ECLI:NL:RBALK:2010:BM1857

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
21 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.810352-08 (O)
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 21 april 2010 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure naar aanleiding van een strafzaak tegen betrokkene, die eerder op 30 maart 2010 failliet was verklaard door de rechtbank Zwolle-Lelystad. De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten ter hoogte van € 626.350,-, voortkomend uit oplichtingsfeiten die aan hem zijn ten laste gelegd. De benadeelde partijen, waaronder mevrouw [slachtoffer 1], mevrouw [slachtoffer 3] en de heer [slachtoffer 5], zijn in de strafzaak niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat zij hun vorderingen enkel bij de curator kunnen indienen ter verificatie. De rechtbank heeft in de strafzaak een schadevergoedingsmaatregel opgelegd aan betrokkene, gelijk aan het vastgestelde voordeel, waardoor de benadeelden schadeloos kunnen worden gesteld indien er verhaalsmogelijkheden zijn.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die aanvankelijk een hoger bedrag had gevorderd, herzien en het te ontnemen bedrag vastgesteld op nihil. Dit besluit is genomen in het licht van de faillissementsstatus van betrokkene en zijn financiële situatie, waarbij hij geen draagkracht heeft om het bedrag te voldoen. De rechtbank heeft de verweren van de raadsvrouw van betrokkene niet verder besproken, aangezien de omstandigheden voldoende aanleiding gaven om de betalingsverplichting op nihil te stellen. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken tijdens de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer : 14.810352-08 O
Datum uitspraak : 21 april 2010 (bij vervroeging)
VONNIS ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats en geboortedatum],
wonende [adres en woonplaats]
thans gedetineerd in PI Noord-Holland Noord, HvB Schutterswei te Alkmaar,
verder te noemen: betrokkene.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terecht¬zitting van 9 april 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie en van hetgeen door betrokkene en door mr. J.A. van der Lem, raadsvrouw van betrokkene, naar voren is gebracht.
Tevens heeft de rechtbank in aanmerking genomen het heden uitgesproken vonnis van deze rechtbank met hetzelfde parketnummer, waarbij betrokkene tot straf is veroordeeld wegens oplichting, meermalen gepleegd (feiten 1 primair, 3 en 5).
Tenslotte heeft de rechtbank kennisgenomen van de op de vordering betrekking hebbende stukken, waaronder het in de wettelijke vorm opgemaakte Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel met nummer 1297/2008, opgemaakt en ondertekend op 28 oktober 2008 door verbalisant [verbalisant].
1. De vordering
De officier van justitie heeft bij schriftelijke vordering van 14 januari 2010 gesteld dat betrokkene voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het hiervoor onder 1 genoemde feit. De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank het bedrag als bedoeld in artikel 36e, vierde lid van het Wetboek van Strafrecht zal vaststellen op € 705.450,- en aan betrokkene de verplichting zal opleggen tot betaling van dat bedrag aan de Staat.
2. Standpunten
Op de terechtzitting van 9 april 2010 heeft de officier van justitie een andere berekeningswijze toegepast dan die welke aan bovengenoemd rapport ten grondslag ligt. Het te ontnemen bedrag is door de officier van justitie enerzijds verlaagd door een aantal eerder gehanteerde posten niet meer mee te nemen in de berekening, en anderzijds verhoogd door het wederrechtelijk verkregen voordeel uit andere in genoemd vonnis bewezen verklaarde feiten – de oplichting van [slachtoffer 3] en van de heer [slachtoffer 5] (respectievelijk de feiten 3 en 5) – en tevens het onder 4 ten laste gelegde feit, de oplichting van mevrouw [slachtoffer 4], er bij op te tellen. Thans wordt gevorderd dat het te ontnemen bedrag wordt gesteld op € 651.350,-.
De raadsvrouw heeft verzocht om het te ontnemen bedrag op nihil te stellen - kort gezegd - omdat betrokkene in staat van faillissement verkeert en omdat hij draagkracht ontbeert wegens zijn arbeidsongeschiktheid en zijn afhankelijkheid van een WAO-uitkering.
3. Vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Gelet op de inhoud van voormeld vonnis, van het betrokken strafdossier en van voormeld rapport van berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, stelt de rechtbank vast dat betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten door middel van de bewezen verklaarde feiten 1, 3 en 5, betreffende kort gezegd de oplichting van de in die feiten genoemde personen. Het door deze feiten wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 626.350,-. De rechtbank heeft betrokkene vrijgesproken van feit 4 (oplichting van mevrouw [slachtoffer 4]) zodat niet aannemelijk is geworden dat betrokkene voordeel heeft genoten uit dit feit.
4. Vaststelling van de betalingsverplichting
Op de terechtzitting is komen vast te staan dat betrokkene bij uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 30 maart 2010 failliet is verklaard.
Het vastgestelde wederrechtelijk verkregen voordeel is de som van de in de strafzaak bewezen geachte schade die de benadeelden mevrouw [slachtoffer 1], mevrouw [slachtoffer 3] en de heer [slachtoffer 5] hebben geleden door het handelen van betrokkene.
Deze benadeelde partijen zijn in de strafzaak niet-ontvankelijk verklaard; de benadeelden kunnen zich slechts melden bij de curator ter verificatie van hun vorderingen.
Wel heeft de rechtbank in de strafzaak aan betrokkene de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht opgelegd tot een totaalbedrag van € 626.350,-. Aldus kunnen de benadeelde partijen – indien en voor zover verhaalsmogelijkheden aanwezig zullen blijken te zijn – schadeloos worden gesteld en daarmee kan tevens de rechtmatige toestand voor zover mogelijk worden hersteld. Gelet hierop, ziet de rechtbank aanleiding om het geldbedrag dat betrokkene aan de staat dient te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel op nihil te stellen.
De verweren van de raadsvrouw behoeven in verband hiermee geen bespreking meer.
3. Toegepaste wetsbepaling
De te geven beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
3. Beslissing
De rechtbank:
- stelt het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 626.350,- (zeshonderdzesentwintigduizend en driehonderdvijftig euro);
- stelt het bedrag dat betrokkene verplicht is aan de Staat te betalen vast op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. N.O.P. Roché en mr. G.D.M. Hoedemaker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A. Huisman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 april 2010.