ECLI:NL:RBALK:2010:BM0073

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
8 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/319, 09/344 en 09/345
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het besluit tot vrijstelling en bouwvergunning voor opvanghuis voor (ex)-gedetineerden in Alkmaar

In deze procedure staat ter beoordeling het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar, waarbij aan Stichting Woonwaard Noord-Kennemerland vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en bouwvergunning is verleend voor het realiseren van een opvanghuis voor (ex)-gedetineerden ten behoeve van de Stichting Exodus Alkmaar op het perceel aan de Herenweg 158 te Alkmaar. De rechtbank heeft de beroepen van eisers sub II ongegrond verklaard, maar het beroep van eiseres sub I gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor zover dit betrekking heeft op eiseres sub I. De rechtbank oordeelt dat eiseres sub I niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat verweerder ten onrechte het bezwaarschrift van eiseres sub I ontvankelijk heeft geacht. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd en heeft de proceskosten aan de zijde van eiseres sub I vergoed. De rechtbank concludeert dat de belangen van de omwonenden niet opwegen tegen het algemeen belang van het project, en dat de vrijstelling van het bestemmingsplan op goede gronden is verleend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ruimtelijke onderbouwing voldoet aan de eisen en dat er geen aanleiding is voor aanvullende brandveiligheidseisen of een bodemonderzoek. De rechtbank heeft de beslissing van verweerder om vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan bevestigd, met uitzondering van de beslissing ten aanzien van eiseres sub I.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Zaaknummers: 09/319 WRO, 09/344 WRO en 09/345 WRO
Uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaken van:
de Stichting Oudorp Veilig,
gevestigd te Alkmaar,
eiseres sub I,
[naam X],
[naam Y],
beide wonende te [plaatsnaam],
eisers sub II,
hierna tezamen te noemen: eisers,
gemachtigde mr. J.G. Burgers,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar,
verweerder.
Aan het geding hebben als partij deelgenomen de Stichting Exodus Alkmaar, en de Stichting Woonwaard Noord-Kennemerland, beide gevestigd te Alkmaar.
Ontstaan en loop van de zaken
Bij besluit van 22 april 2008, verzonden op 22 april 2008, heeft verweerder aan Stichting Woonwaard Noord-Kennemerland (hierna: vergunninghoudster) vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) en bouwvergunning verleend voor het realiseren van een opvanghuis voor (ex)-gedetineerden (hierna: het project) ten behoeve van de Stichting Exodus Alkmaar (hierna: Exodus) op het perceel aan de Herenweg 158 te Alkmaar (hierna ook: het perceel).
Het hiertegen door eisers ingediende bezwaar heeft verweerder bij besluit van 9 december 2008, verzonden op 10 december 2008, ongegrond verklaard. Eisers hebben bij te onderscheiden brieven van 19 januari 2009 tegen dit besluit beroepen ingesteld.
De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 18 januari 2010, waar zijn verschenen eisers sub II en namens eiseres sub I, [naam 1], [naam 2] en [naam 3], allen bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde M. Blom. Namens Exodus zijn verschenen [naam 4] en [naam 5] en namens vergunninghoudster is verschenen [naam 6].
Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft de rechtbank de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.
Motivering
1.1 De rechtbank overweegt ambtshalve het navolgende.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge het derde lid van dit artikel worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
1.2 Voor beantwoording van de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt.
Blijkens artikel 2, eerste lid, van haar statuten, heeft eiseres sub I ten doel:
a. De veiligheid in de meest brede zin van het woord van de bewoners van Oudorp, gemeente Alkmaar, te waarborgen indien hun veiligheid door het optreden van zowel publieke als private partijen casu quo organisaties in het gedrang komt;
b. Het verrichten van alle verdere handelingen, indien gewenst via wettelijke en/of juridische weg, die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn.
Blijkens het tweede lid van artikel 2 van haar statuten streeft eiseres sub I ernaar primair door overleg met zowel publieke als private partijen alsmede via politieke kanalen tot aanvaardbare oplossingen te komen, teneinde de veiligheid voor de bewoners van Oudorp zeker te stellen. Verder zal zij, indien gewenst, alle noodzakelijke juridische stappen ondernemen waarbij zij in eventuele gerechtelijke procedures tevens als gemachtigde respectievelijk vertegenwoordiger van de bewoners van Oudorp zal kunnen optreden.
1.3 Het statutaire doel van eiseres sub I, het waarborgen van de veiligheid in de meest brede zin van het woord, is zo veelomvattend dat het onvoldoende onderscheidend is om op grond daarvan te kunnen oordelen dat het belang van eiseres sub I rechtstreeks is betrokken bij het bestreden besluit (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 1 oktober 2008, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummer BF3913). Voorts is uit de gedingstukken en uit hetgeen eiseres sub I ter zitting naar voren heeft gebracht gebleken dat eiseres sub I geen werkzaamheden verricht die kunnen worden aangemerkt als feitelijke werkzaamheden in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb, en waaruit zou blijken dat zij een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang in het bijzonder behartigt. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres sub I bevestigd dat eiseres sub I is opgericht ten behoeve van deze procedure. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling kan het louter in rechte opkomen tegen besluiten als regel niet worden aangemerkt als feitelijke werkzaamheden in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 10 december 2008, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummer BG6412).
1.4 De rechtbank stelt ten slotte vast dat eiseres sub I door het optreden in rechte in dit geval geen bundeling van rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken individuele belangen tot stand brengt waarmee effectieve rechtsbescherming gediend kan zijn.
1.5 Nu niet gebleken is dat eiseres sub I een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang krachtens haar statutaire doelstelling en blijkens haar feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigt in de zin van artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb, kan eiseres sub I niet worden aangemerkt als belanghebbende.
1.6 Voor zover verweerder zich in het bestreden besluit als ook ter zitting op het standpunt heeft gesteld dat hij vanwege de vergevorderde gesprekken met eiseres sub I was gehouden tot een inhoudelijke beantwoording van het bezwaarschrift van eiseres sub I, is dit standpunt onjuist. De wetgever heeft de mogelijkheid van bezwaar en beroep uitsluitend voorbehouden aan belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Awb. Nu, zoals hierboven reeds vastgesteld, eiseres sub I geen belanghebbende is in de zin van de Awb, was verweerder gehouden eiseres sub I niet-ontvankelijk te verklaren in haar bezwaar. Dat de wetgever inspraak van anderen dan belanghebbenden in de zin van de Awb niettemin mogelijk maakt, doet hieraan niet af.
1.7 Nu verweerder het bezwaarschrift van eiseres sub I ten onrechte ontvankelijk heeft geacht, zal de rechtbank het beroep voor zover dit is ingesteld door eiseres sub I gegrond verklaren en het bestreden besluit voor zover dit betrekking heeft op eiseres sub I vernietigen. De rechtbank ziet - om tot een definitieve beslissing over het geschil tussen partijen te komen - aanleiding om zelf in de zaak met procedurenummer 09/319 WRO te voorzien. De rechtbank zal daarom met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb het bezwaar van eiseres sub I alsnog niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat haar uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde beslissing op bezwaar. Dit betekent dat eiseres sub I ondanks de vernietiging van het besluit, inhoudelijk niet in het gelijk wordt gesteld en dat verweerder ook niet opnieuw hoeft te beslissen op het bezwaarschrift van eiseres sub I.
2.1 Ter beoordeling staat of verweerder op goede gronden heeft besloten om het bezwaar van eisers sub II tegen het besluit om vrijstelling en bouwvergunning te verlenen ten behoeve van het project, ongegrond te verklaren.
2.2 Het project strekt tot realisatie van een opvanghuis waar onder begeleiding van Exodus ex-gedetineerden en gedetineerden met een beperkt strafrestant resocialiseren. Deze begeleide groepsbewoning voor 14 personen varieert per bewoner van drie tot negen maanden. Het gebouw waarin het opvanghuis zal worden gerealiseerd kende oorspronkelijk een agrarisch gebruik, is vervolgens jarenlang gebruikt als jongerencentrum en is gesitueerd aan de zuidzijde van het perceel, evenwijdig aan de Nollenweg. De bouwplannen concentreren zich voornamelijk op de indeling van het pand. Het ‘voorhuis’ met haar beeldbepalende status zal binnen de oorspronkelijke detaillering worden aangepast. De aan de zuidzijde gelegen uitbouw zal worden gesloopt zodat het gebouw in de oorspronkelijke contouren wordt teruggebracht. Aan dit bouwvolume worden naar aanleiding van de voorgenomen functiewijziging nieuwe kozijnen en dakkapellen toegevoegd. Evenals de geprojecteerde nieuwe brandtrap aan de nieuw te bekleden oostgevel zal de detaillering daarvan contrasterend zijn met de bestaande bouw, om de nieuwe architectonische functie zichtbaar te maken. Door de ondergeschikte nieuwe ingrepen in de gevel zal het hoofdvolume zich blijven manifesteren. De bouwhoogte zal ten opzichte van de thans feitelijk bestaande situatie niet worden vergroot. Daarnaast neemt de oppervlaktebebouwing af van 315 m² naar 304 m² en neemt de totale inhoud af van 1631 m³ naar 1629 m³. Het perceel wordt aan de zuidzijde ontsloten. Aan de noordzijde van het gebouw wordt op eigen terrein een fietsenstalling gerealiseerd. Aan de zuidzijde van het gebouw worden enkele parkeerplaatsen gerealiseerd.
3.1 In dit geding zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.
Ingevolge artikel 44, eerste lid van de Woningwet (hierna: Ww) mag alleen en moet een bouwvergunning worden geweigerd indien sprake is van één van de daar genoemde weigeringsgronden. Ingevolge het bepaalde onder c dient de bouwvergunning te worden geweigerd indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen.
Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO, voor zover van belang, moet het project waarvoor vrijstelling wordt verleend, zijn voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt gemotiveerd waarom in het te realiseren project past binnen de toekomstig geldende bestemming van het betreffende gebied.
3.2 Op het perceel rust ingevolge het bestemmingsplan “Recreatiegebied Hoornsevaart” (hierna: het bestemmingsplan) de bestemming “Bijzondere bebouwing met aanduiding E”.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de planvoorschriften - voor zover hier van belang - zijn de gronden op de plankaart aangewezen voor bijzondere bebouwing met de aan de bestemmingsaanduiding toegevoegde letter E, bestemd voor gebouwen ten dienste van openbare, culturele of sociale doeleinden met daarbij behorende bouwwerken en voor de aanleg van daarbij behorende terreinen, waaronder parkeerplaatsen, met dien verstande dat:
a. De bebouwde oppervlakte niet meer zal bedragen dan het op de plankaart aangegeven percentage van de oppervlakte van het door bebouwingsgrenzen omsloten perceel;
b. De op de plankaart aangegeven maximale bouwhoogte niet mag worden overschreden;
c. (…).
4. Tussen partijen is niet in geschil dat het project in strijd is met voornoemde bestemming, de maximale bouwhoogte van 3,5 meter wordt overschreden en de brandtrap buiten het bouwvlak is geprojecteerd. Teneinde de verbouw ten behoeve van het opvanghuis voor (ex)-gedetineerden niettemin mogelijk te maken, heeft verweerder vrijstelling verleend als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO.
5.1 Gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland hebben bij besluit van 19 juli 2005 de notitie "Beleid inzake de toepassing van artikel 19 Wet op de Ruimtelijke Ordening" (hierna: het voorschrift) vastgesteld. Ingevolge hoofdstuk 1.1 van voornoemd voorschrift is een verklaring van geen bezwaar ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO vereist, zodra een speerpunt van provinciaal ruimtelijk beleid aan de orde is. Vervolgens worden in hoofdstuk 1.1 limitatief negentien speerpunten van beleid opgesomd.
5.2 Het bouwplan valt niet onder enig speerpunt van provinciaal beleid zoals verwoord in hoofdstuk 1.1 van het voorschrift. Voor zover eisers sub II ter onderbouwing van hun stelling dat vrijstelling ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO moet worden verleend, hebben verwezen naar de in hoofdstuk 1.2 “Vestiging en wijziging van functies” onder 1. onderscheiden situatie “de beoogde functie is niet aanwezig en het geldende bestemmingsplan voorziet niet in het project”, kan dit eisers sub II niet baten. Ingevolge hoofdstuk 1.2 van het voorschrift worden de situaties onderscheiden “in relatie tot de speerpunten en de te volgen procedure”. Nu er in relatie tot de betrokken functie geen sprake is van een speerpunt van provinciaal beleid, is hoofdstuk 1.2 van het voorschrift niet van toepassing. Het verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO, is gezien het hiervoor overwogene dan ook niet aangewezen. Vrijstelling kon dus worden verleend met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO.
6. De beslissing om al dan niet vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheden van verweerder, waarbij verweerder beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot zijn besluit om vrijstelling te verlenen heeft kunnen komen.
7. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de vrijstelling is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. De inbreuk op de bestaande planologische situatie is daarbij als beperkt aangemerkt. Daarnaast heeft een zorgvuldige en uitgebreide belangenafweging plaatsgevonden. De belangen van de omwonenden wegen niet op tegen het algemeen belang en het belang van Exodus gediend met het project. Daarbij is door de diverse voorwaarden en maatregelen in en rondom het Exodushuis de veiligheid voldoende gewaarborgd.
Verweerder heeft gesteld dat voldoende gemotiveerd is waarom deels is afgeweken van het advies van de welstandscommissie. Vanuit welstandelijk oogpunt bestaat er derhalve geen bezwaar tegen het bouwplan. Er is geen tegenadvies van een deskundige overgelegd.
Ten slotte heeft verweerder gesteld dat er van de zijde van de brandweer geen bezwaar bestaat tegen het bouwplan.
8. Ter zitting hebben eisers sub II de beroepsgronden die zien op de eigendom van het perceel, het uitblijven van een beslissing op bezwaar (procedurenummer 08/2396 WW44) en de reflectie van autokoplampen niet langer gehandhaafd.
Wel hebben eisers sub II hun standpunt gehandhaafd dat verweerder veel mensen op het verkeerde been heeft gezet door niet te vermelden dat ook gedetineerden in het Exodushuis zullen worden gehuisvest. Voorts is gesteld dat verweerder, in aanmerking genomen de aard en de massaliteit van de bezwaren, onvoldoende onderzoek heeft verricht naar alternatieve locaties met een betere sociale controle. Eisers hebben daarnaast aangevoerd dat de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan te mager is. De uitstraling en effecten van een voorziening als die van Exodus zijn dusdanig ingrijpend dat er sprake is van een aanmerkelijke verslechtering van de situatie ter plekke. Eisers sub II vrezen met name voor hun veiligheid door overlast van de toekomstige bewoners van het opvanghuis. Daartoe is aangevoerd dat op enkele meters voor het opvanghuis een fietspad is gelegen. Veel (jonge) fietsers van en naar voetbalclub Kolping Boys en andere sportverenigingen maken hiervan gebruik. Door het materiaalgebruik van de ramen is het voor de passerende fietsers niet mogelijk om bij het opvanghuis naar binnen te kijken. Anderzijds is het voor de (ex)-gedetineerden wel mogelijk om naar buiten, naar de passerende fietsers, te kijken. Ten slotte is er in de buurt van het opvanghuis een fietstunneltje dat bekend staat als gevaarlijke plek. Met de komst van de bewoners van het opvanghuis kan dit een nog gevaarlijker plek worden. Hier worden drugs verkocht en mogelijk zullen ook de bewoners van het opvanghuis hun drugs hier betrekken. Daarbij hebben eisers sub II onder meer gewezen op recidivecijfers.
Nu er wel degelijk sprake is van (ver)bouwactiviteiten en het bovendien gaat om een gebouw waarin sprake is van permanent verblijf van een groep van in samenstelling wisselende personen is, anders dan verweerder stelt, naar het oordeel van eisers sub II een bodemonderzoek vereist. Er dienen ook aanvullende brandveiligheidseisen te worden geformuleerd. Verder is door verweerder te gemakkelijk afgeweken van het advies van de welstandscommissie, aldus eisers sub II.
9.1 De ruimtelijke onderbouwing die aan de vrijstelling ten grondslag ligt wordt gevormd door de notitie “Ruimtelijke Onderbouwing ten behoeve van de vestiging van de Stichting Exodus Alkmaar op het perceel Herenweg 158” welke door BRT Architecten is opgesteld. In de ruimtelijke onderbouwing is ingegaan op de relatie van de bouwplannen met het huidige planologisch regime, het bouwplan in relatie tot de omgeving, en milieu- en overige aspecten.
9.2 De rechtbank stelt vast dat er wat betreft het uiterlijk van het gebouw nagenoeg niets verandert ten opzichte van het reeds bestaande gebouw en hetgeen er op grond van het huidige regime is toegestaan. In dit opzicht is de inbreuk op het huidge planologische regime dus gering. Ook op het terrein rondom het gebouw vinden weinig veranderingen plaats. Het project maakt, anders dan voorheen, wel permanente bewoning mogelijk. Anderzijds zal de verkeersaantrekkende werking van het beoogde gebruik minder zijn dan bij de huidige bestemming. Alles in aanmerking genomen voldoet de ruimtelijke onderbouwing naar het oordeel van de rechtbank aan de eisen die daaraan in dit geval dienen te worden gesteld. Hierbij heeft de rechtbank acht geslagen op de uitspraak van de Afdeling van 17 december 2003, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummer AO0313. Bij het vorenstaande is in aanmerking genomen dat de levende gevoelens van onveiligheid en onbehagen zich niet laten vertalen naar een ruimtelijk relevante invloed, daar deze gevoelens geen objectiveerbaar planologisch effect betreffen.
9.3 Dit laat onverlet dat de gevoelens van onveiligheid door verweerder wel degelijk bij de belangenafweging zijn betrokken. In hetgeen eisers sub II in dat opzicht hebben aangevoerd heeft verweerder echter geen aanleiding hoeven zien voor een ander besluit. Verweerder heeft zich derhalve in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het belang gediend met het project zwaarder weegt dan hetgeen door eisers sub II is aangevoerd.
Ter zitting is door verweerder en Exodus bevestigd dat aan voornoemde gevoelens van omwonenden ook niet voorbij wordt gegaan. In dat verband is aangegeven dat in de toekomst afspraken kunnen en zullen worden gemaakt met omwonenden, welke afspraken in een convenant kunnen worden neergelegd.
10. Het betoog van eisers sub II dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar alternatieve locaties voor de vestiging van het Exodushuis faalt. Het college heeft te beslissen over het plan zoals dit is ingediend. Indien dit plan op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts tot onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Niet is gebleken dat een dergelijke situatie zich thans voordoet (zie ook de uitspraak van de Afdeling van 17 december 2003, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummer AO0358).
11.1 Voor zover eisers sub II hebben betoogd dat verweerder te gemakkelijk is afgeweken van het welstandsadvies overweegt de rechtbank het navolgende. Op 21 december 2007 heeft de welstandscommissie negatief geadviseerd over de uitvoering van de dakkapellen in polyester in de kleurstellingen wit en oranje in plaats van zink waarvan in het voorlopig bouwplan nog sprake was.
11.2 Verweerder is in zoverre afgeweken van het welstandsadvies en heeft deze afwijking als volgt gemotiveerd. Verweerder heeft gesteld dat met de kleurstelling wit en oranje wordt voldaan aan de sneltoetscriteria uit de Welstandsnota. Met de keuze voor de kleur oranje wordt ervoor zorg gedragen dat de zijwanden van de dakkapel opgaan in de basiskleur van het dakvlak, te weten oranje. Daarnaast is zinken bekleding van de zijwanden niet voorgeschreven. In onderhavig geval zou met de toepassing van zinken bekleding juist niet worden voldaan aan de eis dat de zijwanden van de dakkapellen opgaan in de basiskleur van het dakvlak. Ten slotte heeft verweerder gesteld dat de uitvoering in polyester voldoende duurzaam is, waardoor op termijn de uitstraling van de dakkapellen gewaarborgd is.
11.3 Verweerder heeft de mogelijkheid om - mits deugdelijk gemotiveerd - op welstandsgronden af te wijken van het advies van de welstandscommissie (zie ook kamerstukken II 1998/99, 26 734, nummer 3, pagina 15). De gegeven motivering om te komen tot afwijking van het welstandsadvies is naar het oordeel van de rechtbank voldoende deugdelijk. Dat verweerder heeft afgezien van het opvragen van een nader advies bij de welstandscommissie maakt het voorgaande niet anders. Deze beroepsgrond van eisers sub II slaagt derhalve niet.
12. Eisers sub II hebben gesteld dat aanvullende brandveiligheidseisen dienen te worden geformuleerd. Verweerder heeft de bouwtekeningen van het bouwplan met een adviesvraag aan de brandweer Noord Holland Noord, Alkmaar (hierna: de brandweer) voorgelegd. De brandweer heeft de tekeningen getoetst en heeft uiteindelijk een positief advies afgegeven. De brandweer heeft daarbij een brandmeldinstallatie met volledige bewaking alsmede een ontruimingsinstallatie noodzakelijk geacht. Nu door eisers sub II geen tegenadvies is overgelegd waaruit blijkt dat meer dan wel andere brandveiligheidseisen zouden moeten worden gesteld en zij evenmin hebben aangegeven waarom de gestelde brandveiligheidseisen onvoldoende zijn, heeft verweerder van het advies van de brandweer mogen uitgaan. De beroepsgrond van eisers sub II slaagt derhalve niet.
13. De stelling dat een bodemonderzoek dient te worden uitgevoerd kan ook niet slagen. Ingevolge artikel 8, derde lid, onder a, van de Ww hebben de in de bouwverordening gestelde vereisten betrekking op het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond. Nu het thans niet gaat om bouwen in de zin van het oprichten van een (nieuw) bouwwerk, maar om het verbouwen van een reeds bestaand gebouw, is een bodemonderzoek niet vereist.
14. Het beroep van eisers sub II dient ongegrond te worden verklaard.
15. In de zaak met procedurenummer 09/319 WRO is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres sub I voor de behandeling van haar beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft de rechtbank de kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644,00. Hierbij heeft de rechtbank zowel voor het opstellen van het beroepschrift als voor het verschijnen ter zitting één punt toegekend en het gewicht van de zaak aangemerkt als gemiddeld.
16. In de zaken met procedurenummers 09/344 WRO en 09/345 WRO bestaat er, nu die beroepen ongegrond zijn, geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep van eiseres sub I gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover dit betrekking heeft op eiseres sub I;
- verklaart het bezwaar van eiseres sub I alsnog niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde beslissing op bezwaar;
- verklaart de beroepen van eisers sub II ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eiseres sub I redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,00, door verweerder aan haar te betalen;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres sub I het griffierecht ten bedrage van € 288,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, voorzitter, mr. D.M. de Feijter en mr. G.E. Creijghton-Sluijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. van Steenoven, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2010 te Alkmaar.
griffier voorzitter
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden - in elk geval de eisende partij - en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.