ECLI:NL:RBALK:2010:BL3576

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
21 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/909
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting op bezoldiging van leraar wegens deelname aan vakbondsactie

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 21 januari 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen een leraar en de stichting Regionale Scholengemeenschap Enkhuizen. De leraar, die voor 36,86 uur per week was aangesteld, had op 19 november 2008 deelgenomen aan een staking, wat resulteerde in een korting van € 249,39 op zijn bezoldiging. De stichting baseerde deze inhouding op artikel 17.2, zesde lid, van de CAO VO 2008-2009, dat stelt dat een werknemer geen bezoldiging ontvangt voor de tijd waarin hij opzettelijk nalaat zijn werkzaamheden te verrichten. De leraar was van mening dat de inhouding niet verder kon strekken dan de vier lesuren waarvoor hij op die dag was ingeroosterd, en dat de stichting ten onrechte een groter aantal uren had ingehouden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de leraar opzettelijk vier lesuren niet heeft gegeven, maar dat hij niet gehouden was om andere werkzaamheden te verrichten op die dag. De rechtbank oordeelde dat de beslissing van de stichting om de bezoldiging over 7,372 uren niet te betalen in strijd was met de CAO. De rechtbank verklaarde het beroep van de leraar gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de stichting op om opnieuw op het bezwaar van de leraar te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de stichting veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de leraar, die op € 644,00 werden vastgesteld.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de CAO-bepalingen en de rechten van werknemers in het onderwijs, vooral in situaties waarin zij deelnemen aan collectieve acties zoals stakingen. De rechtbank heeft duidelijk gemaakt dat de inhouding van bezoldiging niet verder kan gaan dan de daadwerkelijk niet-gegeven lesuren, en dat de werkgever niet zomaar kan besluiten om een groter aantal uren in te houden zonder een deugdelijke onderbouwing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: 09/909 AW
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak van:
[naam],
wonende te [plaatsnaam],
eiser,
gemachtigde mr. drs. G.A.M. Verschuren,
tegen
de stichting Regionale Scholengemeenschap Enkhuizen,
verweerder.
Ontstaan en loop van de zaak
Eiser is voor 36,86 uur per week aangesteld als [functie] bij de Regionale Scholengemeenschap Enkhuizen. Op 19 november 2008 heeft hij meegedaan aan een door de vakbonden aangekondigde staking. Uit eisers salarisstrook over de maand november 2008 is eiser gebleken dat in dat verband zijn bezoldiging met een bedrag van € 249,39 bruto is gekort.
Desgevraagd heeft verweerder bij besluit van 12 december 2008 aan eiser meegedeeld dat en op welke gronden hij de inhouding heeft gebaseerd op 7,372 klokuur. Bij besluit van
23 februari 2009 heeft verweerder het namens eiser daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Namens eiser is tegen dat besluit bij brief van 9 maart 2009 beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter zitting van 23 november 2009.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door A. Sluis, rector, drs. F. Mentjox en mr. drs. R.H. van den Boezem als gemachtigde.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd tot 28 januari 2010.
Motivering
1. In geschil is de inhouding van € 249,39 bruto op eisers bezoldiging over de maand november 2008, wegens eisers deelname aan een staking op 19 november 2008.
2. Tussen partijen staat vast, en ook de rechtbank gaat daarvan uit, dat de inhouding van de bezoldiging wegens het deelnemen aan de staking is gebaseerd op artikel 17.2, zesde lid, van de CAO VO 2008-2009 (hierna: CAO).
Dat artikellid luidt: “De werknemer ontvangt geen bezoldiging over de tijd, gedurende welke hij in strijd met zijn verplichtingen opzettelijk nalaat zijn werkzaamheden te verrichten.”
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat de inhouding niet verder kan strekken dan de vier [periodes] die hij voor 19 november 2008 was ingeroosterd, subsidiair vermeerderd met de opslagfactor, in totaal 6,24 klokuren. Eiser is het oneens met de door verweerder toegepaste normatieve wijze van berekenen van de inhouding. Volgens eiser staat niet vast dat hij heeft nagelaten niet-ingeroosterde werkzaamheden te verrichten of gehouden was op 19 november 2008 andere werkzaamheden dan de ingeroosterde [periodes] te verrichten.
4. Verweerder heeft, zoals tevoren was aangekondigd, stakingsuren gekort aan de hand van de omvang van de aanstelling. Verweerder stelt zich op het standpunt dat een [functie] met een voltijds aanstelling zich volgens het in de CAO opgenomen beschikbaarheidsschema gedurende vijf dagen en tien dagdelen per week beschikbaar moet houden voor het verrichten van werkzaamheden. Als hij een dag staakt is hij die gehele dag niet beschikbaar. Omdat eiser een voltijds aanstelling heeft, heeft de te korten werkdag een omvang van 7,372 uur, ongeacht het aantal die dag ingeroosterde [periodes]. Verweerder is van mening dat een dergelijke berekeningswijze rechtsgelijkheid biedt. Alle werknemers, zowel onderwijzend als onderwijsondersteunend personeel, worden dan immers op gelijke wijze gekort op basis van hun betrekkingsomvang.
5. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser opzettelijk op 19 november 2008 gedurende vier [periodes] van 60 minuten de voor hem ingeroosterde [werkzaamheden] niet heeft gegeven. Niet is gesteld of gebleken dat eiser die dag gehouden was op school of elders andere, niet-lesgebonden taken, te verrichten. Het stond eiser immers vrij de gebruikelijke voor- en nazorg van zijn [werkzaamheden] en de andere door hem te verrichten activiteiten op een door hem gekozen moment te verrichten, zo heeft verweerder ter zitting ook uitdrukkelijk bevestigd. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom geen sprake zijn van het opzettelijk nalaten van het verrichten van werkzaamheden, anders dan gedurende de vier [periodes] die eiser volgens het rooster les had moeten geven. De omstandigheid dat eiser ingevolge zijn aanstelling gehouden is gedurende 36,86 uur per week werkzaamheden te verrichten, kan niet tot een ander oordeel leiden. Gelet op de vrijheid die eiser heeft bij het indelen van zijn werkzaamheden vloeit daaruit immers niet voort dat eiser op 19 november gehouden was 7,372 uur te werken en heeft nagelaten dat te doen.
6. Ingevolge artikel 17.2, zesde lid, van de toepasselijke CAO, ontvangt de werknemer geen bezoldiging over de tijd dat hij in strijd met zijn verplichtingen opzettelijk nalaat zijn werkzaamheden te verrichten. Nu hiervoor is vastgesteld dat eiser op 19 november 2008 heeft verzuimd vier [periodes] te geven, heeft hij over dit aantal uren geen recht op bezoldiging. De beslissing van verweerder om de bezoldiging over 7,372 uren niet te betalen is dus genomen in strijd met voornoemd artikellid.
7. Verweerders argumenten met betrekking tot de gelijke behandeling van onderwijzend personeel onderling en onderwijsondersteunend personeel treffen geen doel. Artikel 17.2, zesde lid, van de CAO is dwingendrechtelijk geformuleerd en biedt geen ruimte voor een redelijkheidstoets. Bovendien vloeit de omstandigheid dat de toepassing van artikel 17.2, zesde lid, van de CAO bij eenzelfde betrekkingsomvang kan leiden tot korting over een verschillend aantal uren, niet voort uit de kortingsbepaling op zich, maar uit de wijze waarop invulling is gegeven aan de tewerkstelling van [functies] door het inroosteren van [periodes]. Van rechtsongelijkheid is dus geen sprake. Dat onderwijsondersteunend personeel, dat niet is ingeroosterd, niet anders dan op basis van de betrekkingsomvang kan worden gekort, brengt evenmin mee dat sprake is van rechtsongelijkheid. Deze categorieën van werknemers zijn immers niet gelijk door de verschillende manier waarop invulling aan hun tewerkstelling is gegeven.
8. Nu het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 17.2, zesde lid, van de CAO, kan dit besluit niet in stand blijven. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal verweerder opdragen om met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen.
9. Bij deze uitkomst is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser voor de behandeling van zijn beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft de rechtbank de kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644,00. Hierbij heeft de rechtbank zowel voor het opstellen van het beroepschrift als voor het verschijnen ter zitting één punt toegekend en het gewicht van de zaak aangemerkt als gemiddeld.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op eisers bezwaar beslist met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het griffierecht ten bedrage van € 150,00 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eiser redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,00;
- bepaalt dat de betaling van € 644,00 dient te worden gedaan aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.J. Berkers, rechter, in tegenwoordigheid van
C.H. Kuiper, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2010.
griffier rechter
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden – in elk geval de eisende partij – en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.