ECLI:NL:RBALK:2010:BL7613

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
16 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.810437-09
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor poging tot zware mishandeling na steekpartij

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 16 maart 2010 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling. De verdachte werd ervan beschuldigd op 17 november 2009 in Hoorn, met opzet een persoon genaamd [slachtoffer] te hebben gestoken met een mes, wat resulteerde in twee steekwonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en het slachtoffer zich in de woning van een gezamenlijke vriend bevonden, waar een ruzie ontstond. De verdachte heeft in de keuken een mes gepakt en heeft het slachtoffer tweemaal gestoken. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, maar de rechtbank oordeelde dat het bewijs voor opzet op de dood niet wettig en overtuigend was. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde, namelijk poging tot zware mishandeling, wel bewezen. De rechtbank overwoog dat de verdachte door met een mes te steken, bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel had aanvaard. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van tien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Tevens werd de benadeelde partij [slachtoffer] niet ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat deze niet van eenvoudige aard was.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
SECTOR STRAF
parketnummer : 14/810437-09 (P)
datum uitspraak : 16 maart 2010
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats en geboortedatum],
gedetineerd in P.I. Noord-Holland Noord – HvB Zwaag te Zwaag.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
2 maart 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. M.R. Ploeger, advocaat te Heerhugowaard, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
1.
hij op of omstreeks 17 november 2009 in de gemeente Hoorn (NH) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet één of meerma(a)l(en) (met kracht) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik en/of de flank, en/of (elders) in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 november 2009 in de gemeente Hoorn (NH) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet één of meerma(a)l(en) (met kracht) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik en/of de flank, en/of (elders) in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Vrijspraak
A. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair aan verdachte ten laste gelegde.
B. Het standpunt van de verdachte, de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde, nu zijn cliënt geen opzet heeft gehad – in welke vorm dan ook – om [slachtoffer] te doden.
C. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Het bewijs voor het opzet op de dood van [slachtoffer] zou, nu er geen andere bewijsmiddelen zijn waaruit opzet rechtstreeks kan worden afgeleid, moeten worden gevonden in de vaststelling dat verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] door de handelingen van verdachte zou komen te overlijden. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het steken met een klein mes iets boven de linker heup niet kan leiden tot de vaststelling dat er sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer].
5. De bewijsmotivering
A. De rechtbank stelt de volgende feiten vast
Op 17 november 2009 bevonden aangever [slachtoffer] en verdachte zich in de woning van [hoofdbewoner] in de gemeente Hoorn. , In de woonkamer is er een ruzie tussen verdachte en [slachtoffer] ontstaan. Verdachte is naar de keuken gelopen en heeft een mes gepakt. Hij heeft tweemaal met het mes in het lichaam van [slachtoffer] gestoken. [slachtoffer] heeft hierdoor twee messteken in de flank opgelopen. Het mes is onder verdachte in beslag genomen.
B. Beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank is van oordeel dat het voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aanwezig is, nu de verdachte door met een mes tweemaal in het lichaam van aangever te steken, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangever door het handelen van de verdachte zwaar lichamelijk letsel op zou kunnen lopen.
D. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 17 november 2009 in de gemeente Hoorn (NH) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen met een mes, in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
6. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Beroep op noodweer.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer. Toen de aangever agressief werd en de verdachte een aantal klappen had gekregen, mocht de verdachte zich ter afwending van de aanval verdedigen door aangever met een mes te steken.
De verdachte heeft ter terechtzitting – in afwijking van de verklaringen die hij ten overstaan van de politie en de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank heeft afgelegd – verklaard dat hij geprobeerd heeft weg te komen, maar dat de haak op de buitendeur zat. Pas na het steken met het mes was het hem gelukt om deze haak los te maken en door de deur de woning te verlaten.
De rechtbank overweegt in het kader van de beoordeling van dit verweer dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte op het moment dat hij door de aangever werd aangevallen, niet in staat was om de woning te verlaten. De rechtbank gaat daarbij uit van hetgeen de verdachte daarover bij de politie en de rechter-commissaris heeft verklaard, te weten dat hij weg kon via de achterdeur die open stond. Gelet op het hiervoor overwogene is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden dat de verdachte uit noodweer heeft gehandeld, zodat het beroep daarop dient te worden verworpen.
Ook overigens zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
7. De strafbaarheid van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het zich in het dossier bevindende psychologisch rapport, gedateerd 10 februari 2010, van drs. B.H. Boer, klinisch psycholoog, NIFP.
In dit rapport wordt onder meer geconcludeerd dat, hoewel verdachte ten tijde van het tenlastegelegde onder invloed van alcohol was en hij geacht kan worden op de hoogte te zijn van de (ontremmende) werking van alcohol, zijn middelengebruik zo verweven is met zijn problematische levensloop en persoonlijkheidsontwikkeling, dat verdachte niet volledig verantwoordelijk kan worden geacht voor het gebruik ervan. De klinisch psycholoog adviseert verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank neemt de conclusie van voornoemde deskundige ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid over en maakt deze tot de hare.
Verdachte is strafbaar nu ook overigens niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
8. De strafoplegging
A. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van het primair ten laste gelegde gerekwireerd tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringstoezicht, ook indien dit inhoudt een meldingsgebod en een drugs- of alcoholverbod.
B. Het standpunt van de verdediging
Met betrekking tot het primair ten laste gelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit. De raadsman heeft ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde gepleit voor het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, die gelijk is aan de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
C. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft hierbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Hij bevond zich samen met de aangever in de woning van een gezamenlijke vriend. Er was eerder die dag een ruzie ontstaan tussen de verdachte en de aangever over de verzorging van die vriend en ontstond nu opnieuw ruzie, naar aangever zegt over hetzelfde onderwerp, waarbij de verdachte de confrontatie niet uit de weg is gegaan door de woning te verlaten, maar een mes heeft gepakt en tweemaal in de buik van de aangever heeft gestoken. De aangever heeft hierdoor niet alleen twee pijnlijke steekwonden, maar ook psychisch letsel opgelopen. Een dergelijk feit brengt niet alleen gevoelens van onrust en onveiligheid bij de aangever teweeg, maar ook in de maatschappij in het algemeen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand uittreksel uit de Justitiële Documentatie, gedateerd 19 november 2009, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld tot een werkstraf en geldboete ter zake van geweldsmisdrijven.
- het eerder genoemde rapport omtrent de persoon van de verdachte, gedateerd 10 februari 2010, van drs. B.H. Boer, klinisch psycholoog, NIFP.
- het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies, gedateerd 19 februari 2010, van A. Wamsteeker, als reclasseringswerker verbonden aan de Brijder Verslavingszorg.
Het reclasseringsadvies, gedateerd 19 februari 2010, houdt onder meer het volgende in:
De sociale integratie van verdachte is matig. Hij heeft geen stabiele huisvesting, geen gestructureerde dagbesteding, er zijn schulden en problemen in de familiesferen. Verdachte is beïnvloedbaar voor vrienden en kennissen. De agressieregulatie van verdachte is niet adequaat. Verdachte kan impulsief handelen. De probleemoplossende vaardigheden van verdachte zijn onvoldoende. Hij heeft met betrekking tot het delict een ambivalente houding en lijkt dit te bagatelliseren. Hij staat open voor een toezicht bij de Brijder reclassering en overige hulpverlening. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. Wij adviseren een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf, met als bijzondere voorwaarde een toezicht bij Brijder reclassering, met hieraan gekoppeld een meldingsgebod, een drugs- of alcoholverbod en andere voorwaarden het gedrag van de veroordeelde betreffende.
Met de conclusies van dit rapport kan de rechtbank zich verenigen.
Gelet op het vorenstaande en het eerder genoemde psychologisch rapport, is de rechtbank van oordeel dat, een gevangenisstraf gepast is, waarbij naast de oplegging van een onvoorwaardelijk deel, een voorwaardelijk deel met een bijzondere voorwaarde, zoals na te noemen, dient te worden opgelegd. Bij de bepaling van de duur van die gevangenisstraf heeft de rechtbank in het bijzonder laten meewegen de aard en de ernst van het feit en de licht verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
9. Vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft vóór aanvang van de terechtzitting over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 1.114,89 wegens schade die de verdachte aan de benadeelde partij zou hebben toegebracht. Tevens wordt gevorderd de wettelijke rente vanaf het moment van het schadeveroorzakende feit.
De vordering is door middel van een voegingsformulier ingediend en is als volgt opgebouwd: materiële schade: € 114,89 en immateriële schade: € 1.000,00.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 614,89, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige heeft hij gevorderd de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen. Subsidiair heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet eenvoudig is van aard.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij niet in zijn vordering kan worden ontvangen. Ter terechtzitting is gebleken dat deze vordering niet van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak, nu de mate van eigen schuld van de benadeelde partij niet op eenvoudige wijze is vast te stellen. De benadeelde partij kan de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
10. Beslag
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen voorwerp, te weten het knipmes, dient te worden verbeurdverklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het knipmes aan verdachte toebehoort en het bewezenverklaarde feit met behulp van dit knipmes is begaan.
11. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
12. Beslissing
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek “Bewezenverklaring” aangeduid, heeft begaan.
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek “Bewezenverklaring” bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verstaat dat het bewezenverklaarde oplevert het hierboven in de rubriek “Strafbaarheid van het bewezenverklaarde” vermelde strafbare feit.
verklaart de verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar.
veroordeelt de verdachte voor het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 10 (tien) maanden.
beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot 4 (vier) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
- de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft.
stelt als bijzondere voorwaarde:
- dat de veroordeelde zich zal gedragen naar de aanwijzingen, die de veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de Brijder Verslavingszorg, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie te Alkmaar, noodzakelijk oordeelt, ook indien deze inhouden een meldingsgebod en een drugs- en/of alcoholverbod en het volgen van een ambulante agressieregulatie training bij de Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) te Heiloo, dan wel enige andere behandelinstelling.
verstrekt aan de eerstgenoemde instelling opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarde.
bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
verklaart verbeurd: knipmes.
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Westdorp, voorzitter,
mr. A.C. Haverkate en mr. E.J.M. Tuijp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.J. van Aert, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 maart 2010.
mr. E.J.M. Tuijp is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen