RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: 09/1076 BESLU
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. P.L.O. van de Waarsenburg,
de minister van Justitie,
verweerder.
Ontstaan en loop van de zaak
Bij besluit van 16 december 2008 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat zijn aanvraag om afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG), ten behoeve van de functie van trambestuurder bij het Gemeentelijk Vervoerbedrijf (hierna: GVB) te Amsterdam, wordt geweigerd. Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 9 maart 2009 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit bij brief van 29 maart 2009 beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 november 2009, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. C.C. Wijburg, kantoorgenoot van mr. P.L.O. van de Waarsenburg. Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. M.D.L. Seijlhouwer.
Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft de rechtbank de termijn voor het doen van uitspraak met twee weken verlengd.
1. Eiser heeft op 22 augustus 2008 verzocht om afgifte van een VOG ten behoeve van de functie van trambestuurder bij het GVB te Amsterdam.
2. Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: Wjsg) is een VOG een verklaring van de minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon. De verklaring bevat geen andere mededelingen.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Wjsg weigert de minister de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan een behoorlijke uitoefening van de taak of de bezigheden waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.
3. Verweerder heeft de afgifte van een VOG geweigerd, omdat in het Justitieel Documentatie Systeem met betrekking tot eiser strafbare feiten zijn vermeld, die naar zijn mening, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, aan een behoorlijke uitoefening van zijn werkzaamheden als trambestuurder in de weg staan. Eiser is op 6 december 1994 veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde zich te gedragen naar aanwijzingen van de hulpverlenende instantie, wegens twee gevallen van poging tot ontucht met een persoon beneden de leeftijd van twaalf jaren en ontucht met een wilsonbekwame, meermalen gepleegd.
4. Eiser voert in beroep aan dat eiser met het nieuwe beleid opeens een risico is geworden, terwijl hij dit voorheen niet was, gezien de eerder afgegeven VOG. Eiser heeft aangegeven bereid te zijn zich te laten onderzoeken. Eiser wordt nu opnieuw gestraft. De weigering van de VOG levert een disproportionele benadeling van eiser op. In de functie van trambestuurder is geen sprake van een afhankelijkheidsrelatie. Een tram rijdt een vast traject over een spoor, er is sprake van cameratoezicht in de door eiser te besturen tram en in de tram van het GVB is altijd een conducteur aanwezig. Eiser verwijst naar de uitspraak van
17 januari 2006 waarin het specifieke screeningsprofiel van taxichauffeur is toegepast op de situatie van buschauffeur en de rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende kennis had van de werkomstandigheden en onvoldoende gemotiveerd had waarom het specifieke profiel desondanks toepassing moest vinden. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat hij in verband met zijn leeftijd en arbeidsbeperking geen ander werk kan vinden en hierdoor in financiële problemen komt.
5. Verweerder hanteert bij de beoordeling of een VOG al dan niet geweigerd dient te worden het beleid zoals neergelegd in de Beleidsregels VOG NP-RP 2008 (hierna: de beleidsregels), vastgesteld bij besluit van verweerder van 1 april 2008 (Stcrt. 2004, 119).
Volgens paragraaf 3.1.1 vindt beoordeling in beginsel plaats op grond van de justitiële gegevens die in de justitiële documentatie in de vier jaren voorafgaand aan de aanvraag voorkomen. Indien in de voor de aanvraag relevante terugkijktermijn justitiële gegevens zijn aangetroffen, worden alle voor de aanvraag relevante gegevens uit de justitiële documentatie in de twintig jaren voorafgaand aan de aanvraag beoordeeld. Indien sprake is van zedendelicten zoals bedoeld in de artikelen 240b tot en met 250 van het Wetboek van Strafrecht wordt langer dan twintig jaar gekeken.
In de beleidsregels wordt onderscheid gemaakt tussen het objectieve criterium en het subjectieve criterium. Beide criteria zijn van belang bij de beoordeling of een VOG al dan niet dient te worden geweigerd.
In paragraaf 3.2.2 staan de objectieve criteria opgenomen die bij de beoordeling van een aanvraag een rol spelen. De afgifte van een VOG wordt geweigerd indien in het justitiële documentatieregister met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald en gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, een belemmering kan vormen voor een behoorlijke uitoefening van de taak of de bezigheden waarvoor de VOG wordt gevraagd.
Het objectieve criterium bestaat uit de in artikel 35, eerste lid, van de Wjsg opgesomde elementen: strafbaar feit, indien herhaald, risico voor de samenleving en een belemmering vormen voor een behoorlijke taakuitoefening van de taak of bezigheden.
Om vast te stellen of de aangetroffen antecedenten een belemmering (kunnen) vormen voor de afgifte van de VOG, zijn in bijlage A bij de beleidsregels een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen neergelegd, aan de hand waarvan verweerder het risico voor de samenleving bepaalt.
In paragraaf 3.3.2 van de beleidsregels staan de subjectieve criteria opgenomen die bij de beoordeling van de aanvraag een rol spelen. De subjectieve criteria bestaan uit het in artikel 35, eerste lid, van de Wjsg neergelegde element ‘de overige omstandigheden van het geval’.
In paragraaf 3.3.3. van de beleidsregels staat dat bij zedendelicten als genoemd in de artikelen 240b tot en met 250 van het Wetboek van Strafrecht slechts zeer beperkte ruimte bestaat om op basis van het subjectieve criterium alsnog over te gaan tot de afgifte van een VOG wanneer sprake is van een functie met een gezags- of afhankelijkheidsrelatie. Van dit uitgangspunt kan alleen worden afgeweken indien de weigering van de VOG evident disproportioneel is.
6. De rechtbank stelt voorop dat de omstandigheid dat de beleidsregels ervan uitgaan dat de toetsing aan de objectieve criteria voorafgaat aan de toetsing aan de subjectieve criteria niet wegneemt dat in het afwegingsproces een onderlinge samenhang wordt verondersteld. Uit de formulering van de beleidsregels en de wetsgeschiedenis bij artikel 35, eerste lid, van de Wjsg volgt nadrukkelijk dat indien de objectieve toetsing, die op een justitieel gegeven is uitgevoerd, meebrengt dat een herhaling van het strafbare feit in de weg staat aan een goede taakuitoefening de overige omstandigheden van het geval mede bepalend zijn voor het al dan niet afgeven van een VOG. Telkens gaat het om een integrale afweging van de betrokken belangen en dus om een oordeel in het concrete geval. Tegen deze achtergrond dient te worden beoordeeld of de afweging die verweerder in dit geval heeft gemaakt conform de beleidsregels en de bedoeling van de wetgever zorgvuldig heeft plaatsgevonden.
7. In het bestreden besluit is herhaald dat op eiser het algemene screeningsprofiel met het risicogebied “proces” van toepassing is. Volgens dit screeningsprofiel bestaat het risico bij rijdend vervoer waarbij personen worden vervoerd uit het in gevaar brengen van de veiligheid van die personen. Als voorbeeld wordt genoemd een chauffeur die dronken achter het stuur zit. In het primaire besluit van 16 december 2008 heeft verweerder met betrekking tot de keuze voor dit screeningsprofiel aangegeven dat het GVB in de aanvraag heeft gekozen voor het specifieke screeningsprofiel “vervoersbranche: taxichauffeur”, maar dat verweerder van mening is dat dit niet het geschikte screeningsprofiel is en dat hij ambtshalve gebruik maakt van het algemene screeningsprofiel met het risicogebied “proces”.
Voor de rechtbank is vervolgens onbegrijpelijk dat verweerder bij de beoordeling van eisers bezwaren het screeningsprofiel taxichauffeur analoog heeft toegepast. Te minder nu niet is gebleken dat verweerder voldoende kennis heeft vergaard over de omstandigheden waaronder de werkzaamheden van trambestuurder bij het GVB worden uitgeoefend. Eiser heeft er in dit verband op gewezen dat een tram niet van het traject kan afwijken, dat er cameratoezicht is en dat er een conducteur op de tram aanwezig is. De rechtbank acht niet onaannemelijk dat de omstandigheden waaronder een trambestuurder zijn werk uitoefent in betekenende mate afwijken van zowel de omstandigheden waaronder een taxichauffeur als de omstandigheden waaronder een buschauffeur zijn werk uitoefent. Verweerders verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 20 augustus 2008, gepubliceerd onder LJ-Nummer BE8873, kan de rechtbank daarom niet volgen. In die uitspraak heeft de Afdeling namelijk overwogen dat gelet op de overeenkomsten tussen de functie van taxichauffeur en de functie van buschauffeur en in acht nemend de specifieke kenmerken van de functie van buschauffeur in dat geval niet valt in te zien dat de minister het screeningsprofiel taxichauffeur niet heeft kunnen toepassen.
8. Ten aanzien van de objectieve toetsing die door verweerder is verricht, overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van het beleid komen personen die in de 20 jaren voorafgaande aan de aanvraag eenmaal veroordeeld zijn tot een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf/taakstraf voor zedendelicten in ieder geval niet in aanmerking voor afgifte van de VOG in de functies waarin sprake is van een afhankelijkheidsrelatie. Uit hetgeen onder 7. is overwogen volgt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd op grond waarvan het specifiek screeningsprofiel van taxichauffeur is toegepast op eiser. Dat betekent dat er thans niet van kan worden uitgegaan dat in de functie van trambestuurder sprake is van een afhankelijkheidsrelatie als bedoeld in dit specifieke screeningsprofiel en dat daarom vorenomschreven beleidsregel op eiser kan worden toegepast.
9. Naar het oordeel van de rechtbank kan thans niet worden beoordeeld of er voldoende relatie bestaat tussen de strafbare feiten en de functie die eiser met de VOG kan uitoefenen. Aan een beoordeling van de toets aan het subjectieve criterium komt de rechtbank gelet hierop niet toe.
10. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep gegrond is en dat het besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking komt.
11. Bij deze beslissing is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser voor de behandeling van zijn beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft de rechtbank de kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644,00. Hierbij heeft de rechtbank zowel voor het opstellen van het beroepschrift als voor het verschijnen ter zitting één punt toegekend en het gewicht van de zaak aangemerkt als gemiddeld.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het griffierecht ten bedrage van € 150,00 vergoedt.
- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eiser redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,00;
- bepaalt dat de betaling van € 644,00 dient te worden gedaan aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. C.M. van Wechem, rechter, in tegenwoordigheid van mr. D.J.H. Best, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2009.
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden - in elk geval de eisende partij - en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.