ECLI:NL:RBALK:2009:BK2210

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
30 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
113787 / KG ZA 09-364
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging tijdelijk huisverbod en voorlopige voorziening in kort geding

Op 30 september 2009 deed de Rechtbank Alkmaar uitspraak in een kort geding betreffende de verlenging van een tijdelijk huisverbod. Verzoeker, die in Heerhugowaard woont, had beroep ingesteld tegen het besluit van de burgemeester om het huisverbod, dat oorspronkelijk op 12 september 2009 was opgelegd, te verlengen tot 10 oktober 2009. Dit huisverbod was opgelegd omdat de vrouw en kinderen van verzoeker zich bedreigd voelden door zijn aanwezigheid in de woning. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen aanleiding was voor nader onderzoek, aangezien de feiten en omstandigheden voldoende duidelijk waren. De rechtbank nam in overweging dat verzoeker spijt had van zijn eerdere gedragingen en bereid was om hulp te zoeken om de situatie te verbeteren. Echter, de burgemeester had op basis van een risicotaxatie geconcludeerd dat de veiligheid van de kinderen in het geding was. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verlenging van het huisverbod noodzakelijk was om de veiligheid van de betrokkenen te waarborgen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukte het belang van de veiligheid van de kinderen en de noodzaak van hulpverlening voor alle betrokkenen.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK TE ALKMAAR
Sector civiel recht
Voorzieningenrechter
Zaak- en rekestnummers:
113878 / KG ZA 09-364 (voorlopige voorziening)
114077 / FA RK 09-841(beroepschrift)
Datum uitspraak: 30 september 2009
Uitspraak naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, tevens uitspraak in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
in de gedingen tussen
[naam verzoeker/eiser],
wonende te Heerhugowaard,
verzoeker tevens eiser,
tegen:
de burgemeester van de gemeente Heerhugowaard,
verweerder,
in welke zaken belanghebbende is:
[naam vrouw] (hierna: de vrouw),
wonende te Heerhugowaard.
Ontstaan en loop van de zaak
Bij besluit van 21 september 2009 heeft verweerder het bij besluit van 12 september 2009 opgelegde huisverbod met een aansluitende periode van 18 dagen verlengd tot 10 oktober 2009, 13.46 uur.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft verzoeker op 23 september 2009 beroep ingesteld. Voorts heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft bij brieven en faxen van 29 en 30 september 2009 de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2009. Verzoeker is in persoon verschenen, vergezeld door de heer [naam 1]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de heer [naam 2], hoofd afdeling Welzijn, Onderwijs en Cultuur, en mevrouw [naam 3], beleidsadviseur Volksgezondheid en Zorg, beiden werkzaam bij de gemeente Heerhugowaard. De vrouw is niet verschenen.
De heer [naam 2] overlegt ter zitting het zorgadvies van het Advies- en steunpunt Huiselijk Geweld (hierna ASGH), waarvan de rechtbank na een korte leespauze kennis heeft genomen.
Motivering
1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Tot het treffen van een voorlopige voorziening zal in het algemeen slechts aanleiding bestaan indien op grond van de beschikbare gegevens moet worden geoordeeld dat zonder die voorziening het voor eiser uit het bestreden besluit voortkomend nadeel onevenredig is in verhouding tot het met dat besluit te dienen belang.
Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek een voorlopige voorziening te treffen de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter zal dan ook gebruik maken van de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Op grond van artikel 2 van de Wet tijdelijk huisverbod (Wth) kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9.
Op grond van artikel 9 van de Wth kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet.
3. Verzoeker heeft gesteld dat het besluit om het huisverbod te verlengen hem veel verdriet doet omdat hij graag weer met zijn vrouw en kinderen wil samenwonen en een gezin wil vormen. Het gezin is nog nooit uit elkaar geweest en verzoeker heeft veel last van het niet thuis zijn. Het is thuis in de afgelopen tijd niet goed gegaan en zijn familieleden hebben zijn manier van handelen, al bedoelde hij dat niet zo, als bedreigend ervaren. Verzoeker heeft hier spijt van. Hij -en naar hij heeft begrepen van het ASHG zijn vrouw ook- wil opnieuw beginnen waarbij hij veel meer dan tot nu toe een Nederlandse manier van samenwonen en opvoeden wil volgen en zijn zoon, al was het dan corrigerend bedoeld, geen tikken meer zal uitdelen. Verzoeker is daartoe met een individuele agressieregulatie (FPA)-cursus begonnen die hem hopelijk verder op weg brengt.
4. Ter zitting heeft verzoeker de situatie uiteengezet die heeft geleid tot het opleggen van het huisverbod. Ook heeft verzoeker aangegeven dat er thans hulpverlening op gang is gekomen waar hij graag gebruik van maakt. Hij is voornemens dit te blijven doen om de bestaande problemen binnen zijn gezin op te lossen.
5. Verweerder heeft gesteld dat de vrouw en kinderen (9 en 3 jaar oud) zich door verzoeker bedreigd voelen. Dit is op 12 september 2009 door de hulpofficier van Justitie geconstateerd. Na invulling van het Risicotaxatie-instrument (RiHG) door de hulpofficier heeft verweerder op basis daarvan het huisverbod opgelegd. De belangrijkste argumenten waren hierbij dat verzoeker geen gehoor had gegeven aan de waarschuwing van de politie en zijn bedreigende gedragingen voortzette. Daarbij was de veiligheid van de kinderen ernstig in het geding. De eerste tien dagen van het huisverbod zijn er door het ASHG en Bureau Jeugdzorg (BJZ) gesprekken gevoerd met verzoeker en de overige gezinsleden. De resultaten van deze gesprekken zijn door het ASHG weergegeven in het zorgadvies van 21 september 2009. Op basis van dat zorgadvies en een telefonisch contact met verzoeker is door verweerder geconcludeerd dat verzoeker de verantwoordelijkheid voor de angst die zijn zoon voor hem voelt afschuift op zijn zoon, dat verzoeker zich verschuilt achter zijn Vietnamese achtergrond voor het geweld dat hij gebruikt richting zijn kinderen alsmede dat verzoeker en de vrouw samen de kinderen geen veilige thuissituatie kunnen garanderen. Op grond van deze constateringen is het bestreden besluit genomen waarbij het huisverbod is verlengd. Dit in de hoop dat door hulpverlening aan alle betrokkenen de situatie op korte termijn verandert, dan wel dat er voldoende grond is voor het onder toezicht stellen van de kinderen. Dit alles met als doel veiligheid te bieden aan het hele gezin. Verweerder is zich daarbij bewust geweest van de ingrijpende effecten van het bestreden besluit voor betrokkenen. Ondanks het bezwaar van de vrouw is verweerder overtuigd dat de verlenging van het huisverbod noodzakelijk is voor het waarborgen van een veilig thuis voor de betrokken kinderen.
6. Ter zitting heeft verweerder voorts aangevoerd dat BJZ een melding bij de Raad voor de Kinderbescherming heeft gedaan. Voor het oudste kind is hulpverlening bij het Triversum aangevraagd. 6 Oktober 2009 hebben verzoeker en zijn vrouw een gesprek bij de forensisch psychiater.
7. Uit het zorgadvies van het ASHG blijkt het volgende. Zowel de crisisdienst van BJZ als het ASHG adviseren om het huisverbod in stand te laten zodat het geweld gestopt blijft en de nodige hulpverlening kan worden opgezet. Er wordt thans op het gebied van hulpverlening veel gedaan voor alle betrokkenen. Het feit dat verzoeker en zijn vrouw openstaan voor hulpverlening is een stap in de goede richting. Het is de bedoeling om verzoeker en zijn vrouw tijdens het huisverbod vaardigheden/handvatten aan te reiken om escalaties te voorkomen en de veiligheid van met name de kinderen te vergroten. Totdat via de Raad voor de Kinderbescherming om een ondertoezichtstelling wordt verzocht en de kinderrechter daarop een beslissing heeft genomen, zal de crisisdienst van BJZ ambulante spoedhulp inzetten. De FPA is reeds gestart met individuele daderhulpverlening voor verzoeker. Ook zullen verzoeker en zijn vrouw de time-outmethode uitgelegd krijgen. Het Algemeen Maatschappelijk Werk zal ook ingeschakeld worden middels stichting De Wering, om hulpverlening voor de vrouw op te zetten die haar weerbaarder kan maken.
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder onder de hierboven geschetste omstandigheden in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. Het huisverbod blijft tot 10 oktober 2009, 13:46 uur, in stand.
9. Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter het beroep ongegrond verklaren en het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen. Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 30 september 2009 door mr. W.C. Oosterbroek, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van H.M. Zonneveld, griffier.