RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer : 14/810238-09 + 14/810284-08 (TUL) (P)
Datum uitspraak : 13 oktober 2009
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
[Naam verdachte],
geboren te [woonplaats] op geboortedatum,
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres].,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichtingen Noord Holland Noord, Huis van Bewaring Zuyderbos te Heerhugowaard.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
29 september 2009.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. G.E. Helder, advocaat te Grootebroek, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
1.
hij op of omstreeks 18 juni 2009 in de gemeente Hoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven,
met dat opzet een mes uit zijn kleding heeft gepakt en/of (vervolgens) heeft hij, verdachte, dat mes opengeklapt, althans open gemaakt en/of is hij, verdachte, naar die[slachtoffer 1] toegelopen en/of heeft hij, verdachte, dat mes op/tegen de keel van die[slachtoffer 1] geplaatst en/of (daarna) is hij, verdachte, (wederom) - toen die[slachtoffer 1] hem had weggeduwd - op die[slachtoffer 1] afgelopen en/of (vervolgens) heeft hij, verdachte, met dat mes een of meerma(a)l(en) in het lichaam van die[slachtoffer 1] gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 juni 2009 te Hoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een mes uit zijn kleding heeft gepakt en/of (vervolgens) heeft hij, verdachte, dat mes opengeklapt, althans open gemaakt en/of is hij, verdachte, naar die[slachtoffer 1] toegelopen en/of heeft hij, verdachte, dat mes op/tegen de keel van die[slachtoffer 1] geplaatst en/of (daarna) is hij, verdachte, (wederom) - toen die[slachtoffer 1] hem had weggeduwd - op die[slachtoffer 1] afgelopen en/of (vervolgens) heeft hij, verdachte, met dat mes een of meerma(a)l(en) in het lichaam van die[slachtoffer 1] gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 juni 2009 in de gemeente Hoorn opzettelijk [slachtoffer 1] heeft mishandeld door genoemde[slachtoffer 1] een of meerma(a)l(en) met een mes in het lichaam te steken en/of te snijden, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 18 juni 2009 te Hoorn [slachtoffer 2] (hoofdagent van politie Noord-Holland Noord) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde[slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik maak je dood kankerneger, je zult het zien", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag, alsmede van het onder 2 ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de verdachte bekend het slachtoffer te hebben gestoken met een mes, maar heeft daarbij ontkend opzet te hebben gehad op de dood van het slachtoffer.
Met betrekking tot de feitelijke loop der gebeurtenissen heeft de verdediging gesteld dat verdachte pas heeft gestoken nadat verdachte zelf door de aangever was geslagen met een stok.
Verdachte heeft bekend het onder 2 ten laste gelegde te hebben gepleegd.
Beoordeling van de tenlastelegging
Met betrekking tot feit 1
Op 18 juni 2009 heeft [slachtoffer 1] in het ziekenhuis te Hoorn aangifte gedaan van een steekincident dat rond 12.30 uur diezelfde dag had plaatsgevonden.
Uit zijn aangifte komt het volgende naar voren :
Op donderdag 18 juni 2009 omstreeks 12.30 uur bevond[slachtoffer 1] zich op de [adres], waar hij woont samen met zijn vriendin [getuige1][slachtoffer 1] stond voor de deur van zijn woning op de eerste etage, terwijl zijn vriendin beneden voor de ingang van de flat op hem zat te wachten.[slachtoffer 1] hoorde een mannenstem van beneden naar boven roepen: ”Ben haar niet aan het versieren”.[slachtoffer 1] keek naar beneden en zag een hem onbekende man bij zijn vriendin staan. Hij is daarop naar beneden gegaan en samen met zijn vriendin in de richting van de weg gelopen. De man die zijn vriendin had aangesproken, liep met hen mee.[slachtoffer 1] vroeg aan de man of hij niets anders te doen had, waarop de man antwoordde: ”Je weet zeker niet wie ik ben”. Nadat er nog wat woorden waren gewisseld, zag[slachtoffer 1] dat de man, die op het moment vlak voor hem stond, een mes uit zijn broekzak trok en dit uitklapte. De aangever beschrijft het mes als een groot, smal mes met een snijgedeelte van 25 à 30 centimeter lang, een “vismes”. De man zette de punt van het mes aan de rechterzijde van keel van[slachtoffer 1]. Uit reactie heeft de aangever de man met zijn beiden handen tegen de borst weggeduwd en wilde weglopen. De man kwam achter hem aangelopen, met het mes nog steeds in zijn hand.[slachtoffer 1] zag dat de man op hem af kwam lopen en met het mes zwaaiende steekbewegingen maakte in zijn richting. Hierop heeft[slachtoffer 1] een stap naar achteren gedaan, waardoor hij ten val kwam. Op het moment dat hij op de grond lag, heeft aangever zijn schoen uitgedaan om te kunnen gebruiken als afweermiddel. Nadat hij was opgestaan, zag hij dat de man wederom op hem af kwam en wederom een zwaaiende beweging maakte.[slachtoffer 1] heeft geprobeerd hem met de schoen af te weren en hem weg te duwen. Desalniettemin raakte verdachte[slachtoffer 1] met het mes aan de linkerzijde van zijn lichaam, op borsthoogte, waardoor het mes dubbel klapte.[slachtoffer 1] heeft op dat moment een stok aangereikt gekregen van een oudere man. De verdachte wilde[slachtoffer 1] wederom aanvallen en kwam weer in zijn richting.[slachtoffer 1] heeft de man daarop met de stok geslagen. Op dat moment voelde de aangever pijn aan de linkerzijde van zijn lichaam en kreeg hij moeite met ademhalen. Samen met zijn vriendin heeft hij de flat weten te bereiken, alwaar zij vaststelden dat[slachtoffer 1] gewond was aan de linkerzijde van zijn lichaam op borsthoogte.[slachtoffer 1] is samen met zijn vriendin door een vriend naar het ziekenhuis gebracht, waar hij is behandeld.
Door de behandelend arts is bij de aangever het volgende letsel geconstateerd:
Steekwondje 1 cm lang borstkas/oksel links.
De vriendin van [slachtoffer 1], mw.[getuige1], is van het hele incident van nabij getuige geweest. Ook zij is in het ziekenhuis, kort na de gebeurtenis, gehoord. Haar verklaring komt voor wat betreft de toedracht overeen met die van aangever.
Verdachte heeft op 23 juni tegenover de politie een verklaring afgelegd , waarin hij ondermeer heeft verklaard dat hij op 18 juni 2009 op de [adres] een woordenwisseling heeft gehad met een man, dat hij een mes uit zijn zak heeft gehaald, dit heeft opengeklapt en dat hij de man opzettelijk in zijn zij of zijn borst heeft gestoken. In zoverre beschouwt de rechtbank de verklaring van verdachte als een bekennende verklaring.
Verdachtes lezing van de gebeurtenissen wijkt echter af van die van aangever en van getuige[getuige1], waar hij verklaart dat aangever hem – nadat hij, verdachte, een mes had gepakt en opengeklapt – met een stok heeft geslagen en dat hij, verdachte, pas in reactie daarop heeft gestoken. De raadsman heeft in dit verband gewezen op de verklaring van getuige [getuige2], die in zijn visie niet geheel overeenstemt met de aangifte en de verklaring van getuige[getuige1] voor zover het de volgorde van de gebeurtenissen betreft.
De rechtbank is echter van oordeel dat de verklaring van getuige [getuige2] niet strijdig is met de andere twee genoemde verklaringen. Uit de verklaring van [getuige2] blijkt immers dat zij niet voortdurend onbelemmerd zicht heeft gehad op de gebeurtenissen. Voorts heeft zij niet expliciet verklaard op welk moment met het mes in het lichaam van het slachtoffer is gestoken. Zij heeft er alleen gewag van gemaakt dat het slachtoffer zou zijn ‘geraakt’, één keer in zijn gezicht en één keer op heuphoogte in de linkerzij, terwijl[slachtoffer 1] in zijn borstkas is gestoken.
De rechtbank volgt derhalve de lezing van de gebeurtenissen zoals die door de aangever en de getuige[getuige1] is gegeven, waarin verdachte éérst met het mes heeft gestoken en vervolgens het slachtoffer de verdachte met een stok heeft geslagen.
Wat betreft het voor een bewezenverklaring van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag noodzakelijke opzet, overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft verklaard opzettelijk in het lichaam van het slachtoffer te hebben gestoken. Hiermee wilde hij hem verwonden, maar hij zou niet de intentie hebben gehad hem te doden. Echter, door met een lang en dun mes te steken in het bovenlichaam, ter hoogte van de hartstreek, heeft de verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat deze steek de dood van het slachtoffer tot gevolg zou hebben. In juridische zin is derhalve sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer.
Met betrekking tot feit 2
De hoofdagent van politie van het korps Noord-Holland Noord [slachtoffer 2] heeft op 18 juni 2009 aangifte gedaan van bedreiging door verdachte op diezelfde dag.[slachtoffer 2] heeft het volgende verklaard. Verdachte was na zijn aanhouding ter zake feit 1 op 18 juni 2009 ingesloten in een cel op het politiebureau te Hoorn. Aangever had verdachte opgedragen zijn kleding uit te trekken in verband met een daaraan nog te verrichten sporenonderzoek. Verdachte reageerde agressief op deze vraag door te schelden, medewerking te weigeren en te spugen op de muur en in het gezicht van de collega van aangever. Ook werkte verdachte niet mee toen de collega van aangever verdachte vastpakte om hem van zijn kleding te ontdoen. Aangever heeft daarop zijn collega geholpen om verdachte onder controle te krijgen, waarna aangever werd bespuugd en uitgescholden. Verdachte ging vervolgens tegenover aangever staan en maakte een slaande beweging in zijn richting met gebalde vuisten en sprake toen de woorden “ik maak je dood, kankerneger, je zult het zien” tegen aangever, waarbij hij aangever recht in de ogen aankeek.
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend deze woorden toen en daar te hebben gebezigd. Verdachte heeft echter betoogd dat geen sprake was van een daadwerkelijke bedreiging omdat hij zijn woorden niet meende. Dit verweer faalt. Uit de hiervoor gememoreerde omstandigheden blijkt dat de bedreiging van dien aard was en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de aangever de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou verliezen (HR 7 juni 2005, NJ 2005, 448).
De rechtbank acht dit feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 8 juni 2009 in de gemeente Hoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven,met dat opzet een mes uit zijn kleding heeft gepakt en vervolgens heeft hij, verdachte, dat mes opengeklapt en is hij, verdachte, naar die[slachtoffer 1] toegelopen en heeft hij, verdachte, dat mes tegen de keel van die[slachtoffer 1] geplaatst en daarna is hij, verdachte, wederom - toen die[slachtoffer 1] hem had weggeduwd - op die[slachtoffer 1] afgelopen en vervolgens heeft hij, verdachte, met dat mes eenmaal in het lichaam van die[slachtoffer 1] gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 18 juni 2009 te Hoorn [slachtoffer 2] (hoofdagent van politie Noord-Holland Noord) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde[slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik maak je dood kankerneger, je zult het zien".
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde een beroep op noodweer gedaan. In verdachtes lezing van de gebeurtenissen is hij door de aangever met een stok geslagen en heeft hij, verdachte, in reactie daarop uit zelfverdediging het slachtoffer met een mes gestoken.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Zoals hierboven onder het kopje ‘beoordeling van de tenlastelegging’ overwogen, volgt de rechtbank de lezing van verdachte omtrent de volgorde van de geweldshandelingen niet. De rechtbank gaat uit van de verklaringen van aangever en getuige[getuige1], die erop neerkomen dat verdachte éérst het slachtoffer heeft gestoken en dat het slachtoffer pas daarna met een stok heeft geslagen. Hieruit volgt dat, op het moment dat verdachte het slachtoffer met het mes stak, geen sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich moest verdedigen. Het beroep op noodweer kan derhalve reeds vanwege het ontbreken van een feitelijke grondslag niet slagen.
Ook overigens zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 primair:
poging tot doodslag;
ten aanzien van feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
6. De strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft ter terechtzitting een – overigens niet nader onderbouwd – beroep op noodweerexces gedaan.
Nu de rechtbank van oordeel is dat niet aannemelijk is dat sprake was van een noodweersituatie, faalt ook het beroep op noodweerexces.
Met betrekking tot de strafbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank voorts acht geslagen op de hierna onder 7 nader te bespreken rapporten van de psychiater I. Matthaei en de psycholoog R.A. Sterk. Beide deskundigen komen tot de conclusie dat de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd moet worden.
Gelet op het voorgaande en voorts in aanmerking nemende dat ten opzichte van verdachte ook overigens niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit, acht de rechtbank verdachte strafbaar.
7. De op te leggen straf en maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank verdachte zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van voorarrest en daarnaast aan verdachte zal opleggen de maatregel van terbeschikkingstelling, met dwangverpleging.
De raadsman heeft namens verdachte de rechtbank verzocht om, zo het tot een strafoplegging zou komen, de op te leggen gevangenisstraf te matigen. Voorts heeft de raadsman ervoor gepleit thans niet de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen, maar de Reclassering Nederland opdracht te geven de mogelijkheid te onderzoeken van oplegging van een terbeschikkingstelling met voorwaarden.
De rechtbank heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen:
Verdachte heeft op straat door hinderlijk gedrag een confrontatie gezocht met een willekeurige voorbijganger. Verdachte, die op dat moment onder invloed van alcohol was, heeft daarbij een mes tevoorschijn gehaald en dit tegen de keel van het slachtoffer gezet. Het slachtoffer heeft getracht verdachte van zich af te houden, maar verdachte heeft hem toch in de borst gestoken. Dat het slachtoffer hierbij niet het leven heeft gelaten, is louter te danken aan toeval en geluk.
Uit de bij de vordering van de benadeelde partij gevoegde schriftelijke verklaring van het slachtoffer blijkt dat het gebeurde voor hem zowel fysiek als psychisch ingrijpende gevolgen heeft gehad. Een dergelijk feit, gepleegd op klaarlichte dag in een woonwijk, wakkert bovendien gevoelens van onveiligheid in de samenleving aan.
Daarnaast heeft verdachte een politiefunctionaris, tijdens de uitoefening van zijn functie, bedreigd met de dood. Uit de aangifte blijkt dat deze bedreiging bij het slachtoffer hard is aangekomen, te meer daar deze vergezeld ging van zeer discriminerende uitlatingen. Ook dit acht de rechtbank een kwalijk feit.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 18 juni 2009, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld, met name ter zake van vermogens- en geweldsdelicten. De laatste veroordeling dateert van 28 oktober 2008, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 208 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk. Verdachte liep ten tijde van het plegen van de onderhavige feiten in de proeftijd van deze veroordeling. Noch de in het verleden aan verdachte opgelegde straffen, noch de dreiging van de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk strafdeel hebben verdachtes delictgedrag kennelijk kunnen beïnvloeden.
- het over verdachte uitgebrachte psychologisch Pro Justitia rapport, gedateerd 24 september 2009, opgemaakt door mr. drs. R.A. Sterk;
- het over verdachte uitgebrachte psychiatrisch Pro Justitia rapport, gedateerd 17 september 2009, opgemaakt door mevrouw I. Matthaei;
- het over verdachte uitgebrachte Voorlichtingsrapport, gedateerd 21 augustus 2009, opgesteld door de heer K. Mulder, als reclasseringswerker verbonden aan de Brijder Verslavingszorg/Verslavingsreclassering Arrondissement Alkmaar
Uit genoemd psychiatrisch rapport komt onder meer het volgende naar voren – kort en zakelijk weergegeven:
Bij betrokkene is sprake van zowel ziekelijke stoornissen als een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens die in diagnostische zin te omschrijven zijn als alcohol- en cannabisafhankelijkheid, ADHD en een antisociale persoonlijkheidsstoornis, terwijl recent nog is gebleken dat hij niet aan een behandeling wil meewerken. De gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens kan omschreven worden als zwakbegaafdheid in combinatie met een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
Passend bij de diagnose ADHD is er sprake van impulsiviteit, terwijl de zwakbegaafdheid eveneens bijdraagt aan het onvermogen van betrokkene de consequenties van zijn — ook agressieve — gedrag te overzien.
Ook het slecht functionerende geweten, een kenmerk van de antisociale persoonlijkheidsstoornis, kan als een medebepalende factor in het vertoonde recidiverende strafbare, tevens agressief gedrag worden beschouwd. Het gebruik van alcohol heeft tot gevolg dat de toch al beperkte controle op agressieve impulsen verder wordt verminderd. De genoemde stoornissen hebben in samenhang met elkaar tot het plegen van het onderhavige ten laste gelegde geleid.
Betrokkene kan als gevolg van de beschreven complexe problematiek als verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd.
Er is een sterk verband tussen het ten laste gelegde feit, indien bewezen, en de bovengenoemde stoornissen, die elkaar in negatieve zin beïnvloeden. Zoals in het verleden is gebleken, is de kans op herhaling van — soortgelijk — strafbaar gedrag dan ook groot indien betrokkene zich aan behandeling en begeleiding blijft onttrekken en zijn psychische conditie als gevolg daarvan niet verbetert.
Het is duidelijk dat het opleggen van vrijheidsstraffen geen invloed heeft op het voorkomen van delictrecidive. Ook de eerder aan verdachte opgelegde ISD-maatregel heeft niet tot het beoogde effect geleid, omdat betrokkene zich in de extramurale fase van deze maatregel voortdurend aan afspraken heeft onttrokken. De prognose ten aanzien van een behandeling die niet binnen een stringent strafrechterlijk kader plaatsvindt, is dan ook uitermate somber. Het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling biedt de enige mogelijkheid tot het voorkomen van recidiverend maar ook escalerend strafbaar gedrag in de toekomst. Indien deze maatregel met voorwaarden zou worden opgelegd, dienen zich twee problemen aan. Een behandelsetting gespecialiseerd in de behandeling van de geconstateerde complexe problematiek, zal moeilijk of zelfs niet te vinden zijn. Een ander probleem is dat verwacht kan worden dat betrokkene zich ook dan aan de hem opgelegde voorwaarden zal onttrekken. Op korte of lange termijn zal de maatregel dan weer omgezet dienen te worden in een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De laatste modaliteit geniet daarom de voorkeur waarbij betrokkene geplaatst zal moeten worden in “Hoeve[getuige1]choord” of op een afdeling van een Tbs-kliniek die gespecialiseerd is in het begeleiden van terbeschikkinggestelden met beperkte intellectuele vermogens.
De rapporterend psycholoog is tot een eensluidende diagnostische conclusie gekomen, zij het dat de psycholoog tevens narcistische trekken in de persoonlijkheid van verdachte heeft waargenomen, zich uitend in verhoogde krenkbaarheid.
Ook ten aanzien van het advies om aan verdachte de maatregel van terbeschikking-stelling met dwangverpleging op te leggen, zijn de beide gedragsdeskundigen het eens.
De rapporteur van Brijder Verslavingsreclassering meldt in genoemd voorlichtingsrapport dat het recidiverisico als hoog ingeschat moet worden. In zijn ogen biedt een ambulant kader geen goede mogelijkheden om het delictgedrag van verdachte te beïnvloeden, terwijl zijn impulsiviteit en geringe bereidheid te veranderen maken dat van een vrijwillige klinische opname evenmin succes valt te verwachten.
De rechtbank is, op grond van het vorenstaande, van oordeel dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling dient te worden opgelegd.
Aan de wettelijke vereisten daartoe is voldaan, nu het door de verdachte begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eist.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de Reclassering Nederland de mogelijkheid van een terbeschikkingstelling met voorwaarden te laten onderzoeken.
De rechtbank wijst dit verzoek af.
Gelet op de geringe intrinsieke behandelmotivatie van verdachte, alsmede de omstandigheid dat verdachte zich in het verleden bij herhaling niet heeft gehouden aan afspraken in het kader van behandeling en begeleiding, biedt naar het oordeel van de rechtbank een terbeschikkingstelling met voorwaarden onvoldoende waarborgen dat verdachte zich niet aan behandeling zal onttrekken. Bovendien maakt de grote kans op herhaling van strafbaar gedrag dat thans de bescherming van de maatschappij op de voorgrond dient te staan.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de algemene veiligheid van personen eist dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege zal worden verpleegd, zodat de rechtbank dit ook zal bevelen.
De rechtbank is van oordeel dat daarnaast aan verdachte een gevangenisstraf dient te worden opgelegd.
Gelet op de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, alsmede het feit dat aan verdachte tevens de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt opgelegd, zal de rechtbank naar beneden afwijken van de eis van de officier van justitie.
8. Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende aan de [adres], heeft vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 1.448,30 wegens schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Voor zover de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft op materiële schade (een post van € 448,30) is deze niet betwist en derhalve voor toewijzing vatbaar.
Ter vergoeding van immateriële schade heeft de benadeelde partij een bedrag van € 1.000,00 gevorderd. De verdediging heeft de rechtbank verzocht dit bedrag te matigen.
De rechtbank is echter van oordeel dat de gevraagde vergoeding voor immateriële schade, gelet op alle omstandigheden van het geval, redelijk is, zodat ook dit deel van de vordering kan worden toegewezen als verzocht.
Nu aldus is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 1 primair bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag kan de vordering worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, zijnde 18 juni 2009, tot aan de dag der algehele voldoening.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
9. Schadevergoeding als maatregel
De rechtbank stelt vast dat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens het slachtoffer [slachtoffer 1] voornoemd naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 1 primair bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht aan de benadeelde.
De rechtbank zal daarom de schadevergoedingsmaatregel opleggen aan verdachte tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij is toegewezen, te weten € 1.448,30, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juni 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
De toepassing van hechtenis, bij gebreke van voldoening van het verschuldigde bedrag, heft de opgelegde verplichting niet op.
10. Vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie vordert dat de rechtbank zal gelasten dat de bij vonnis van deze rechtbank van 28 oktober 2008 in de zaak met parketnummer 14/810284-08 aan de verdachte opgelegde straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd, alsnog zal worden ten uitvoer gelegd, op grond van het feit dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde voor het einde van de proeftijd zich niet schuldig te zullen maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is om over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 20 november 2008 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 12 november 2008 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering gegrond, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde voor het einde van de proeftijd zich niet schuldig te zullen maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank zal dan ook, gelet op artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht, de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde straf gelasten.
11. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 57, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
? Verklaart bewezen, dat verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
? Veroordeelt verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 2 (twee) jaren.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
? Gelast de terbeschikkingstelling van verdachte en beveelt dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
? Wijst toe de vordering van de door de benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende aan de [adres] geleden schade tot een bedrag van € 1.448,30 (een duizend vierhonderd achtenveertig euro en dertig cent) als schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 juni 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van voornoemd bedrag aan de benadeelde partij tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
? Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] voornoemd te betalen een som geld ten bedrage van € 1.448,30 (een duizend vierhonderd achtenveertig euro en dertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 juni 2009 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 24 (vierentwintig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van de benadeelde partij niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
? Gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf voor de duur van 90 (negentig) dagen, opgelegd bij voormeld vonnis van 28 oktober 2008 in de zaak met parketnummer 14/810284-08 aldus, dat die straf geheel wordt ten uitvoer gelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.C.M. Rutten, voorzitter,
mr. L.M. Kos en mr. S.M. Bordewijk, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Helder, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 oktober 2009.