman heeft ten aanzien van de vordering aangevoerd dat deze niet eenvoudig is, omdat mogelijk sprake is geweest van een door de vader van het slachtoffer georganiseerde geldinzameling onder vrienden en kennissen om de begrafeniskosten te kunnen voldoen.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Het betreft de opgevoerde posten ‘grafkosten gemeente Alkmaar’ en ‘grafmonument incl plaatsing’ en ‘uitvaartkosten’. Naar het oordeel van de rechtbank is in voldoende mate komen vast te staan dat de hiervoor genoemde schade door de benadeelde partij is geleden. Mr. Hertoghs stelt in het begeleidend schrijven bij het voegingsformulier dat de benadeelde partij de kosten van de uitvaart, die van het graf en het grafmonument heeft betaald. De benadeelde partij heeft in het voegingsformulier aangegeven dat de schade niet reeds op andere wijze is vergoed. De rechtbank ziet geen aanleiding om hier aan te twijfelen. Ten overvloede verwijst de rechtbank nog naar de brief van mr. Hertoghs, geschreven op 27 mei 2010 als reactie op het standpunt van de raadsman, uit welke brief naar voren komt dat de benadeelde partij geen geld van derden heeft ontvangen en persoonlijk de begrafeniskosten heeft betaald.
Voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1. bewezen geachte feit, door de handelingen van de verdachte - ook al is een andere dader daarbij betrokken - rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van € 10.987,85, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De verdachte is niet tot vergoeding gehouden voor zover het toewijsbare reeds door de mededader aan de benadeelde partij is voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, betreffende de opgevoerde post ‘bijkomende kosten’ niet van zo eenvoudige aard dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding.
De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij in het resterende deel van de vordering niet ontvankelijk is.
De benadeelde partij kan dit deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
10.Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregel besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de in de rubriek ‘Bewezenverklaring’ onder 1. bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht aan de benadeelde.
De toepassing van hechtenis, bij gebreke van voldoening van het verschuldigde bedrag, heft de opgelegde verplichting niet op.
11.Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36f, 46, 47, 57, 289 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
? Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek ‘Bewezenverklaring’ aangeduid, heeft begaan.
? Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek ‘Bewezenverklaring’ bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
? Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek ‘De strafbaarheid van het bewezen verklaarde’ vermelde strafbare feiten.
? Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
? Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 13 (dertien) jaren.
? Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
? Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [nabestaande slachtoffer] tot het hierna te noemen bedrag.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 10.987,85 (tienduizend negenhonderd en zevenentachtig euro en vijfentachtig eurocent) als schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het schade veroorzakende feit, zijnde 9 juli 2009.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken. De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op
€ 500,00.
Bepaalt dat de verdachte niet tot betaling gehouden is indien en voor zover de verschuldigde bedragen reeds door de mededader zijn voldaan.
Verklaart de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [nabestaande slachtoffer] te betalen een som geld ten bedrage van € 10.987,85 (tienduizend negenhonderd en zevenentachtig euro en vijfentachtig eurocent) als schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het schade veroorzakende feit, zijnde 9 juli 2009, bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 89 dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Lolkema, voorzitter,
mr. N.O.P. Roché en mr. E.M. Devis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Schouten, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 juni 2010.