ECLI:NL:RBALK:2010:BM1849

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
21 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.810352-08
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting en witwassen door verdachte met meerdere benadeelden

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 21 april 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meermalen gepleegde oplichting en witwassen. De verdachte heeft in de periode van 1 januari 2006 tot en met 19 augustus 2008 verschillende personen, waaronder [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], en [slachtoffer 5], opgelicht door hen te misleiden met valse voorwendselen en leugens. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich herhaaldelijk heeft voorgedaan als iemand die geld zou terugbetalen, terwijl hij wist dat hij niet in staat was om aan deze verplichtingen te voldoen. De verdachte heeft aanzienlijke bedragen van de benadeelden ontvangen, in totaal meer dan € 600.000,-, door hen te overtuigen dat hij geld nodig had voor investeringen en andere doeleinden, die uiteindelijk niet zijn gerealiseerd. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte goederen heeft verworven, waaronder paarden en voertuigen, die afkomstig waren van misdrijf. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en is verplicht om een schadevergoeding van € 626.350,- te betalen aan de benadeelde partijen. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte failliet was verklaard en zij hun vorderingen bij de curator moesten indienen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14.810352-08
Datum uitspraak : 21 april 2010
TEGENSPRAAK
VERKORT VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats en geboortedatum],
wonende [adres en woonplaats],
thans gedetineerd in PI Noord-Holland Noord, HvB Schutterswei te Alkmaar.
1. Onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 april 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte, mr. J.A. van der Lem, advocaat te Deventer, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
primair
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 19 augustus 2008 in de gemeente Opmeer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een
samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (telkens) heeft/hebben bewogen tot de afgifte van een of meerdere (grote) geldbedrag(en), in elk geval van enig geld en/of enig goed
immers heeft verdachte (telkens)
- zich telkens voorgedaan als een persoon die de geleende geldbedragen zou terugbetalen en/of
- tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] gezegd dat het geld vaststond en dat hij met verschillende rechtszaken bezig was om dit geld vrij te maken, en/of
- tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] gezegd dat het geld van [naam 1] (op wiens rekening het geld van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] werd gestort) vast stond, en/of
- tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] gezegd dat hij geld nodig had voor de koop van zijn huurwoning (aan adres 1), en/of
- tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] gezegd dat hij geld nodig had om zich in te kopen in een holding van [naam 2],
althans heeft verdachte meerdere verhalen opgehangen om die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] er steeds toe te bewegen om (een) geldbedrag(en) aan hem, verdachte te geven en/of te lenen, waarbij die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] er steeds vanuit ging(en) dat hij, verdachte, het geleende geld steeds zou terugbetalen;
subsidiair
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 19 augustus 2006 in de gemeente Opmeer tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (telkens) een of meer geldbedrag(en) (met een totaalbedrag van ongeveer 650.000 euro), in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk(e) geldbedrag(en) verdachte en/of zijn mededader(s) anders dan door misdrijf, te weten (telkens) als geleende geldbedrag(en), onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 19 augustus 2008, in de gemeente Opmeer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer voorwerp(en), te weten een of meer paard(en) ([naam paard 1] en/of [naam paard 2] en/of [naam paard 3] en/of [naam paard 4] en/of [naam paard 5]) en/of een personenauto (merk Mercedes, kenteken [kenteken 1]) en/of een personenauto (merk Nissan, kenteken [kenteken 2]) en/of een vrachtwagen (merk Scania, kenteken [kenteken 3]) en/of een herenhorloge (merk Rado) en/of een brommobiel (verzekeringsbewijs [polisnummer]) en/of een aanhangwagen (merk Floor, type FLA-10-101, kenteken [kenteken 4]) en/of een dameshorloge (merk Weil) en/of een paar oorringen (goud met steentje), althans een of meer voorwerp(en),
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van (een of meer van) bovengenoemde voorwerp(en), gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
3.
hij op of omstreeks 28 juni 2006 te Broek op Langedijk, gemeente Langedijk, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 3] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 12.500 euro, in elk geval van enig geldbedrag, hebbende verdachte toen aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- zich voorgedaan als iemand die het geleende geld zou terugbetalen, en/of
- tegen die [slachtoffer 3] gezegd dat hij, verdachte het geld nodig had voor de aanleg van een gasleiding en krachtstroom, ten behoeve van een pand dat hij verdachte, zou gaan pachten van [naam 2], en welk pand/bedrijf hij, verdachte, zou gaan runnen met die [slachtoffer 3],
waardoor [slachtoffer 3] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
4.
hij op of omstreeks 20 juni 2006 te Broek op Langedijk, gemeente Langedijk, in elk geval in Nederland, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 4] heeft bewogen tot de afgifte van twee, althans een, paard(en) ([naam paard 6] en [naam paard 7]) en de daarbij behorende paardenpaspoort(en), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid tegen die [slachtoffer 4] gezegd dat hij, verdachte wel iemand wist voor die paarden, en/of dat hij verdachte tegen die [slachtoffer 4] zei dat [naam 3] die paarden wel wilde kopen en/of dat hij, verdachte de 5.000 euro voor die paarden dan van [naam 3] zou krijgen en dit vervolgens aan die [slachtoffer 4] zou betalen,
waardoor [slachtoffer 4] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
5.
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 31 juli 2008 tot en met 20 augustus 2008 te Opende, gemeente Grootegast, in elk geval in Nederland, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 5] (telkens) heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 1.500 euro en/of een geldbedrag van 1.900 euro, in elk geval van enig geldbedrag, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- aan die [slachtoffer 5] een aanbetaling van 1.500 euro voor de koop van 2 paarden gevraagd, en daarbij tegen die [slachtoffer 5] gezegd dat hij zou bemiddelen in de aankoop van de 2 paarden bij [naam 4], en/of
- aan die [slachtoffer 5] 1.900 euro gevraagd omdat anders zijn huis zou worden leeggehaald en/of daaraan toegevoegd dat hij geld had gekregen van [slachtoffer 2], maar dat dit vast stond,
waardoor [slachtoffer 5] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
3. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Vrijspraak van feit 4
Onder 4 is aan de verdachte ten laste gelegd dat hij [slachtoffer 4] op 20 januari 2006 heeft bewogen tot de afgifte van twee paarden en de daarbij behorende paardenpaspoorten. [slachtoffer 4] heeft hiervan aangifte gedaan (p. 1002) in haar hoedanigheid van werkneemster in de eenmanszaak van haar moeder, [slachtoffer 3]. [slachtoffer 3] heeft verklaard (p. 1012) dat zij eigenaar is van deze paarden en dat zij de paardenpaspoorten heeft afgegeven aan de verdachte. Deze verklaring wordt bevestigd in de verklaring van de getuige [naam 3] (p. 1006), die met de verdachte naar de stal van [slachtoffer 3] was gegaan. De getuige [naam 3] heeft voorts op 28 mei 2009 ten overstaan van de rechter-commissaris in strafzaken verklaard dat [naam 5] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 3]) op een locatie één van de twee paarden van stal heeft gehaald, dat vervolgens door de getuige [naam 3] in de wagen is gezet. Daarna heeft [slachtoffer 3] het andere paard – dat op een andere locatie stond – van stal gehaald en is dat paard wederom door de getuige [naam 3] in de wagen gezet. De slotsom moet zijn dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte [slachtoffer 4] - de dochter van [slachtoffer 3] - heeft bewogen tot de afgifte van de twee paarden en de bijbehorende paardenpaspoorten, zodat de verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken.
5. Bewijsmotivering
Ten aanzien van feit 1: oplichting [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van oplichting bewezen kan worden verklaard.
De raadsvrouw heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat daarvoor vrijspraak moet volgen. Hiertoe is - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij weet dat aan de verdachte bedragen van € 135.000,- en van € 125.000,- zijn geleend. Met betrekking tot het eerstgenoemde bedrag - dat volgens de aangeefster aan de verdachte geleend zou zijn om zich in te kunnen kopen in een holding van [naam 2] - is een overeenkomst van geldlening opgemaakt waaruit blijkt dat € 115.000,- rechtstreeks naar [naam 6] is overgemaakt. Dit wordt bevestigd door het financiële onderzoek waaruit naar voren is gekomen dat het bedrag van € 115.000,- op 23 mei 2006 van de rekening van [slachtoffer 2] is overgeboekt naar de rekening van [naam 6]. Deze laatste heeft een vrachtwagen geleverd aan de verdachte. Volgens de raadsvrouw kan derhalve geen steun worden gevonden voor de stelling dat het bedrag van € 115.000,- voor een ander doel is uitgeleend. De verdachte heeft immers verklaard dat het bedrag van € 135.000,- was bedoeld voor de aankoop van de vrachtwagen.
Volgens de verdachte was de lening van € 125.000,- bedoeld voor de aankoop van een woning, niet zijnde de woning waarin de verdachte destijds verbleef. Er is weliswaar geen woning door de verdachte aangekocht, maar hij heeft de lening niet terugbetaald omdat dit volgens hem niet hoefde van de heer [slachtoffer 2].
Ten aanzien van de overboekingen van gelden van de rekening van [slachtoffer 2] naar de rekeningen van respectievelijk, [naam 1] en [naam 7] heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat de aangeefster [slachtoffer 1] hiervan niet op de hoogte was. Daarmee kan niet worden vastgesteld dat de verdachte ten tijde van de verkrijging gebruik heeft gemaakt van oplichtingsmiddelen.
Ten slotte heeft de verdachte ontkend dat hij bedragen in ontvangst heeft genomen in de vorm van contante opnamen van de rekening van [slachtoffer 2].
De rechtbank overweegt het volgende.
Uit het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat de verdachte sinds 1999 een WAO-uitkering genoot van € 991,- per maand, waarvan hij feitelijk € 497,- ontving in verband met een gelegd beslag. Zijn inkomsten en die van zijn echtgenote bedroegen in 2007 totaal ongeveer € 1.600,- per maand (p. 29). De verdachte had zelf geen bank- of girorekening. Zijn echtgenote had twee girorekeningen en de verdachte had van één van deze rekeningen een pinpas waarmee hij geld kon opnemen (p.68). De verdachte heeft [slachtoffer 2] naar eigen zeggen om financiële hulp gevraagd naar aanleiding van een huurschuld bij de gemeente. Ook heeft hij verklaard dat hij van 2006 tot 2008 geld heeft geleend van [slachtoffer 2] en dat het “zeker drie of vier ton” is. Volgens de verdachte had hij met het echtpaar [slachtoffer 1 en 2] afgesproken dat hij het geleende geld vóór eind 2009 zou terugbetalen (p. 30).
De verdachte heeft tevens verklaard dat al het geld dat van de rekening van [slachtoffer 2] is overgemaakt naar de rekening van [naam 1] voor hem - de verdachte - was bestemd. Uit de stukken blijkt dat [slachtoffer 2] in 2006 € 125.000 heeft overgemaakt ten behoeve van de verdachte. In 2007 heeft hij ten behoeve van de verdachte € 258.000 overgemaakt op rekeningen van diens echtgenote dan wel van [naam 1] voornoemd. In 2008 bedroegen de overschrijvingen ten behoeve van de verdachte een bedrag van € 227.450. Al met al bedroegen de aan de verdachte - via rekeningen van derden - verstrekte gelden in totaal een bedrag van € 610.450,- .
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] in de periode van
1 januari 2006 tot en met 19 augustus 2008 heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen door middel van bedrog, dat wil zeggen: met gebruikmaking van één of meer van de in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht opgesomde oplichtingsmiddelen. Daarnaast moet de vraag worden beantwoord of de verdachte daarbij het oogmerk heeft gehad zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen.
[slachtoffer 1] heeft in haar aangifte (p. 155) en tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank op 27 mei 2009 verklaard dat de verdachte haar en haar echtgenoot rond april 2006 heeft gevraagd hem geld (in de aangifte: € 135.000,-) te lenen. Dit geld had hij nodig om zich te kunnen inkopen in een holding B.V. van [naam 2] in Enkhuizen. De verdachte heeft daarbij tevens verteld dat [naam 1] garant zou staan voor dat bedrag, maar dat het probleem was dat het geld van [naam 1] tijdelijk vaststond. Het geld zou voorts na acht maanden met een aanmerkelijke verhoging worden terugbetaald. De verklaring van aangeefster wordt - voor zover het de holding van [naam 2] betreft - ondersteund door de verklaring van de getuige [naam 1] op 28 mei 2009 bij de rechter-commissaris, inhoudende dat hij het verhaal, dat “[verdachte] zich zou kunnen inkopen in het bedrijf van [naam 2]” van de verdachte zelf heeft gehoord.
Volgens de verklaringen van mevrouw [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris heeft de verdachte nadien geld gevraagd om het huis waarin hij woonde ([adres 1]) te kunnen kopen. Door [slachtoffer 2] is toen ten behoeve van de verdachte een bedrag overgemaakt van € 135.000,- of iets dergelijks. De verdachte heeft daarbij verteld dat hij het geld voor de woning niet had maar dat hij een heel groot bedrag aan achterstallige uitkering zou krijgen en dat zijn advocaat [naam 8] en de jurist [naam 9] bezig waren met rechtszaken om dit geld te krijgen. Nadien heeft hij verzekerd, aldus aangeefster, dat hij de door hem gehuurde woning had gekocht.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij wou dat hij dat geld nooit had geleend en dat hij het niet kon terugbetalen. Daarom moest hij steeds wat anders zeggen tegen [slachtoffer 1]. De verdachte heeft tegen haar gejokt om haar op afstand te houden (p. 61). De verdachte heeft voorts verklaard dat hij [slachtoffer 1] voor de gek heeft gehouden. Hij heeft haar verteld dat hij met een advocaat en met rechtzaken bezig was en dat zijn geld vastzat (p. 58 en p. 63). Ook heeft hij namen genoemd van verzonnen mensen om “zijn verhaal dicht te houden”. Deze verzonnen vrienden zouden de verdachte helpen om het geld bij elkaar te krijgen (p. 64).
De rechtbank is, mede gelet op het voorgaande, van oordeel dat wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor de oplichting van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] in de periode van 1 januari 2006 tot en met 18 maart 2008, zijnde de datum waarop laatstgenoemde voor de laatste keer een bedrag naar de rekening van [naam 1] heeft overgemaakt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting komt naar voren dat de verdachte [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van meerdere geldbedragen door het plegen van verschillende vormen van bedrog. Zo heeft hij ten opzichte van het echtpaar [slachtoffer 1 en 2] de valse hoedanigheid aangenomen van een persoon die de geleende bedragen zou terug betalen. Gelet op zijn benarde inkomenssituatie moet de verdachte – reeds bij lening van het eerste zeer aanzienlijke geldbedrag en des te sterker naarmate het door [slachtoffer 2] in totaal overgemaakte geldbedrag steeds hoger werd – zich hebben gerealiseerd dat hij zo’n grote geldschuld niet kon terugbetalen, zéker niet voor het eind van het jaar 2009, zoals door de verdachte aangegeven. Op de terechtzitting van 9 april 2010 heeft de verdachte desgevraagd verklaard dat hij met zijn paarden naar de koersen wilde gaan en dat hij de paarden aan het eind van het wedstrijdseizoen voor veel geld dacht te kunnen verkopen. De rechtbank acht deze verklaring niet aannemelijk nu de verdachte bij de politie, gevraagd naar de inkomsten van zijn paardenhobby, heeft verklaard: "Je moet het zo zien dat we quitte spelen. (…) Ik ben blij als we quitte spelen." (p. 28).
Bij het oordeel dat de verdachte moet hebben geweten dat hij niet in staat zou zijn het geleende geld terug te betalen, neemt de rechtbank mede in aanmerking de hierboven weergegeven verklaringen van de verdachte over zijn gedragingen kort na de laatste geldlening, te weten dat hij leugens vertelde aan [slachtoffer 1] om haar op afstand te houden en om zijn verhaal “dicht te houden”. Zijn financiële situatie was kort na de leningen immers niet essentieel anders dan bij het aangaan van die leningen.
De verdachte heeft zich in de hiervoor genoemde periode jegens [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ook bediend van een samenweefsel van verdichtsels. Dat wil zeggen: hij heeft zich bediend van een reeks leugens door middel waarvan een van hen, dan wel beiden, er herhaaldelijk toe is/zijn bewogen aan de verdachte geldbedragen te lenen. Op grond van de bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de mededelingen die de verdachte deed aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] bij zijn verzoeken om geldleningen niet op waarheid berustten.
Door de getuige [naam 10] (p. 170) is verklaard dat de woning aan de [adres 1] nooit te koop is aangeboden. De getuige [naam 7], echtgenote van de verdachte, heeft verklaard dat zij geen wetenschap heeft van een lening ten behoeve van de aankoop van een woning. De door haar gezin bewoonde woning is nooit te koop aangeboden (p. 105).
Ter terechtzitting heeft de verdachte desgevraagd verklaard dat hij de woning - volgens hem ging het om [adres 2] - niet heeft gekocht en dat hij het met dat doel geleende geld niet heeft teruggegeven.
Door de in strijd met de waarheid gedane mededeling over de voorgenomen aankoop is het echtpaar [slachtoffer 1 en 2] bewogen tot de afgifte van € 125.000,- + 41.750,- = € 166.750,-.
De getuige [naam 2] heeft verklaard dat het zich inkopen in een holding B.V. van [naam 2] door de verdachte absoluut niet aan de orde is geweest (p. 1017). De rechtbank acht dan ook - anders dan de raadsvrouw - bewezen dat de verdachte [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bewogen tot afgifte van een geldbedrag door hen voor te houden dat hij het geld nodig had om zich te kunnen inkopen in een holding B.V. van [naam 2]. De omstandigheid dat [slachtoffer 2] op 23 mei 2006 een bedrag van € 115.000,- heeft overgemaakt naar de rekening van [naam 6], doet aan deze conclusie niet af.
[naam 1] heeft ten overstaan van de rechter-commissaris op 28 mei 2009 verklaard dat zijn financiële situatie goed was en dat hij altijd wel tien- of twintigduizend gulden over had.Voorts heeft [naam 1] bij die gelegenheid verklaard dat de verdachte hem een keer had gevraagd om naar [slachtoffer 2] te gaan en aan deze geld te vragen. De verdachte wilde dat [naam 1] [slachtoffer 2] vertelde dat hij – [naam 1] – geld nodig had en dat hij weliswaar een tegoed had, maar dat dat dit tegoed “nog niet vrij” was. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de mededeling van de verdachte aan het echtpaar [slachtoffer 1 en 2], inhoudende dat het geld van [naam 1] vaststond, niet op waarheid berustte. Ook illustreert dit door de getuige geschetste voorval dat de verdachte leugens deed aanwenden om geld los te krijgen van het echtpaar [slachtoffer 1 en 2].
In dit kader neemt de rechtbank ook het handelen van de verdachte ná ontvangst van de geleende bedragen in aanmerking. Uit getapte telefoongesprekken van de verdachte is immers gebleken dat hij het deed voorkomen dat hij bij het hof dan wel bij de rechtbank was, terwijl hij zich op dat moment in werkelijkheid elders bevond, bijvoorbeeld in de buurt van een telefoonpaal te Zevenaar (p. 225 en 227). Ook vertelde de verdachte tijdens verschillende telefoongesprekken met mevrouw [slachtoffer 1] dat hij een nieuwe advocaat had; dat die het helemaal voor elkaar zou maken; dat alles rond was en dat [slachtoffer 1] binnenkort haar geld zou krijgen (p. 228 en 229).
De vraag of bewezen is dat de verdachte bij zijn handelen het oogmerk heeft gehad zich wederrechtelijk te bevoordelen, beantwoordt de rechtbank bevestigend. Het begrip wederrechtelijk dient in dit verband te worden uitgelegd als ‘in strijd met wat maatschappelijk aanvaardbaar is’. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het bij de verdachte aanwezige besef dat hij de geleende geldbedragen niet zou kunnen terugbetalen, gelet op de door hem aangewende oplichtingsmiddelen alsmede gelet op de erkenning van de verdachte dat hij het hem geleende geld – anders dan hij had doen geloven – heeft aangewend om paarden, (vracht)-auto’s en sieraden te kopen en om deurwaarders en hotels te betalen (p. 64, 70, 72) is voor de rechtbank komen vast te staan dat de verdachte het besef moet hebben gehad dat hij jegens het echtpaar [slachtoffer 1 en 2] de grenzen van het maatschappelijk betamelijke verre overschreed.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor de conclusie dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd. Uit het onderzoek ter terechtzitting blijkt immers niet dat de verdachte, op de momenten waarop hij het echtpaar [slachtoffer 1 en 2] om geld vroeg en één van hen, dan wel beiden werden bewogen tot de afgifte daarvan, dit in nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen heeft gedaan.
Ten aanzien van feit 2: witwassen
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat het onder 2 ten laste gelegde witwassen bewezen kan worden verklaard, met uitzondering van het paard [naam paard 5].
Door de verdediging is het standpunt ingenomen dat ten aanzien van dit feit niet kan worden bewezen dat witwassen is gepleegd het tezamen en in vereniging met een of meer anderen. Evenmin is witwassen bewezen ten aanzien van het paard [naam paard 5], nu dit vóór 1 januari 2006 is verkregen. Dit geldt ook ten aanzien van de andere in de tenlastelegging genoemde voorwerpen, voor zover de datum van verkrijging daarvan niet kan worden vastgesteld. Niet uitgesloten is immers dat voorwerpen zijn verkregen vóór 1 januari 2006. Ten aanzien van de brommobiel is niet bewezen dat de verdachte deze, al of niet gedeeltelijk, heeft betaald met geld dat van [slachtoffer 2] afkomstig was.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewijs voorhanden dat de verdachte in de periode van 1 januari 2006 tot en met 19 augustus 2008 voorwerpen, te weten vier paarden, een auto van het merk Mercedes, een auto van het merk Nissan, een vrachtwagen, een herenhorloge, een dameshorloge, een aanhangwagen en een paar oorringen heeft verworven, terwijl hij wist dat deze voorwerpen afkomstig waren uit enig misdrijf. De verdachte heeft bij de politie (p. 64, 70) alsmede ter terechtzitting verklaard dat hij van het geld dat afkomstig was van de rekening van [slachtoffer 2] de hiervoor genoemde goederen heeft gekocht.
Nu de rechtbank, blijkens hetgeen ten aanzien van feit 1 primair is overwogen, bewezen acht dat de verdachte het geld door middel van het misdrijf van oplichting heeft verkregen, staat tevens vast dat de verdachte wetenschap had van het feit dat de voorwerpen onmiddellijk of middellijk afkomstig waren van misdrijf .
De rechtbank is, met de raadsvrouw, van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen een goed of goederen heeft witgewassen. Het dossier bevat daarvoor geen aanwijzing.
Ook het witwassen door aanschaf van het paard [naam paard 5] wordt niet bewezen geacht. Ter terechtzitting is aannemelijk geworden dat de verdachte dit paard reeds bezat vóór de ten laste gelegde periode.
Ten slotte houdt de rechtbank het, mede gelet op de verklaring van de verdachte ter terechtzitting, er voor dat de brommobiel is ingeruild voor twee scooters die de verdachte reeds bezat vóór het onder 1 primair ten laste gelegde feit en dat de brommobiel niet (aanvullend) is gefinancierd met gelden die waren verkregen door de oplichting van het echtpaar [slachtoffer 1 en 2]. Het witwassen door middel van het aanschaffen van een brommobiel is dan ook niet bewezen.
Ten aanzien van feit 3: oplichting van [slachtoffer 3]
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat het onder 3 ten laste gelegde medeplegen van oplichting kan worden bewezen verklaard.
Door de raadsvrouw is aangevoerd dat de verdachte weliswaar erkent dat hij een bedrag van € 12.500,- heeft geleend van [slachtoffer 3], maar dat dit bedrag reeds aan [slachtoffer 3] zou zijn terugbetaald via [naam 3].
De rechtbank stelt voorop dat zij op grond van de aangifte van [slachtoffer 3] (p. 1008 t/m 1013), de door de verdachte ondertekende schuldbekentenis van 28 juni 2006 (p. 1014) en de verklaring van de verdachte (p. 36) bewezen acht dat de verdachte op 28 juni 2006 [slachtoffer 3] door het plegen van bedrog heeft bewogen tot de afgifte van een bedrag van € 12.500,-. Zo heeft hij ten opzichte van [slachtoffer 3] de valse hoedanigheid aangenomen van iemand die het geleende geld zou terugbetalen. Gelet op hetgeen hiervoor reeds ten aanzien van feit 1 omtrent de benarde financiële positie van de verdachte is overwogen, in samenhang met het gegeven dat de verdachte wist dat hij reeds grote geldsommen had geleend van het echtpaar [slachtoffer 1 en 2], moet de verdachte hebben beseft dat hij niet in staat zou zijn om het van [slachtoffer 3] geleende bedrag terug te betalen.
Tevens heeft hij zich bediend van een samenweefsel van verdichtsels (leugens) door [slachtoffer 3] voor te houden dat hij het geld zou gebruiken voor de aanleg van een gasleiding en krachtstroom in een pand dat hij zou gaan pachten van [naam 2], welk pand de verdachte samen met [slachtoffer 3] zou betrekken. Door de getuige [naam 2] is verklaard (p. 1017) dat het pachten door de verdachte van een van zijn panden niet aan de orde is geweest.
De rechtbank hecht geen geloof aan de verklaring van de verdachte dat het geleende geld door [naam 3] aan [slachtoffer 3] zou zijn terugbetaald. Door de aangeefster wordt dit weersproken en de verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij geen wetenschap heeft van een daadwerkelijke betaling door voornoemde [naam 3].
Anders dan de officier van justitie, heeft de rechtbank in de stukken en het verhandelde ter terechtzitting geen aanwijzingen gevonden voor het oordeel dat de verdachte dit feit tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd.
Ten aanzien van feit 5: oplichting van [slachtoffer 5].
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit feit bewezen kan worden verklaard.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat zij zich ten aanzien van het geldbedrag van
€ 1.500,- refereert aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van het geldbedrag van € 1.900,- heeft zij aangevoerd dat de verdachte dit geld heeft geleend om achterstallige huur voor zijn woning te betalen. Aangezien dit geld daadwerkelijk is besteed aan het betalen van de huurachterstand kan niet worden gezegd dat ten aanzien daarvan oplichtingsmiddelen zijn aangewend, zodat voor dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspraak dient te volgen.
De rechtbank acht op grond van de aangifte van [slachtoffer 5] (p. 1020 t/m 1021), de verklaring van de verdachte (p.75), het proces-verbaal van bevindingen van 7 september 2008 met de daarbij behorende uitwerkingen van tapgesprekken en sms-berichten (p. 1022 t/m 1030) en het proces-verbaal van bevindingen van 9 september 2008 (p. 1033) bewezen dat de verdachte in de periode van 31 juli 2008 tot en met 19 augustus 2008, door het plegen van bedrog, [slachtoffer 5] heeft bewogen tot de afgifte van een bedrag van € 1.500,- en een bedrag van € 1.900,-. Zo heeft hij ten opzichte van [slachtoffer 5] de valse hoedanigheid aangenomen van iemand die voor hem zou bemiddelen bij de aankoop van twee paarden van ene [naam 4]. Tevens heeft hij zich bediend van een samenweefsel van verdichtsels (leugens) door [slachtoffer 5] in strijd met de waarheid voor te houden dat het bedrag van € 1.500,- als aanbetaling diende voor die aankoop. Door middel van zelf verstuurde sms-berichten aan de familie [slachtoffer 5] heeft de verdachte deze voorgespiegeld dat hij had betaald voor de paarden en dat deze paarden op een bepaalde datum geleverd zouden worden.
Ook hier neemt de rechtbank de gedragingen van de verdachte na ontvangst van de lening van € 1.500,- in aanmerking. Zo heeft hij [naam 11] op 14 augustus 2008 gevraagd om telefonisch contact op te nemen met [slachtoffer 5] en zich daarbij voor te doen als '[naam 12]' en [slachtoffer 5] mee te delen dat de paarden [naam paard 8] en [naam paard 9] maandag/dinsdag zouden worden opgehaald. Blijkens het getapte gesprek tussen [slachtoffer 5] en de verdachte op diezelfde dag om 18.58 uur (p. 1025) heeft dit gesprek tussen [naam 11] en [slachtoffer 5] daadwerkelijk plaatsgevonden.
Vast is komen te staan dat de paarden van [naam 4] nooit te koop zijn aangeboden en dat de verdachte het door [slachtoffer 5] gegeven bedrag van € 1.500,- nooit als aanbetaling voor de koop van paarden heeft aangewend (p. 1020 en p. 1033).
Daarnaast heeft de verdachte [slachtoffer 5] in strijd met de waarheid voorgehouden dat hij geld had geërfd van de familie [slachtoffer 1 en 2] en dat dit geld vaststond omdat er beslag op was gelegd (verklaring van verdachte ter terechtzitting en bij de politie (p. 75). Naar het oordeel van de rechtbank is [slachtoffer 5] door dit bedrog bewogen tot de afgifte van het bedrag van € 1.900,-. De omstandigheid dat dit bedrag, zoals door de verdachte is gesteld, daadwerkelijk zou zijn besteed om achterstallige huur te voldoen, kan aan vorenstaande conclusie niet afdoen.
6. Bewezenverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij
1.
primair
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2006 tot en met 18 maart 2008 in de gemeente Opmeer, telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, telkens door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] telkens heeft/hebben bewogen tot de afgifte van meerdere geldbedragen, immers heeft verdachte
- zich telkens voorgedaan als een persoon die de geleende geldbedragen zou terugbetalen en
- tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] gezegd dat het geld vaststond en dat hij met verschillende rechtszaken bezig was om dit geld vrij te maken, en
- tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] gezegd dat het geld van [naam 1] (op wiens rekening het geld van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] werd gestort) vast stond, en
- tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] gezegd dat hij geld nodig had voor de koop van zijn huurwoning aan de [adres 1], en
- tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] gezegd dat hij geld nodig had om zich in te kopen in een holding van [naam 2];
waarbij die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] er steeds vanuit gingen dat hij, verdachte, het geleende geld steeds zou terugbetalen.
2.
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2006 tot en met 19 augustus 2008 in Nederland voorwerpen, te weten paarden ([naam paard 1] en [naam paard 2] en [naam paard 3] en [naam paard 4]) en een personenauto (merk Mercedes, kenteken [kenteken 1]) en een personenauto (merk Nissan, kenteken [kenteken 2]) en een vrachtwagen (merk Scania, kenteken [kenteken 3]) en een herenhorloge (merk Rado) en een aanhangwagen (merk Floor, type FLA-10-101, kenteken [kenteken 4]) en een dameshorloge (merk Weil) en een paar oorringen (goud met steentje) heeft verworven, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
3.
op 28 juni 2006 te Broek op Langedijk, gemeente Langedijk, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels [slachtoffer 3] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 12.500 euro, hebbend verdachte toen aldaar met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en in strijd met de waarheid
- zich voorgedaan als iemand die het geleende geld zou terugbetalen, en
- tegen die [slachtoffer 3] gezegd dat hij, verdachte, het geld nodig had voor de aanleg van een gasleiding en krachtstroom ten behoeve van een pand dat hij, verdachte, zou gaan pachten van [naam 2], en welk pand/bedrijf hij, verdachte, zou gaan runnen met die [slachtoffer 3],
waardoor [slachtoffer 3] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
5.
op tijdstippen in de periode van 31 juli 2008 tot en met 19 augustus 2008 te Opende, gemeente Grootegast, telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels [slachtoffer 5] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 1.500 euro en een geldbedrag van 1.900 euro, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk
- zakelijk weergegeven - valselijk en in strijd met de waarheid
- aan die [slachtoffer 5] een aanbetaling van 1.500 euro voor de koop van twee paarden gevraagd, en daarbij tegen die [slachtoffer 5] gezegd dat hij zou bemiddelen in de aankoop van de twee paarden bij [naam 4], en
- aan die [slachtoffer 5] 1.900 euro gevraagd omdat anders zijn huis zou worden leeggehaald, en daaraan toegevoegd dat hij geld had gekregen van [slachtoffer 2] maar dat dit vaststond,
waardoor [slachtoffer 5] telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
7. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 primair:
oplichting, meermalen gepleegd,
ten aanzien van feit 2:
witwassen,
ten aanzien van feit 3:
oplichting,
ten aanzien van feit 5:
oplichting, meermalen gepleegd.
8. De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
9. Oplegging van de straf
De officier van justitie heeft gerekwireerd dat de rechtbank de verdachte voor het
ten laste gelegde onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 een gevangenisstraf zal opleggen voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek conform artikel 27 Wetboek van Strafrecht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte, als bijzondere voorwaarde bij het voorwaardelijke strafdeel, een verplicht reclasseringstoezicht wordt opgelegd, ook als dat inhoudt een meldingsgebod en deelname aan een intake bij en behandeling in een forensisch-psychiatrische afdeling.
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting op grote schaal. Hij heeft op slinkse wijze het vertrouwen gewonnen van een echtpaar op leeftijd, waarmee hij op zo goede voet stond dat hij hen aansprak met “vader” en “moeder”. Hij heeft vervolgens gedurende een lange periode keer op keer ernstig misbruik gemaakt van het geschonken vertrouwen, door hen met gebruikmaking van leugens een groot deel van hun toch aanzienlijke vermogen af te troggelen. Ook anderen heeft hij op deze wijze opgelicht, waaronder [slachtoffer 5] die al 30 jaar met hem bevriend was, alsmede een hem bekende manegehoudster.
Het stelselmatig beschamen van het vertrouwen dat mensen in hem stelden met het enkele doel om zichzelf materieel te bevoordelen, kan niet anders dan als maatschappelijk zeer onaanvaardbaar gedrag worden gekenschetst.
Gelet hierop, alsmede gelet op de persoon van de verdachte en diens proceshouding waaruit blijkt dat de verdachte ternauwernood in staat is zichzelf anders dan als slachtoffer te beschouwen, is een gevangenisstraf de enig passende sanctie.
Bij de bepaling van de strafhoogte heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de strafbare gedragingen van de verdachte reeds aanzienlijke gevolgen hebben gehad voor de verdachte. Hij heeft gedwongen moeten verhuizen, is op indringende wijze in de publiciteit gekomen en hij is met zijn gezin in een sociaal isolement geraakt.
Daarnaast is meegewogen dat de verdachte geen recent strafblad heeft en dat hij kampt met gezondheidsproblemen.
De ouderdom van de feiten is niet meegewogen. De vertraging van de inhoudelijke behandeling van de strafzaak is immers voornamelijk veroorzaakt doordat de verdachte meerdere malen is veranderd van raadsman of raadsvrouw.
De hoogte van de op te leggen straf is voorts mede bepaald door de omstandigheid dat de rechtbank één feit minder bewezen heeft geacht dan het aantal feiten waarvan de officier van justitie is uitgegaan bij zijn strafeis.
Ten slotte is ook de invloed van na te noemen maatregelen alsmede de na te te noemen bijzondere voorwaarde op de toekomst van de verdachte meegewogen.
De rechtbank heeft zich tevens laten leiden door het over de verdachte uitgebrachte adviesrapport, gedateerd 7 april 2010, van G. Lautenbach, als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland te Alkmaar. In het rapport is vermeld dat als delictgerelateerde en criminogene factoren worden gezien: het feit dat de verdachte zó slecht omgaat met zijn geld dat hij steeds weer schulden maakt, en het feit dat de verdachte zeer leugenachtig is geweest, ook tegen zijn echtgenote en daarbij zelfs door middel van sms-verkeer schijnrelaties met gefantaseerde activiteiten heeft gecreëerd. Geadviseerd wordt een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Teneinde recidive te voorkomen, wordt geadviseerd om als bijzondere voorwaarde een meldingsgebod op te leggen alsmede de verplichting om deel te nemen aan een intake en een eventueel daaropvolgende behandeling bij de polikliniek Forensische Psychiatrische Afdeling “De Tender” in Deventer of een soortelijke instelling.
De rechtbank neemt het advies integraal over. Daarbij is in aanmerking genomen, dat de verdachte recent psychologische hulp heeft gezocht, en dat hij op de terechtzitting van 9 april 2010 heeft verklaard dergelijke hulp nodig te hebben.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat oplegging van een vrijheidsstraf van na te noemen duur passend en geboden is.
10. Benadeelde partijen
De benadeelde partij , [slachtoffer 4] (feit 4) heeft vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 5.000.
De benadeelde partij kan niet worden ontvangen in haar vordering, nu de verdachte wordt vrijgesproken van feit 4. De benadeelde partij kan de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partijen [slachtoffer 1], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5] hebben vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van hun vorderingen tot schadevergoeding ten bedrage van respectievelijk (€ 710.495,- + € 200,- = € 710.695,- , € 19.000 en € 4.000.
Op de terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte bij uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 30 maart 2010 op eigen verzoek failliet is verklaard.
De vorderingen van deze benadeelde partijen dienen te worden beoordeeld naar civiel recht. Naar civiel recht leidt het faillissement van een schuldenaar ertoe dat schuldeisers zich dienen te wenden tot de curator om hun vordering ter verificatie aan te melden. Een reeds aanhangige procedure wordt om diezelfde reden geschorst.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze benadeelde partijen niet kunnen worden ontvangen in hun vorderingen in de onderhavige strafzaak. Zij kunnen hun vorderingen slechts bij de curator indienen ter verificatie.
11. Schadevergoeding als maatregel
De schadevergoedingsmaatregel is een zelfstandige strafrechtelijke maatregel die beoogt een door een strafbaar feit benadeelde persoon te versterken in zijn positie tot herstel van de rechtmatige toestand. Hieraan ligt de gedachte ten grondslag om de benadeelde de inspanningen om dat herstel te bereiken, zoveel mogelijk uit handen te nemen. Die inspanningen worden door het opleggen van de maatregel in handen gelegd van het openbaar ministerie (de Staat). Het faillissement van de verdachte staat niet in de weg aan het opleggen van deze maatregel.
De rechtbank heeft tot het opleggen van de maatregel besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens voornoemde slachtoffers [slachtoffer 1], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de in de rubriek BEWEZENVERKLARING respectievelijk onder 1 primair, 3 en 5 bewezen verklaarde strafbare feiten is toegebracht aan de benadeelde partijen.
De toepassing van hechtenis, bij gebreke van voldoening van het verschuldigde bedrag, heft de opgelegde verplichting niet op.
Het door de verdachte in het kader van deze maatregel terug te betalen bedrag ad
€ 626.350 is opgebouwd uit de volgende posten:
- overgemaakt van de bankrekening van [slachtoffer 2] op de bankrekening van [naam 7] € 178.700,
- overgemaakt van de bankrekening van [slachtoffer 2] op de bankrekening van [naam 1] € 316.750,
- overgemaakt van de bankrekening van [slachtoffer 2] op de bankrekening van [naam 6] € 115.000,
derhalve in totaal ontvangen van [slachtoffer 2] een bedrag van € 610.450,-;
- door de verdachte ontvangen van [slachtoffer 3] € 12.500;
- door de verdachte ontvangen van [slachtoffer 5] € 3.400.
9. Toegepaste wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 326 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
10. Beslissing
De rechtbank:
• Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan, en spreekt de verdachte daarvan vrij.
• Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 5 ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
• Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
• Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
• Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 18 (ACHTTIEN) MAANDEN.
Bepaalt dat van deze straf een gedeelte, groot 6 (ZES) MAANDEN niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien
- de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna te vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd moet gedragen naar de aanwijzingen van of namens Reclassering Nederland te Alkmaar, zolang de officier van justitie dit noodzakelijk oordeelt, ook als die aanwijzingen inhouden
- dat de veroordeelde zich meldt bij Reclassering Nederland, zo frequent als deze instelling dit nodig acht,
- dat de veroordeelde deelneemt aan een intaketraject bij en deelneemt aan een eventueel daaropvolgende ambulante behandeling op de Forensisch Psychiatrische Afdeling van polikliniek “De Tender” in Deventer of een andere soortgelijke instelling.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
• Verklaart de volgende benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen:
[slachtoffer 1], [adres en woonplaats] (feit 1),
[slachtoffer 3], [adres en woonplaats] (feit 3),
[slachtoffer 4], [adres en woonplaats] (feit 4),
[slachtoffer 5], [adres en woonplaats] (feit 5).
• Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van voornoemde slachtoffers [slachtoffer 1], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5], te betalen een som geld, afzonderlijk berekend op hierboven weergegeven wijze, ten bedrage van gezamenlijk € 626.350,- (zeshonderdzesentwintigduizend en driehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 365 dagen.
Bepaalt dat betalingen aan (een van) de benadeelde partij(en) in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan (een van) de benadeelde partijen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. N.O.P. Roché en mr. G.D.M. Hoedemaker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A. Huisman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 april 2010.