ECLI:NL:RBALK:2010:BM5694

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
26 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
102694 - HA ZA 08-456
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van regresvordering na legionellaramp tijdens expositie Westfriese Flora

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 26 mei 2010 uitspraak gedaan in een civiele procedure die voortvloeide uit de legionellaramp die zich voordeed tijdens de expositie 'Westfriese Flora' in februari 1999. Eiseres, een besloten vennootschap, had een whirlpool tentoongesteld en werd aangesproken op haar aansprakelijkheid voor de schade die een bezoeker, eiser in de hoofdzaak, had geleden door een legionellabesmetting. De rechtbank oordeelde dat de regresvordering van eiseres op de Coöperatieve Nederlandse Bloembollencentralen (CNB) en de Stichting Westfriese Flora was verjaard. Eiseres was sinds februari 2000 op de hoogte van de schade en de mogelijke aansprakelijkheid van de betrokken partijen, maar had pas op 3 juni 2008 een regresvordering ingesteld. De rechtbank concludeerde dat de verjaringstermijn van vijf jaar, zoals bepaald in artikel 3:310 BW, was verstreken. De rechtbank verwierp ook de zelfstandige vordering van eiseres tegen CNB en Flora, omdat deze eveneens was verjaard. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een toerekenbare tekortkoming van Flora jegens eiseres. Eiseres werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van CNB en Flora werden begroot op respectievelijk euro 560,- aan verschotten en euro 1.356,- aan salaris voor de advocaat. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK TE ALKMAAR
Sector civiel recht
DH/MK/JR
zaaknummer / rolnummer: 102694 / HA ZA 08-456
datum: 26 mei 2010
Vonnis in vrijwaring van de meervoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres bij dagvaarding van 3 juni 2008,
advocaat thans mr. G.A. de Wit te Alkmaar, voorheen mr. J. van Rhijn,
tegen
1.de COOPERATIEVE NEDERLANDSE BLOEMBOLLENCENTRALE (BA),
gevestigd te Lisse,
gedaagde,
advocaat mr. C.H.P. de Boer te Alkmaar,
2.de stichting
STICHTING WESTFRIESE FLORA BOVENKARSPEL,
gevestigd te Enkhuizen,
gedaagde,
advocaat mr. H.B. de Regt te Alkmaar.
Partijen zullen hierna Eiseres en CNB c.s. worden genoemd. Gedaagde 1 en 2 zullen afzonderlijk als CNB respectievelijk Flora worden aangeduid.
1.De procedure
1.1.Eiseres heeft gesteld en gevorderd overeenkomstig de dagvaarding, waarbij een productie is overgelegd.
1.2.CNB en Flora hebben vervolgens ieder een conclusie van antwoord genomen, waarbij producties zijn overgelegd.
1.3.Eiseres heeft daarna een conclusie van repliek, met producties, genomen, waarop CNB en Flora ieder een conclusie van dupliek hebben genomen.
1.4.Het verzoek van Eiseres om pleidooi te mogen houden, is ingewilligd. Partijen hebben de zaak mondeling bepleit ter zitting van 6 april 2010, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
1.5.Ten slotte is vonnis bepaald. De inhoud van alle stukken geldt als hier ingelast.
1.6.In de hoofdzaak (zaak- en rolnummer 99655 / HA ZA 08-22) heeft deze rechtbank bij vonnis van 6 januari 2010:
- voor recht verklaard dat Eiseres aansprakelijk is voor de door Eiser in de hoofdzaak ten gevolge van de door hem overkomen legionellabesmetting geleden en nog te lijden materiële schade en de geleden immateriële schade, en gehouden is deze schade te vergoeden;
- Eiseres veroordeeld om aan Eiser in de hoofdzaak te betalen een bedrag van euro 5.000,- (vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, vanaf 1 maart 1999 tot de dag van volledige betaling;
- toegewezen de vordering tot betaling van de materiële schade uit hoofde van verlies aan arbeidsvermogen nader op te maken bij staat;
- Eiseres veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van Eiser in de hoofdzaak begroot op euro 2.381,31.
- Eiseres veroordeeld in de kosten van de verzoekschriftprocedure met zaak- en rekestnummer 82861 / HA RK 05-49, begroot op euro 3502,-.
2.De feiten
2.1.Van 19 tot 28 februari 1999 is in de in eigendom aan de CNB toebehorende veilinghallen in Bovenkarspel een expositie gehouden die bekend staat onder de naam "66e Westfriese Flora" (hierna ook: de Flora) gehouden. De expositie was georganiseerd door Flora. Eiseres heeft daar een whirlpool tentoongesteld.
2.2.Van 9 tot 16 maart 1999 is de heer H. eiser in de hoofdzaak (hierna: Eiser in de hoofdzaak), eiser in de hoofdzaak, opgenomen geweest in het Westfries Gasthuis te Hoorn. Daar is bij hem een legionellapneumonie geconstateerd.
2.3. Eiser in de hoofdzaak heeft (samen met een derde) bij exploot van 30 november 1999 Eiseres en Flora in kort geding gedagvaard voor de president van deze rechtbank en gevorderd om Eiseres en Flora te veroordelen om bij wijze van voorschot op de schadevergoeding een bedrag van ƒ 50.000,= te betalen. Bij vonnis van 23 december 1999 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummer AA4000) heeft de president van de rechtbank de gevorderde voorziening jegens Flora geweigerd en bij vonnis van 20 januari 2000 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummer AA4370) heeft hij de gevorderde voorziening jegens Eiseres geweigerd. Bij arrest van 4 januari 2001 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummer AA9299), waarbij Flora geen partij was, heeft het gerechtshof te Amsterdam (hierna: het Hof) deze vonnissen van de president bekrachtigd. Bij arrest van 29 november 2002 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummer AE5162) heeft de Hoge Raad het door Eiseres tegen het arrest van het Hof ingestelde beroep in cassatie verworpen.
2.4.Op 17, 21 en 22 februari 2000 heeft de Consumentenbond een procedure aangespannen tegen onder meer Eiseres en Flora. De rechtbank heeft hierop bij vonnis van 12 december 2002 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummer AF1817) voor recht verklaard dat zowel Eiseres als een andere standhouder onrechtmatig heeft gehandeld jegens personen van wie vast komt te staan dat zij als gevolg van een bezoek aan de Flora besmet zijn geraakt met de legionellabacterie. De rechtbank heeft de tegen Flora ingestelde vordering afgewezen.
2.5.Bij arrest van 25 oktober 2007 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummer BB6504) heeft het Hof het vonnis van de rechtbank van 12 december 2002 bekrachtigd.
In overweging 5.9. van dit arrest staat over de vordering tegen Flora:
"Omdat Flora niet bekend was of behoorde te zijn met het gevaar voor de gezondheid dat onder omstandigheden verbonden is aan vernevelaars en het tentoonstellen van whirlpools, kan niet worden aangenomen dat - in februari 1999 - een algemene zorgplicht van Flora bestond tot het houden van toezicht op de standhouders ter voorkoming van dat gevaar. Evenmin kan worden aangenomen dat in februari 1999 een ongeschreven veiligheidsnorm bestond die inhield dat een beursorganisatie als Flora verplicht was om ter voorkoming van gevaren die zij niet kende of behoorde te kennen, onderzoek te doen naar mogelijke risico's verbonden aan de activiteiten van de door haar toegelaten standhouders."
En in overweging 5.11. staat:
"Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt verder dat een algemene zorgplicht van Flora als organisator van de expositie, die meebrengt dat zij de waterleiding voorafgaand aan de beurs had moeten spuien, evenmin kan worden aangenomen. Flora was ook als huurder van de hallen waarin de 66e Westfriese Flora plaatsvond, daartoe jegens de bezoekers niet verplicht."
En in overweging 5.13 staat:
"Met de rechtbank is het hof van oordeel dat een verplichting van Flora, die niet behoorde tot de kring die het gevaar, verbonden aan het onderhavige gebruik van waterleidingwater, kende of behoorde te kennen, tot het doorspoelen van de waterleidingen voorafgaand aan de expositie niet kan worden aangenomen."
3.Het geschil
3.1.Eiseres vordert - samengevat - dat CNB c.s. wordt veroordeeld om aan Eiseres te betalen al hetgeen waartoe Eiseres in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, met veroordeling van CNB c.s. in de proceskosten.
3.2.Eiseres legt bij dagvaarding aan haar vordering ten grondslag dat zij op grond van artikel 6:102 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), en/of 6:162 BW, 6:173 BW dan wel 6:174 BW regres kan zoeken op CNB c.s. CNB c.s. heeft een veiligheidsregel geschonden door Eiseres met legionellabacteriën besmet (drink-)water te leveren, terwijl zij wist dat er een expositie zou worden gehouden waar vele bezoekers werden verwacht. Het nemen van maatregelen was een geringe moeite. Gelet hierop is de opstelling van CNB c.s. onrechtmatig, aldus Eiseres. Ook is er volgens haar sprake van risico-aansprakelijkheid ingevolge artikel 6:173 BW dan wel 6:174 BW. Het waterleidingnet diende als verouderd te worden aangemerkt en het was lange tijd vrijwel niet gebruikt. Vandaar dat de legionella zich zo sterk kon vermeerderen in dat waterleidingnet, aldus Eiseres.
3.3.CNB c.s. voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.De beoordeling
Producties
4.1. Voorafgaande aan de pleidooien is bij de rechtbank op 19 maart 2010 een productie bij pleidooi van CNB binnengekomen, inhoudende antwoorden van
prof. dr. ir. D. professor op vragen van CNB betreffende de RIVM-rapportage over de epidemie van legionellose na de Westfriese Flora. Op 1 april 2010 is vervolgens een korte daarbij behorende aanbiedingsbrief van Professor voornoemd bij de rechtbank binnengekomen. Eiseres heeft geen bezwaar gemaakt tegen het tijdstip waarop deze producties zijn ingediend. De aanvullende producties behoren tot de processtukken.
4.2.Daarnaast is op 2 april 2010 bij de rechtbank zonder toelichting een drietal aanvullende producties van Eiseres binnengekomen. De rechtbank acht het ter zitting door CNB c.s. gemaakte bezwaar tegen indiening van deze stukken gegrond. Het gaat om stukken waarvan niet valt in te zien waarom deze niet reeds eerder konden worden overgelegd. Zo betreft productie 7 bijvoorbeeld een krantenartikel van 16 maart 1999.
De producties zijn derhalve tardief ingediend. Daarbij komt dat de betekenis van deze producties, voor zover leesbaar, zich zonder toelichting niet op voorhand laat zien. Eerst na de toelichting ter zitting was CNB c.s. in de gelegenheid zich voor te bereiden op een reactie. Dit alles acht de rechtbank in strijd met een goede procesorde. Gelet hierop behoren productie 6, 7 en 8 niet tot de processtukken. Voor zover in de door Eiseres overgelegde pleitnota op deze stukken wordt ingegaan, zal de rechtbank daarop geen acht slaan.
Dagvaarding
4.3.Allereerst heeft CNB c.s. als verweer aangevoerd dat Eiseres niet heeft voldaan aan de substantiëringsplicht. Volgens CNB c.s. heeft dit tot gevolg dat de vordering reeds daarom dient te worden afgewezen.
4.4.In artikel 111 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) is bepaald dat het exploot van dagvaarding de door gedaagde tegen de eis aangevoerde verweren en de gronden daarvoor vermeldt. Hoewel de inleidende dagvaarding van Eiseres inderdaad zeer summier is, zijn hierin wel gronden opgenomen en is hierin melding gemaakt van verweren die zijn gevoerd in de procedures die door de Consumentenbond waren geïnitieerd. Daarmee heeft Eiseres, zij het op minimale wijze, aan de vereisten voldaan.
Stellingen Eiseres
4.5.De stellingen van Eiseres komen erop neer dat zij meent dat CNB c.s. een verwijt treft omdat het water dat Eiseres in haar whirlpool had en waardoor Eiser in de hoofdzaak besmet is geraakt met de legionella-bacterie, is betrokken uit het waterleidingnet van de veilinghallen.
Enerzijds betekent dit volgens Eiseres, naar de rechtbank begrijpt uit de toelichting namens Eiseres ter zitting, dat Eiseres regres kan nemen op CNB c.s. op grond van hoofdelijke aansprakelijkheid van CNB, Flora en Eiseres jegens Eiser in de hoofdzaak ex artikel 6:102 lid 1 BW, juncto artikel 6:10 BW juncto artikel 6:162 BW, 6:163 BW en 6:174 BW (hierna: de regresvordering).
Anderzijds betekent dit volgens Eiseres, naar de rechtbank begrijpt uit de toelichting namens Eiseres ter zitting, dat sprake is van een zelfstandige vordering van Eiseres jegens CNB en Flora doordat zij als bezitter van een gebrekkige zaak respectievelijk als bezitter van een gebrekkige opstal op grond van artikel 6:102 BW juncto artikel 6:173 BW en 6:174 BW hoofdelijk risico-aansprakelijk zijn voor het waterleidingnetwerk en het zich daarin bevindende water (hierna: de zelfstandige vordering).
Ten slotte heeft Eiseres zich bij pleidooi op het standpunt gesteld dat tussen Eiseres en Flora een contractuele relatie bestond en dat de handelwijze van Flora als een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van die relatie is te kwalificeren.
Regresvordering van Eiseres op CNB c.s. verjaard?
4.6.Ter zitting is gebleken dat zowel CNB als Flora zich beroept op bevrijdende verjaring ingevolge artikel 3:310 BW voor het geval dat zij met Eiseres hoofdelijk aansprakelijk is jegens Eiser in de hoofdzaak. Eiseres heeft geen bezwaar gemaakt tegen de aanvulling van het verweer door Flora.
4.7.De rechtbank ziet aanleiding allereerst het beroep op verjaring te beoordelen.
4.8.Indien CNB c.s. naast Eiseres aansprakelijk moet worden gehouden voor de schade van Eiser in de hoofdzaak geldt dat CNB c.s. en Eiseres ingevolge artikel 6:102 BW juncto artikel 6:10 BW hoofdelijk verbonden zijn. De rechtbank ziet geen aanleiding om de regresvordering op CNB c.s. verjaringsrechtelijk anders te kwalificeren dan de hoofdvordering, zodat ook de regresvordering onder de werking van artikel 3:310 BW valt. Op grond van dit artikel verjaart een rechtsvordering tot vergoeding van schade door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden.
4.9.Partijen twisten over de vraag op welk moment de verjaring is aangevangen. CNB c.s. stelt zich in dat kader op het standpunt dat Eiseres reeds vanaf 30 november 1999 - het moment waarop Eiser in de hoofdzaak Eiseres in rechte betrok - juridische actie had kunnen ondernemen tegen CNB c.s. en aldus de verjaring had kunnen stuiten. Ook had Eiseres vanaf februari 2000 - nadat de Consumentenbond haar collectieve actie tegen (onder meer) Eiseres begon - wederom uitdrukkelijk de mogelijkheid om juridische actie tegen CNB c.s. te ondernemen.
4.10.Bij conclusie van repliek heeft Eiseres gesteld dat de contouren van het potentiële geschil weliswaar eerder duidelijk waren, maar dat zij nog niet eerder is veroordeeld tot vergoeding van de door Eiser in de hoofdzaak in de hoofdzaak gevorderde schade. Daarom is de verjaringstermijn nog niet aangevangen. Volgens Eiseres stond het haar vrij om CNB c.s. eerst na een veroordeling in de hoofdzaak in een afzonderlijke procedure in rechte te betrekken. Ter zitting heeft Eiseres daarover nog gesteld dat eerst na het arrest van het Hof uit 2007 aan voormelde eisen van artikel 3:310 BW was voldaan.
4.11.De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad de verjaringstermijn aanvangt zodra de schuldeiser daadwerkelijk in staat is zijn vordering in te stellen (HR 31 oktober 2003, LJ-Nummer AL8168, Saelman/AZVU). Dit uitgangspunt stemt overeen met de ratio van de korte verjaringstermijn, die niet zozeer de rechtszekerheid dient, als wel berust op een billijke afweging van de belangen van de schuldeiser en de schuldenaar. Aan de zijde van de schuldenaar is van belang dat door tijdsverloop zijn bewijspositie wordt bemoeilijkt en dat hij zekerheid moet kunnen verkrijgen over zijn vermogenspositie. Aan de zijde van de schuldeiser is van belang dat van hem in redelijkheid mag worden verlangd dat hij niet te lang wacht met het instellen van een vordering.
De verplichting tot het tijdig geldend maken van het regresrecht in geval van hoofdelijke aansprakelijkheid volgt ook uit artikel 6:8 BW waarin de redelijkheid en billijkheid op de rechtsbetrekkingen tussen hoofdelijk schuldenaren van toepassing is verklaard.
4.12.Vast staat dat Eiser in de hoofdzaak op 30 november 1999 een kort gedingprocedure tegen onder meer Eiseres heeft aangespannen. Hoewel Eiseres de gegrondheid van deze vordering betwistte, mocht zij deze vordering gelet op de omstandigheden van het geval wel als een serieuze aanspraak opvatten. De rechtbank is van oordeel dat Eiseres vanaf dat moment in ieder geval geacht kon worden bekend te zijn met de schade in de zin van artikel 3:310 lid 1 BW. Dat de gegrondheid van de hoofdvordering betreffende de door Eiser in de hoofdzaak gestelde schade toen nog niet vast stond, maakt het vorenstaande niet anders.
4.13.Voorts staat vast dat de Consumentenbond in februari 2000 een procedure tegen onder meer Eiseres en Flora is gestart. CNB c.s. heeft aangevoerd dat Eiseres in ieder geval vanaf dat moment wist dat CNB c.s. met haar hoofdelijk aansprakelijk zou kunnen zijn. Ook de conclusies van het rapport van het RIVM van maart 2000 bevatten aanwijzingen voor Eiseres om CNB c.s. te kunnen aanspreken. Terecht wijst CNB er op dat ook zij reeds in 2000, in de kort gedingprocedure bij het Hof tussen onder meer Eiser in de hoofdzaak tegen onder meer Eiseres, in beeld was als mogelijk aan te spreken persoon. Dit blijkt uit bijvoorbeeld rechtsoverweging 8.19 van het arrest van 4 januari 2001 van het Hof waarin onder meer staat:"Maar ook als moet worden aangenomen dat het door CNB aan Eiseres geleverde water zodanig met de legionellabacterie was besmet dat CNB daardoor onrechtmatig (...) heeft gehandeld, dan ontheft dit Eiseres niet van haar aansprakelijkheid (...). In dat geval is er sprake van een samenloop van oorzaken die ieder van die personen jegens de benadeelde voor de gehele schade hoofdelijk aansprakelijk doet zijn (...)."
4.14.Eiseres heeft noch bij conclusie van repliek noch ter zitting weersproken dat hij vanaf februari 2000 wist dat CNB c.s. hoofdelijk aansprakelijk zou kunnen zijn. Gelet hierop, het bepaalde in artikel 6:8 BW en de ratio van de verjaringstermijn als bedoeld in artikel 3:310 lid 1 BW is de rechtbank van oordeel dat Eiseres in ieder geval vanaf februari 2000 daadwerkelijk in staat kon worden geacht om een vordering tegen CNB c.s. in te stellen en dat de verjaringstermijn derhalve toen is aangevangen. Gesteld noch gebleken is dat deze termijn op enig moment is gestuit door Eiseres, terwijl vast staat dat Eiseres eerst bij dagvaarding van 3 juni 2008 een regresvordering tegen CNB c.s. heeft ingesteld.
Nu Eiseres vanaf februari 2000 bekend moet worden geacht met de schade en de volgens haar aansprakelijke personen als bedoeld in artikel 3:310 lid 1 BW, concludeert de rechtbank dat ook al zou Eiseres een regresvordering op CNB c.s. hebben, deze inmiddels ruimschoots is verjaard door verloop van meer dan vijf jaren nadien.
4.15.Het beroep van CNB c.s. op verjaring betreffende de door Eiseres gestelde regresvordering op CNB c.s. slaagt derhalve. Voor zover de vordering van Eiseres ziet op regres op CNB c.s. ter zake van de schade van Eiser in de hoofdzaak zal deze reeds gelet op het vorenstaande worden afgewezen. De rechtbank acht het daarom niet nodig om alsnog in te gaan op de vraag of CNB c.s. hoofdelijk aansprakelijk is met Eiseres jegens Eiser in de hoofdzaak.
Zelfstandige vordering van Eiseres tegen CNB c.s. ex artikel 6:102 BW juncto 6:173 BW en 6:174 BW verjaard?
4.16.Ter zitting is gebleken dat zowel CNB als Flora zich beroept op bevrijdende verjaring ingevolge artikel 3:310 BW voor zover Eiseres zich op het standpunt stelt dat CNB c.s. onrechtmatig heeft gehandeld jegens haar (Eiseres). Eiseres heeft geen bezwaar gemaakt tegen de aanvulling van het verweer door CNB.
4.17.Eiseres heeft, zoals hiervoor reeds is weergegeven, bij conclusie van repliek gesteld dat de verjaringstermijn nog niet is aangevangen omdat zij - samengevat - nog niet eerder is veroordeeld tot vergoeding van schade verband houdende met de legionellabesmetting op de Flora. Ter zitting heeft Eiseres gesteld dat eerst na het arrest van het Hof uit 2007 aan de eisen van artikel 3:310 BW was voldaan.
4.18.Wat hiervoor onder 4.14 reeds is overwogen geldt ook hier onverkort: vanaf februari 2000 moet Eiseres bekend worden geacht met de schade en de volgens haar aansprakelijke personen als bedoeld in artikel 3:310 lid 1 BW. Ook deze vordering is daarom inmiddels (ruimschoots) verjaard door verloop van (meer dan) vijf jaar na aanvang van de verjaring. Gesteld noch gebleken is immers dat deze termijn op enig moment is gestuit door Eiseres, terwijl vast staat dat Eiseres eerst bij dagvaarding van
3 juni 2008 een zelfstandige vordering tegen CNB c.s. heeft ingesteld.
4.19.Reeds het vorenstaande leidt er dan ook toe dat de zelfstandige vordering ex artikel 6:102 BW juncto 6:173 BW en 6:174 BW van Eiseres tegen CNB c.s. eveneens zal worden afgewezen. Gelet hierop acht de rechtbank het niet nodig om alsnog in te gaan op de vraag of CNB c.s. hoofdelijk aansprakelijk is jegens Eiseres.
Contractbreuk Flora jegens Eiseres?
4.20.Eerst ter zitting heeft Eiseres gesteld dat haar vordering ook is gebaseerd op een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de verplichting uit de contractuele relatie tussen Flora en Eiseres.
4.21.Bezien in het licht van de gemotiveerde betwisting hiervan door Flora, dient deze late, terloops geponeerde stelling van Eiseres als onvoldoende onderbouwd te worden verworpen.
Conclusie
4.22.Zowel de door Eiseres gestelde regresvordering als de zelfstandige vordering jegens CNB c.s. is inmiddels verjaard. Van een toerekenbare tekortkoming van Flora jegens Eiseres is geen sprake. Gelet hierop behoeft hetgeen partijen overigens hebben gesteld verder geen bespreking meer. De slotsom is dat het door Eiseres gevorderde moet worden afgewezen.
Proceskosten
4.23.Eiseres zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Voor vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte kosten, zoals door Flora is gevorderd, ziet de rechtbank geen aanleiding nu het voeren van een procedure op zichzelf niet onrechtmatig is, ook niet als deze wordt verloren. Een bijzondere omstandigheid om in dit geval van dit uitgangspunt af te wijken, is de rechtbank niet gebleken. De kosten van rechtsbijstand van zowel CNB als Flora worden dan ook begroot volgens het daarvoor gebruikelijke Liquidatietarief, tarief II, euro 452,- per punt. De kosten aan de zijde van CNB en Flora worden tot op heden voor ieder afzonderlijk begroot op euro 560,- aan verschotten en op euro 1.356,- aan salaris voor de advocaat. De door CNB c.s. gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen als na te melden. Voorts is de door Flora gevorderde wettelijke rente over de proces- en nakosten eveneens toewijsbaar zoals hierna is vermeld.
5.De beslissing
De rechtbank
* wijst het gevorderde af;
* veroordeelt Eiseres in de proceskosten, aan de zijde van CNB tot op heden begroot op euro 560,-aan verschotten en op euro 1.356,- voor salaris van de advocaat;
* veroordeelt Eiseres in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot ten aanzien van CNB op:
- euro 131,- aan salaris advocaat;
- te vermeerderen met een bedrag van euro 68,- aan salaris advocaat, indien de betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de veroordeelde niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan;
* veroordeelt Eiseres in de proceskosten, aan de zijde van Flora tot op heden begroot op euro 560,- aan verschotten en op euro 1.356,- voor salaris van de advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis;
* veroordeelt Eiseres in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot ten aanzien van Flora op:
- euro 131,- aan salaris advocaat;
- te vermeerderen met een bedrag van euro 68,- aan salaris advocaat, indien de betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de veroordeelde niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente over de nakosten vanaf veertien dagen na aanzegging van de nakosten aan Flora tot de dag der voldoening;
* verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Reid, mr. M. Kraefft en mr. D.D.M. Hazeu en in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2010.