ECLI:NL:RBALK:2010:BM6032

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
26 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
117870/HA RK 10-19
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen kinderrechter in zaak omtrent ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarige kinderen

In deze zaak heeft verzoekster, die woont in Hoogkarspel, op 1 maart 2010 een wrakingsverzoek ingediend tegen de kinderrechter die betrokken was bij de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van haar minderjarige kinderen. Verzoekster had het vertrouwen in de onpartijdigheid van de rechter verloren, omdat deze in het verleden meerdere negatieve uitspraken had gedaan in vergelijkbare zaken. Het verzoek tot wraking werd behandeld op 12 maart 2010, waarbij de rechter niet aanwezig was. De wrakingsgronden van verzoekster waren onder andere gebaseerd op de negatieve uitspraken van de rechter, contacten met Bureau Jeugdzorg en een kinderrechter op Curaçao, en de vermeende druk die de rechter op verzoekster en haar echtgenoot zou hebben uitgeoefend met betrekking tot de schuldvraag van de vader van de kinderen.

De wrakingskamer, bestaande uit mr. M. Zijp, mr. E.J. van der Molen en mr. M. Kraefft, heeft op 26 maart 2010 uitspraak gedaan. De wrakingskamer oordeelde dat de door verzoekster aangevoerde gronden niet voldoende waren om aan te nemen dat de rechter partijdig was. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingsgronden werden afzonderlijk beoordeeld, waarbij de wrakingskamer concludeerde dat de negatieve uitspraken van de rechter op zich geen reden voor wraking vormen. Ook de contacten met BJZ en de kinderrechter op Curaçao werden niet als partijdig beschouwd, en de verklaring van de rechter over de waarheidsvinding werd als niet onzorgvuldig gekwalificeerd.

Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking afgewezen, en werd bepaald dat de behandeling van de onderliggende zaak voortgezet zou worden. Tegen deze beslissing stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Wrakingskamer
zaaknummer: 117870/HA RK 10-19
Datum uitspraak: 26 maart 2010
BESLISSING op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, ingediend door:
[NAAM VERZOEKSTER],
wonende te Hoogkarspel
hierna te noemen: verzoekster.
1 PROCESVERLOOP
Verzoekster heeft bij verzoekschrift, met producties, ter griffie ingekomen op 1 maart 2010, op de daarin omschreven gronden de wraking verzocht van [rechter]
(hierna te noemen: de rechter) als behandelend rechter in de procedure met zaaknummer 116775/OT RK 10-64, waarin op 2 maart 2010 een zitting zou worden gehouden.
Nadat het verzoekschrift aan de griffier ter hand is gesteld, is het ter kennis van de rechter gebracht. De rechter heeft op 8 maart 2010 schriftelijk gereageerd op het verzoek. In die reactie heeft zij gemotiveerd laten weten niet te berusten in de wraking. De schriftelijke reactie van de rechter is aan verzoekster gezonden.
Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 12 maart 2010. De rechter heeft bericht niet te zullen verschijnen.
Verzoekster heeft haar verzoek, mede aan de hand van de door haar overgelegde pleitnotities, toegelicht.
Vervolgens heeft de voorzitter de behandeling ter zitting gesloten en bepaald dat de beslissing uiterlijk op 26 maart 2010 zal worden gegeven.
2 BEOORDELING VAN HET VERZOEK
2.1. De rechtbank stelt het volgende voorop. Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking indien, afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak, de bij een partij bestaande vrees voor onpartijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met de uiterlijke schijn van vooringenomenheid.
2.2. Verzoekster heeft de gronden van de wraking opgegeven in haar brief met bijlagen van 1 maart 2010, en zij heeft deze ter zitting van de wrakingskamer toegelicht.
De wrakingsgronden hebben betrekking op het (mede) behandelen door de rechter van de diverse zaken die samenhangen met de ondertoezichtstelling/uithuisplaatsing van de minderjarige kinderen van verzoekster, alsmede op de contacten van de rechter met Bureau Jeugdzorg (BJZ) en een kinderrechter op Curaçao en, als laatste, het al dan niet erkennen van schuld door de vader ter zake van seksueel misbruik van - een van - de kinderen. Inhoudelijk kunnen de wrakingsgronden worden onderscheiden in vier onderdelen, die hierna afzonderlijk en achtereenvolgend zullen worden behandeld.
Grond 1. De rechter heeft nog nimmer een voor verzoekster en haar kinderen positieve uitspraak gedaan.
2.3. Verzoekster heeft in haar verzoekschrift een veertiental uitspraken/beslissingen opgesomd waarbij hetzij een maatregel in verband met gezag/verblijf van de minderjarige kinderen van verzoekster werd uitgesproken, hetzij een voor verzoekster onwelgevallige andere beslissing daaromtrent werd genomen. De wrakingskamer stelt vast dat dit zowel beslissingen betreft van de rechter als alleensprekende rechter als uitspraken gedaan als lid van de meervoudige kamer voor de behandeling van kinderzaken. De wrakingskamer overweegt ten aanzien van deze grond dat een voor verzoekster onwelgevallige rechterlijke beslissing, gelet op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen, in beginsel geen te honoreren wrakingsgrond oplevert. Blijkens haar verzoekschrift heeft verzoekster niets anders gesteld dan dat een behoorlijk aantal voor haar negatieve uitspraken is gedaan door de rechter en dat deze omstandigheid duidt op partijdigheid. Verzoekster heeft echter nagelaten omstandigheden te stellen op grond waarvan van genoemde hoofdregel in dit geval moet worden afgeweken. Wat betreft het systeem van rechtsmiddelen verwijst de wrakingskamer nog naar de recente uitspraak in hoger beroep van het Gerechtshof te Amsterdam van 9 februari 2010, waarbij een door verzoekster ingesteld hoger beroep tegen een beslissing van de rechter tot machtiging tot uithuisplaatsing van de vijf jongste minderjarige kinderen van verzoekster werd bekrachtigd.
Grond 2. De rechter heeft, buiten de zitting om, onderonsjes met medewerkers van BJZ en de Raad voor de Kinderbescherming.
2.4. Het is de wrakingskamer ambtshalve bekend dat de werkwijze van het zogenaamde "Kinderburo" van de afdeling familiezaken van de sector civiel van de rechtbank onder meer meebrengt dat vrij veel contacten worden onderhouden met instellingen als BJZ of de Raad. Dat brengt de aard van de desbetreffende werkzaamheden nu eenmaal mee. Zo zullen vragen van partijen, en in het bijzonder partijen die zich niet hebben (kunnen) voorzien van rechtskundige bijstand, worden beantwoord en zullen terstond maatregelen moeten worden getroffen wanneer van BJZ, de Raad, dan wel derden, berichten omtrent noodtoestanden inkomen, in die zin dat het belang van minderjarige kinderen onmiddellijk ingrijpen vordert. Deze contacten lopen in de regel via de medewerkers van het "Kinderburo", maar - en dat spreekt vanzelf - onder verantwoordelijkheid van de "dienstdoende kinderrechter". Daarom is het niet ongewoon dat in rapportages van diverse instellingen, waaronder BJZ en de Raad, van contacten met de kinderrechter gewag wordt gemaakt. In de onderhavige kwestie heeft verzoekster onvoldoende gesteld op grond waarvan de gevolgtrekking is gerechtvaardigd dat de rechter door deze (indirecte) contacten met BJZ en/of de Raad partijdigheid of de schijn daarvan kan worden verweten.
Grond 3. De rechter heeft contact gehad met de kinderrechter op Curaçao en zich zodoende bemoeid met de uitvoering van haar eigen beslissing.
2.5. In december 2007 heeft de meervoudige kamer voor de behandeling van kinderzaken, waarvan de rechter deel uitmaakte, een verzoek behandeld om schorsing van het ouderlijke gezag ten aanzien van de minderjarige kinderen van verzoekster, onder gelijktijdige toewijzing van de voorlopige voogdij aan BJZ. Nadat de zaak op 19 december 2007 was behandeld, is de beslissing van de meervoudige kamer meegedeeld aan, onder andere, verzoekster. In verband met de ingewikkeldheid zou de beslissing eerst enige tijd later op papier worden gezet, hetgeen niet ongebruikelijk is. Inmiddels waren de kinderen van verzoekster, om wie het ging, door verzoekster, althans haar echtgenoot, op het vliegtuig naar Curaçao gezet, daar aangekomen en bij familie ondergebracht, zulks in strijd met een aanwijzing van BJZ. Uit telefonisch contact met het "Kinderburo" en BJZ was naar voren gekomen dat de rechterlijke instanties ter plekke niet zomaar een mondelinge uitspraak aanvaardden. Na overleg met enkele collega's heeft de rechter vervolgens contact opgenomen met de kinderrechter op Curaçao en de vorengenoemde mondelinge beslissing doorgegeven. Niet gebleken is dat de rechter daarbij op enige wijze, anders dan de gebruikelijke wijze van het kenbaar maken van mondelinge uitspraken in Nederland, betrokken is geweest bij de tenuitvoerlegging op Curaçao van de beslissing van de meervoudige kamer.
Grond 4. De rechter zou verzoekster en haar echtgenoot onder druk hebben gezet een uitspraak te doen over het al dan niet schuldig zijn van de vader.
2.6. De rechter heeft in haar schriftelijke verklaring hieromtrent onder meer het volgende betoogd: "Met betrekking tot deze grond kan ik niet meer zeggen dan dat ik als kinderrechter niet aan waarheidsvinding doe en geen uitspraak kan doen over het al dan niet schuldig zijn van vader." Naar hetgeen kan worden opgemaakt uit het betoog van verzoekster heeft zij deze uitspraak begrepen alsof de rechter zich in het algemeen niet bezig houdt met waarheidsvinding en dat die zienswijze verwerpelijk is. De wrakingskamer is van oordeel dat genoemde zinsnede zo moet worden begrepen dan dat de rechter geen uitspraak kan doen over het al dan niet schuldig zijn van de vader omtrent het aan hem verweten seksueel misbruik, waarvoor hij door de rechtbank is veroordeeld en waarover een hoger beroepsprocedure loopt. Naar het oordeel van de wrakingskamer kan die verklaring van de rechter niet als onzorgvuldig worden gekwalificeerd.
2.7. Al het vorenstaande leidt de wrakingskamer tot de conclusie dat het verzoek tot wraking als ongegrond moet worden afgewezen. Naar het oordeel van de wrakingskamer leveren de door verzoekster aangevoerde feiten en omstandigheden, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang bezien, niet een uitzonderlijke omstandigheid op die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor subjectieve vooringenomenheid van de rechter. Er zijn geen aanwijzingen aannemelijk geworden waaruit zou kunnen volgen dat de rechter haar beslissingen heeft gegeven op grond van persoonlijke, jegens verzoekster of haar zaak vooringenomen, opvattingen. Evenmin vormen deze een toereikende grondslag voor de slotsom dat een bij verzoekster bestaande vrees voor onpartijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is.
3 BESLISSING
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking van de rechter af;
- bepaalt dat de behandeling van de onderliggende zaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek en beveelt dat die zaak daartoe in handen wordt gesteld van de voorzitter van de sector civiel van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr. M. Zijp, voorzitter, mr. E.J. van der Molen en mr. M. Kraefft, leden van de wrakingskamer,
in tegenwoordigheid van J.J.M. Jeurissen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 maart 2010.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.