zaak- en rekestnummer: 108963 / ES RK 09-255
datum: 18 februari 2010
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken
[naam verzoeker],
wonende te Heiloo,
verzoekende, tevens verwerende partij,
advocaat mr. C. de Bie-Koopman,
[naam gerekwestreerde],
wonende te Heiloo,
gerekwestreerde, tevens verzoekende partij,
advocaat mr. S.H.M. Branger.
Partijen zullen verder ook worden aangeduid als de man en de vrouw.
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Ter griffie van deze rechtbank is op 10 maart 2009 het inleidende verzoekschrift van de man ingekomen waarin wordt verzocht tussen partijen, Nederlanders, echtscheiding uit te spreken.
Voorts is hierbij verzocht een nevenvoorziening als bedoeld in artikel 827 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te treffen.
De vrouw heeft bij verweerschrift, tevens verzoekschrift, verweer gevoerd tegen de door de man verzochte nevenvoorziening tot vaststelling van de verdeling van de gemeenschap van goederen. Voorts heeft de vrouw harerzijds de rechtbank verzocht de echtscheiding uit te spreken, alsmede nevenvoorzieningen als bedoeld in artikel 827 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te treffen.
De man heeft daarop een verweerschrift ingediend. Daarbij heeft de man tevens verzocht bij toewijzing van het voortgezet gebruik van de echtelijke woning aan de vrouw te bepalen dat de vrouw aan hem een vergoeding betaalt voor het gebruik van die woning.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 januari 2010, alwaar zijn verschenen de man, bijgestaan door mr. Warmerdam-Wolfs namens mr. De Bie-Koopman en de vrouw, bijgestaan door mr. Branger.
De vrouw heeft bij brief van 21 januari 2010 overgelegd een brief van 14 januari 2010 van de Stichting Pensioenfonds Hoogovens.
Bij brief van 28 januari 2010 heeft de man schriftelijk gereageerd op het hierna te noemen pensioenverweer van de vrouw.
DE BEHANDELING VAN DE ZAAK
Het ingediende verzoekschrift met overgelegde bescheiden voldoet aan de in artikel 815 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vermelde voorschriften.
De rechtbank heeft de in de beschikking vermelde voornamen en geslachtsnamen van partijen en de datum en plaats van de huwelijksvoltrekking overgenomen uit het desbetreffende bescheid.
Het gestelde omtrent de huwelijkssluiting, het huwelijksgoederenregime en de nationaliteit van partijen staat als erkend en gedeeltelijk gestaafd door de overgelegde bescheiden vast.
Hoewel de vrouw de duurzame ontwrichting van het huwelijk niet betwist, heeft zij ter gelegenheid van de mondelinge behandeling haar verzoek ingetrokken om de echtscheiding uit te spreken. Dit onderdeel van het verzoek van de vrouw behoeft derhalve geen verdere bespreking. De vrouw heeft daarbij een pensioenverweer gevoerd als bedoeld in artikel 153 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, stellende dat uit voormelde brief van 14 januari 2010 van de Stichting Pensioenfonds Hoogovens is gebleken dat het partnerpensioen op risicobasis is verzekerd, welke verzekering eindigt bij de echtscheiding. Op grond van deze regeling verliest de vrouw bij voortijdig overlijden van de man de nog vast te stellen partneralimentatie zonder dat zij daarna aanspraak kan maken op nabestaandenpensioen. Gelet op de omstandigheid dat de vrouw al ruim 25 jaar geen werkzaamheden buiten het gezin heeft verricht en zij een verouderde (secretaresse) opleiding heeft, zal het voor haar niet mogelijk zijn een vervangende inkomensvoorziening af te sluiten zonder medeweten van de man. De vrouw verzoekt in dit kader de door de man verzochte echtscheiding niet eerder toe te wijzen dan nadat ten opzichte van beide partijen een billijk te achten voorziening ten behoeve van de vrouw is getroffen omtrent het feit dat als gevolg van de door de man verzochte echtscheiding een bestaand vooruitzicht van de vrouw op uitkeringen aan haar na vooroverlijden van de man verloren zou gaan.
De man stelt zich met betrekking tot het pensioenverweer op het standpunt dat de vrouw niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu zij, terwijl de onderhavige procedure reeds lange tijd aanhangig is, haar verweer eerst ter gelegenheid van de mondelinge behandeling naar voren brengt en de schriftelijke onderbouwing daarvan nog weer enige tijd later overlegt. Dit moet in strijd worden geacht met de goede procesorde. Subsidiair stelt de man dat er voor de vrouw wel nabestaandenpensioenafspraken zijn te realiseren, nu uit de brief van de Stichting Pensioenfonds Hoogovens blijkt dat de vrouw de mogelijkheid heeft om een deel van haar ouderdomspensioen uit te ruilen ten gunste van een bijzonder partnerpensioen. Verwijzend naar een uitspraak van de Hoge Raad van 18 september 2009 (LJN: BI9625, 08/02689) stelt de man dat met een voldoende voorziening niet wordt bedoeld dat een volledige compensatie moet worden gegeven voor het gemis van het verwachte weduwenpensioen, maar dat de uitruil in de gegeven omstandigheden billijk is en van de vrouw kan worden gevergd. Tenslotte stelt de man meer subsidiair, waarbij hij verwijst naar een uitspraak van de rechtbank Roermond (LJN: AX9653), dat de vrouw met het haar toekomende deel uit de verdeling (ongeveer [euro] 325.000,--) en met het inkomen dat zij zich in de toekomst zal kunnen verwerven, voldoende voorzieningen kan treffen. De man verzoekt om het verweer van de vrouw af te wijzen.
Met betrekking tot het pensioenverweer overweegt de rechtbank als volgt.
Hoewel kan worden gesteld dat de vrouw in een (zeer) laat stadium haar stellingen met betrekking tot het pensioenverweer in het geding heeft ingebracht, zal de rechtbank de vrouw op dit onderdeel niet niet-ontvankelijk verklaren. In verband met de omstandigheid dat de man (alsnog) schriftelijk op het standpunt van de vrouw heeft kunnen reageren, is de rechtbank van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de man in zijn belangen is geschaad.
Uit de door de vrouw overgelegde brief van de Stichting Pensioenfonds Hoogovens blijkt dat in situatie 2 de mogelijkheid bestaat dat het aan de vrouw toekomende ouderdomspensioen wordt uitgeruild ten gunste van een bijzonder partnerpensioen. Het totale ouderdomspensioen wordt lager ([euro] 12.787,56 in plaats van [euro] 17.303,86) en daarop wordt een claim gelegd. Daarbij gaat de vrouw een bijzonder partnerpensioen ontvangen bij het overlijden van de man. In het overzicht wordt er van uit gegaan dat de aanspraak op bijzonder partnerpensioen 70% bedraagt van het na uitruil aanwezige ouderdomspensioen. Voor de vrouw wordt dan een bijzonder partnerpensioen gereserveerd van [euro] 17.902,57. Dit pensioen wordt na het overlijden van de verzekerde uitgekeerd aan de ex-partner zolang deze in leven is.
Gelijk de man subsidiair heeft gesteld, is de rechtbank met betrekking tot het door de vrouw gevoerde pensioenverweer van oordeel dat er bij toepassing van de hierboven genoemde situatie 2 ten behoeve van de vrouw sprake is van een voorziening welke voor beide partijen billijk is te achten, een en ander naast hetgeen hierna wordt overwogen met betrekking tot de uitkering in het levensonderhoud van de vrouw. In het licht van het voorgaande treft het beroep van de vrouw op het bepaalde in artikel 153 lid 1 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek geen doel. Aangezien hetgeen de man subsidiair heeft gesteld wordt gehonoreerd, behoeft het door de man meer subsidiair gestelde geen verdere bespreking.
De door de man verzochte echtscheiding kan, nu de gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk niet is weersproken, worden toegewezen.
Ook de door de vrouw verzochte nevenvoorziening dat zij gerechtigd is tot het voortgezet gebruik van de echtelijke woning kan als gegrond en niet (langer) bestreden worden toegewezen. Daarbij behoeft het verzoek van de man om ten laste van de vrouw een vergoeding vast te stellen voor het gebruik van die woning geen verdere bespreking, nu de man dit verzoek ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft ingetrokken.
De over en weer verzochte nevenvoorziening tot vaststelling van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap zal conform het procesreglement scheiding worden afgesplitst zoals hieronder is bepaald.
Met betrekking tot de door de vrouw verzochte uitkering in haar levensonderhoud overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat de behoefte van de vrouw aan een uitkering in haar levensonderhoud vast staat. De man heeft weliswaar gesteld dat van de vrouw verwacht mag worden dat zij moeite doet om door middel van arbeid (gedeeltelijk) in eigen levensonderhoud te voorzien, maar overigens heeft hij niet bestreden dat de vrouw geen eigen inkomsten heeft en, gelet op de omstandigheid dat de vrouw in overleg met de man sinds de
geboorte van de thans meerderjarige kinderen van partijen geen werkzaamheden buiten het gezin heeft verricht en voorts geen relevante werkervaring heeft, dergelijke inkomsten ook niet snel zal kunnen verwerven. De behoefte van de vrouw kan worden gesteld op 60% van het op basis van onderstaande financiële gegevens van de man berekende netto besteedbaar gezinsinkomen van [euro] 3.351,--, zijnde [euro] 2.010,-- netto per maand.
Ten aanzien van de draagkracht van de man overweegt de rechtbank als volgt. Daarbij heeft de rechtbank de gegevens gehanteerd zoals opgenomen in de bijlage 2009 (tweede helft) bij het rapport van de werkgroep alimentatienormen.
Anders dan de man heeft betoogd gaat de rechtbank bij de bepaling van het inkomen inclusief resultaat afhankelijke uitkering conform de richtlijnen van de werkgroep alimentatienormen uit van het gemiddelde over de laatste drie jaren, te weten 2007, 2008 en 2009 van respectievelijk [euro] 62.348,--, [euro] 62.366,-- en [euro] 61.101,--. Het gemiddelde jaarinkomen bedraagt derhalve ([euro] 185.815,-- : 3 =) [euro] 61.938,--. De rechtbank houdt rekening met de algemene- en de arbeidskorting en met de alleenstaandenorm. Gelet op de onweersproken stelling van de man dat de onlangs door hem aangekochte woning hypotheekvrij is, houdt de rechtbank geen rekening met woonlasten voor die woning, nu het door de man opgevoerde bedrag van [euro] 95,-- per maand aan forfait overige eigenaarslasten lager is dan de gemiddelde basishuur. Aan premie zorgverzekeringswet wordt rekening gehouden met [euro] 296,-- per maand ([euro] 66,-- nominale premie van de man, [euro] 87,-- nominale premie ten behoeve van de jongmeerderjarige zoon van partijen [zoon 1], [euro] 186,-- inkomensafhankelijke bijdrage, verminderd met het in de toepasselijke bijstandsnorm daarvoor gereserveerde bedrag van [euro] 43,--). Daarbij overweegt de rechtbank nog dat de meerderjarige zoon van partijen [zoon 2] zijn eigen ziektekostenpremie kan voldoen, nu hij in eigen levensonderhoud voorziet. Onweersproken staat vast dat de man de nominale premie ten behoeve van [zoon 1] voldoet, waarbij de rechtbank geen rekening houdt met [euro] 57,-- per maand aan zorgtoeslag, aangezien dit bedrag persoonsgebonden is en derhalve rechtstreeks ten goede komt aan [zoon 1]. De rechtbank houdt in dit kader geen rekening met [euro] 13,-- per maand eigen risico, nu de man niet heeft aangetoond dat daadwerkelijk van kosten sprake is. Tenslotte overweegt de rechtbank hierbij dat de vrouw heeft aangegeven dat zij zelf zal zorg dragen voor betaling van haar eigen premie zorgverzekeringswet. De rechtbank houdt geen rekening met het door de man opgevoerde bedrag van [euro] 655,-- per maand aan andere bijzondere kosten, nu de vrouw heeft aangegeven deze lasten zelf te gaan voldoen. In verband met de omstandigheid dat onweersproken vaststaat dat de man de studiekosten van [zoon 1] betaalt, houdt de rechtbank tenslotte rekening met ([euro] 3006,-- : 12 =) [euro] 251,-- per maand aan overige kosten.
Op grond van het vorenstaande heeft de man een draagkrachtruimte van [euro] 1.897,-- per maand, waarvan 60% beschikbaar is, zijnde [euro] 1.138,-- per maand. Gebruteerd levert dit een bedrag op van [euro] 2.064,-- per maand. De rechtbank is van oordeel dat na te melden uitkering tot levensonderhoud van de vrouw in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven. Daarbij wordt geconstateerd dat na te melden uitkering de behoefte van de vrouw niet overstijgt.
Spreekt tussen partijen, op 25 januari 1979 in de gemeente Amstelveen gehuwd, ECHTSCHEIDING uit.
Bepaalt dat de man aan de vrouw een uitkering tot haar levensonderhoud zal betalen van [euro] 2.064,-- per maand telkens bij vooruitbetaling te voldoen met ingang van de dag van inschrijving van deze beschikking.
Bepaalt dat de vrouw indien deze op het ogenblik van de inschrijving van deze beschikking de echtelijke woning aan de [adres] Heiloo bewoont, jegens de man bevoegd is de bewoning en het gebruik van de bij die woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken voort te zetten gedurende zes maanden na voormelde inschrijving.
Verklaart deze beschikking tot zover, behoudens ten aanzien van de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af hetgeen tot zover meer of anders is verzocht.
Houdt iedere verdere behandeling met betrekking tot de tussen partijen in geschil zijnde verdeling van de algehele gemeenschap van goederen aan tot donderdag 19 augustus 2010 en bepaalt dat conform artikel 9.3 van het procesreglement scheiding vóór deze datum na te melden bescheiden in het geding dienen te worden gebracht:
* een bewijs van inschrijving van de echtscheiding;
* een overzicht per datum ontbinding van de samenstelling van de gemeenschap(pen) en de waarde van de verschillende boedelbestanddelen per overeengekomen peildatum, dan wel, indien geen overeenstemming over de peildatum bestaat, de actuele waarde;
* indien verschil van mening bestaat over de waarde, de wijze waarop de waarde moet worden vastgesteld vergezeld van een voorstel met betrekking tot eventueel te benoemen taxateur(s);
* een voorstel tot verdeling.
coll.:
Deze beschikking is gegeven door mr. W.C. Oosterbroek, lid van gemelde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van DONDERDAG 18 februari 2010, in tegenwoordigheid van de griffier.