ECLI:NL:RBALK:2009:BK1806

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
24 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/2323
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van planschadeverzoek door de gemeente Bergen met betrekking tot bestemmingsplan Kampeerplaatsen

In deze zaak hebben eisers, wonende te Schoorl, een verzoek ingediend om vergoeding van planschade op basis van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Dit verzoek was gericht tegen de afwijzing door de gemeente Bergen van hun verzoek om schadevergoeding, dat voortvloeide uit de plaatsing van een receptiegebouw op een nabijgelegen camping, wat volgens eisers leidde tot waardevermindering van hun woning. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken, waaronder een van 2 juli 2007, vastgesteld dat de adviezen van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) onvoldoende waren om het besluit van de gemeente te onderbouwen. De rechtbank heeft de gemeente opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij een planvergelijking moest worden gemaakt tussen de mogelijkheden onder het huidige bestemmingsplan en het oude bestemmingsplan.

Bij de beoordeling van het nieuwe besluit heeft de rechtbank gekeken naar de adviezen van Maandag®Planschadeadvies B.V., die concludeerden dat de eisers niet in een planologisch nadeliger positie waren komen te verkeren door de wijziging van het bestemmingsplan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bouw- en gebruiksmogelijkheden onder het oude regime niet onrealistisch waren en dat de eisers rekening moesten houden met de mogelijkheid van agrarische bedrijfsvoering, die meer hinder met zich zou kunnen brengen dan het huidige gebruik van de camping.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de gemeente terecht het verzoek om planschadevergoeding heeft afgewezen, omdat de nadelen die eisers ondervinden van het nieuwe bestemmingsplan niet opwegen tegen de mogelijkheden die het oude bestemmingsplan bood. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers ongegrond en bevestigde de afwijzing van het planschadeverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: 08/2323 WRO
Uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van:
[naam1] en [naam2],
wonende te [plaatsnaam],
eisers,
tegen
de raad van de gemeente Bergen,
verweerder.
Ontstaan en loop van de zaak
Bij verzoek van 17 december 2003 hebben eisers verweerder verzocht om vergoeding van planschade als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO).
Bij besluit van 26 april 2005 heeft verweerder het verzoek van eisers afgewezen. Het hiertegen gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 30 mei 2006 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 2 juli 2007 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het besluit op bezwaar van 30 mei 2006 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Bij besluit van 24 juni 2008 heeft verweerder, opnieuw beslissend op het bezwaar, de afwijzing van het verzoek gehandhaafd. Eisers hebben tegen dit besluit tijdig beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting van 10 september 2009 behandeld, waar eisers in persoon zijn verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. P.J.M. Hink, bijgestaan door mrs. C. Suurd en J. Hartog, werkzaam bij Kenniscentrum voor Overheid en Bestuur (voorheen: Maandag®Planschadeadvies B.V.).
Motivering
1. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of verweerder bij zijn besluit van 24 juni 2008 met recht zijn afwijzing van het verzoek van eisers om schadevergoeding als bedoeld in artikel 49 van de WRO heeft gehandhaafd.
2. Daarbij is met name de volgende regelgeving van belang.
Ingevolge artikel 49 van de WRO - voor zover hier van belang en zoals dat luidde ten tijde van het indienen van het verzoek om planschadevergoeding - kent de raad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
3. Eisers waren ten tijde hier van belang eigenaar van en woonachtig op het perceel aan de [adres] te Schoorl. Het perceel [adres] grenst aan de noordwestzijde van de [straatnaam], heeft een frontbreedte van ongeveer 21 meter en strekt zich over een diepte van ongeveer 50 meter uit in noordwestelijke richting. Op het perceel stonden een woonhuis en een garage. Ten noordoosten van de woning is de camping “[naam camping]” (hierna: de camping) gevestigd. De uitgang van de camping is gelegen langs de noordwestelijke perceelgrens.
4. Eisers hebben verweerder in hun verzoek van 17 december 2003 verzocht om vergoeding van de schade die zij ondervinden van het bestemmingsplan “Kampeerplaatsen”. Eisers hebben gesteld dat zij veel hinder ondervinden van een receptiegebouw dat in 2003 op grond van dit bestemmingsplan op de camping is geplaatst en in gebruik is genomen, op een stuk grond direct achter hun perceel. Hun woning is als gevolg hiervan in waarde gedaald. In een brief van 18 november 2004 aan de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: SAOZ) hebben eisers gesteld dat er scheuren in de muren van de woning zijn ontstaan door de aanleg van het parkeerterrein bij het receptiegebouw.
5. Verweerder heeft in navolging van de in zijn opdracht opgestelde adviezen van de SAOZ van februari 2005 en 6 februari 2006 het verzoek om planschadevergoeding afgewezen en dit besluit in bezwaar gehandhaafd. Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld.
6. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 2 juli 2007 voorop gesteld dat hetgeen eisers in hun brief van 18 november 2004 aan de SAOZ hebben gesteld omtrent de scheuren in de muren van de woning die zouden zijn ontstaan door de aanleg van het parkeerterrein buiten beschouwing dient te blijven. Ter beoordeling ligt, aldus de rechtbank, voor de beslissing op het verzoek om vergoeding van schade veroorzaakt door waardevermindering van de woning als gevolg van aantasting van het woon- en leefklimaat. De rechtbank heeft in voormelde uitspraak overwogen dat de adviezen van de SAOZ van februari 2005 en 6 februari 2006 het bestreden besluit van 30 mei 2006 niet kunnen dragen. Ten aanzien van het receptiegebouw was er ten onrechte van legalisatie van feitelijk bestaande bebouwing uitgegaan. Daarnaast is overwogen dat de adviezen innerlijk tegenstrijdig en onvoldoende inzichtelijk zijn en aldus onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit van 30 mei 2006 wegens strijd met de artikelen 3:49 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen. Daartoe heeft de rechtbank de volgende opdracht geformuleerd:
“De rechtbank overweegt dat, uitgaande van de nu voorliggende gegevens, verweerder bij een nieuwe beslissing op bezwaar ten aanzien van het receptiegebouw een planvergelijking dient te maken. Gelet op de bezwaargronden zal verweerder bij deze vergelijking de vraag moeten betrekken of de mogelijkheden onder het voorheen geldende bestemmingsplan nog reëel waren. Indien wordt geconcludeerd dat er sprake is van nadeel, hetgeen gelet op het hiervoor overwogene in de rede ligt, zal verweerder dit nadeel op de daartoe geëigende manier op geld dienen te waarderen.”
7. Verweerder heeft hierop het verzoek om planschadevergoeding ter advisering voorgelegd aan Sargas Planschadeadvies B.V.. Maandag®Planschadeadvies B.V., de rechtsopvolgster van Sargas Planschadeadvies B.V. (hierna: Maandag®), heeft op 19 maart 2008 een rapport uitgebracht. Maandag® heeft in haar advies een vergelijking gemaakt tussen de bouw- en gebruiksmogelijkheden onder het huidige bestemmingsplan “Kampeerplaatsen” en de bouw- en gebruiksmogelijkheden onder het oude regime van het bestemmingsplan “Uitbreidingsplan in Onderdelen 1952”. Volgens Maandag® komen eisers wat de bouwmogelijkheden betreft niet in een planologisch nadeliger positie te verkeren. Zowel op grond van het oude als het nieuwe regime dienden zij rekening te houden met forse bebouwing op de gronden direct aansluitend op de achterste perceelgrens. Evenmin ondervinden eisers, aldus Maandag®, wat het toegestane gebruik betreft planologisch nadeel. Maandag® heeft naar aanleiding van de planologische vergelijking in haar advies van 19 maart 2008 geconcludeerd dat de inwerkingtreding van het bestemmingsplan “Kampeerplaatsen” in relatie tot het perceel [adres] eisers in planologisch opzicht niet in een nadeliger situatie heeft gebracht, zodat geen sprake is van schade in de zin van artikel 49 van de WRO. Bij besluit van 24 juni 2008 heeft verweerder, opnieuw beslissend op bezwaar, de afwijzing van het verzoek in navolging van het advies van Maandag® gehandhaafd.
8. Eisers betogen dat het bestemmingsplan “Kampeerplaatsen” voor hen wel heeft geleid tot een nadeliger positie, waaruit op grond van artikel 49 van de WRO voor vergoeding vatbare schade door waardevermindering is ontstaan. Naar hun mening heeft de rechtbank reeds vastgesteld dat sprake was van nadeel en had verweerder in het nieuwe besluit op bezwaar moeten volstaan met het op geld waarderen van dit nadeel op basis van een nadere planvergelijking. Eiseres stellen verder dat de bevindingen in het Maandag®-rapport niet juist zijn. Ten onrechte worden in dit rapport denkbeeldige planologische gebruiks- en bouwmogelijkheden onder het voorheen geldende bestemmingsplan verheven tot realistische mogelijkheden. De door Maandag® aangedragen voorbeelden zijn naar de mening van eisers economisch gezien irre?el. Daarnaast heeft Maandag® er ten onrechte geen rekening mee gehouden dat vanwege milieuaspecten een zekere afstand tussen de agrarische bedrijfsvoering en woningen in acht moet worden genomen. Voorts heeft Maandag® het destijds bij eisers in eigendom zijnde perceel D1268 niet in de vergelijking meegenomen. Ten aanzien van het toegestane gebruik van het receptiegebouw wijzen eisers erop dat de hinder hiervan groter is dan van agrarische werkzaamheden, nu het receptiegebouw gedurende het gehele jaar tot laat in de avond door campinggasten wordt gebruikt.
9. Voor zover eisers beogen te stellen dat verweerder voorafgaand aan het nemen van het nieuwe besluit op bezwaar ten onrechte door een nieuwe adviseur een integrale planschadebeoordeling heeft laten maken, faalt deze stelling aangezien geen algemeen verbindend voorschrift of algemeen rechtsbeginsel daaraan in de weg staat. Dit neemt overigens niet weg dat aan een dergelijk advies slechts betekenis toekomt voor zover het de grenzen waarbinnen verweerder een nieuwe beslissing diende te nemen, niet te buiten gaat. Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 4 maart 2009, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder LJ-Nummer: BH4655.
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 2 juli 2007 overwogen dat bij een nieuwe beslissing op bezwaar ten aanzien van het receptiegebouw een planvergelijking moest worden gemaakt, waarbij de vraag moest worden betrokken of de mogelijkheden onder het voorheen geldende bestemmingsplan nog reëel waren. Hoewel de rechtbank daarbij heeft aangegeven dat de conclusie dat er sprake is van nadeel in de rede ligt, heeft zij, anders dan eisers menen, deze conclusie bij het ontbreken van een bruikbare planvergelijking niet zonder meer op voorhand getrokken. Verweerder heeft dan ook terecht aangenomen dat de uitspraak ruimte bood om bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar opnieuw in te gaan op de vraag of eisers door de planologische wijziging in een nadeliger positie zijn komen te verkeren waardoor zij schade lijden.
Voor de beantwoording van deze vraag dienen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregelen te worden vergeleken met het voordien geldende planologische regime. Daarbij is voor wat betreft het oude planologische regime niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van dat regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Dat kan slechts anders zijn, indien benutting van voorheen bestaande mogelijkheden met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid uitgesloten moet worden geacht.
10. Verweerder heeft zich bij zijn besluitvorming gebaseerd op het rapport van Maandag® van 19 maart 2008. De rechtbank stelt voorop dat Maandag® is te beschouwen als een onafhankelijke deskundige op het gebied van planschade. Volgens vaste rechtspraak mag de gemeenteraad bij zijn besluit op een verzoek om planschadevergoeding van het gevraagde advies uitgaan, indien uit dit advies van de door hem benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies zonder nadere toelichting niet onbegrijpelijk zijn. Dit is slechts anders indien concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van dat advies naar voren zijn gebracht.
11. Ter plaatse waar het receptiegebouw was gerealiseerd geldt het bestemmingsplan “Kampeerplaatsen”. De betrokken gronden zijn bestemd tot “Kampeerplaatsen” en mogen worden gebruikt voor kampeerdoeleinden. In artikel 4, tweede lid, van de planvoorschriften bij het bestemmingsplan zijn de bebouwingsmogelijkheden voor deze gebruiksvorm beschreven.
In het rapport van Maandag® van 19 maart 2008 is vermeld dat bij een maximale invulling van het bestemmingsplan op de betrokken gronden bebouwing ten behoeve van het kampeerterrein op een afstand van drie meter uit de achterste perceelsgrens van [adres] is toegestaan. Voor bebouwing geldt een maximaal percentage van 3% en deze bebouwing mag vrij in het bestemmingsvlak gesitueerd worden. Op de gronden kan bebouwing worden opgericht met een maximale oppervlakte van 600 m² en met een goothoogte van 4,50 meter en een nokhoogte van 8,50 meter. Gesteld noch gebleken is dat het rapport van Maandag® hiermee een onjuiste weergave geeft van de in het bestemmingplan “Kampeerplaatsen” neergelegde bebouwingsbepalingen.
Ingevolge het voorheen geldende bestemmingsplan “Uitbreidingsplan in Onderdelen 1952” hadden de betrokken gronden de bestemming “agrarische doeleinden (veehouderij, akkerbouw, tuinbouw)”. Aan de hand van de plankaart behorende bij dit bestemmingsplan heeft de rechtbank ter zitting vastgesteld dat op de betrokken, aan het perceel van eisers grenzende gronden, die op de plankaart zijn weergegeven met een effen lichtgeelgroene tint, kleine, niet voor bewoning dienende, voor het bedrijf noodzakelijke gebouwtjes, met een oppervlakte van ten hoogste 10 m² en met een goot- of boeiinghoogte van niet meer dan 2,25 meter, mochten worden opgericht. Daarnaast waren op die gronden kassen en pluimveebedrijven met gebouwtjes voor het pluimvee van een grotere oppervlakte toegelaten.
Maandag® heeft in het rapport van 19 maart 2008 terecht geabstraheerd van de feitelijke situatie ter plaatse onder het oude regime - te weten de aanwezigheid van een camping - en bovengenoemde bebouwingsbepalingen als uitgangspunt genomen. Bij de maximale planologische invulling heeft Maandag® tevens betrokken dat het voorheen geldende bestemmingsplan geen maximum aantal agrarische bedrijfsgebouwtjes kent en dat evenmin een maximale bouwhoogte is bepaald, zodat moet worden teruggevallen op de in de gemeentelijke bouwverordening neergelegde bouwhoogte van 15 meter. Voorts heeft Maandag® in zijn beschouwing meegenomen dat voor de toegestane kassen en gebouwtjes voor pluimvee in het bestemmingsplan geen maximale goot- of nokhoogtes gelden.
Gelet op de bebouwingsmogelijkheden van het bestemmingsplan “Uitbreidingsplan in Onderdelen 1952” ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat in het rapport van Maandag® het oude planologische regime onjuist is weergegeven.
12. Voor zover eisers stellen dat, mede in aanmerking genomen dat de betrokken gronden reeds decennia gebruikt en bebouwd zijn in strijd met de agrarische bestemming, met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid uitgesloten kan worden geacht dat de agrarische functie gerealiseerd zou worden, overweegt de rechtbank als volgt.
12.1. Maandag® heeft in haar rapport geconcludeerd dat gelet op het extensieve aard van het gebruik als camping en het zeer lage bebouwingspercentage van de gronden het gebruik en de bebouwingsmogelijkheden uit het voorheen geldende bestemmingsplan reëel zijn. Wel acht Maandag® een gebruik met bebouwing ten behoeve van een pluimveehouderij uitgesloten, gelet op de ter zake geldende milieuwetgeving, maar dit laat onverlet dat andere typen bedrijfsvoering binnen de agrarische sector niet zijn uit te sluiten. Wat betreft de op te richten bebouwing acht Maandag® de maximale hoogte voor agrarische bedrijfsgebouwtjes van 15 meter gelet op de geringe oppervlakte van 10 m² niet reëel. Zij gaat uit van 5 meter hoogte. Dit ligt anders voor de toegestane kassen ten aanzien waarvan geen maximale oppervlaktebepaling is opgenomen en daarom de in de gemeentelijke bouwverordening neergelegde bouwhoogte van 15 meter kan worden aangehouden.
12.2. Onder verwijzing naar het slot van rechtsoverweging 9 dienen de mogelijkheden van een bestemmingsplan waarvan de realisatie vanwege feitelijke of juridische belemmeringen niet reëel wordt geacht bij de planvergelijking buiten beschouwing dienen te blijven. Bij de beoordeling of een bepaalde ontwikkeling niet zou kunnen zijn verwezenlijkt stelt de rechter zich terughoudend op.
12.3. In dit geval valt niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid uit te sluiten dat onder het oude planologische regime agrarische bedrijfsvoering in de vorm van akkerbouw en tuinbouw (kassen) zou zijn gerealiseerd. De kritische kanttekeningen van eisers bij bovenvermelde conclusie van Maandag®, die erop neerkomen dat agrarisch gebruik wegens milieutechnische belemmeringen niet mogelijk zou zijn, bieden geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies van Maandag®. Niet aannemelijk is gemaakt dat de milieuwetgeving dan wel de regelgeving ter zake van bestrijdingsmiddelen er aan in de weg stonden dat onder bepaalde voorwaarden op korte afstand van de voormalige woning van eisers agrarische bedrijfsgebouwtjes dan wel kassen met een aanzienlijke bouwmassa zouden kunnen worden opgericht. Dat kassen doorgaans een lagere hoogte hebben dan de onder het regime van de gemeentelijke bouwverordening toegestane hoogte van 15 meter, doet aan het voorgaande niet af. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 30 maart 2005, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder LJ-Nummer: AT2807. Voorts betrekt de rechtbank hierbij dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de betrokken gronden voldoende oppervlakte hebben voor de oprichting van een omvangrijke agrarische inrichting, zoals een bollenteelt- of glastuinbouwbedrijf. Gelet op het zeer lage bebouwingspercentage ter plaatse was een dergelijk gebruik van de gronden ook niet onmogelijk.
Voor zover eisers stellen dat evengenoemde mogelijkheden van het oude regime economisch gezien niet realistisch waren, overweegt de rechtbank dat twijfel aan de rendabiliteit van de mogelijkheden van het oude regime in het kader van de vraag naar de maximale mogelijkheden van een planologisch besluit niet relevant is (zie de uitspraak van de Afdeling van 20 mei 2005, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder LJ-Nummer: AT4213).
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in navolging van Maandag® de mogelijkheid onder het oude plan om agrarische bedrijfsvoering met de daarbij behorende bebouwing met een aanzienlijke bouwmassa te realiseren, bij de planologische vergelijking heeft mogen betrekken.
13. Op basis van de vergelijking van de planologische regimes is Maandag® tot de conclusie gekomen dat eisers door de inwerkingtreding van het bestemmingsplan “Kampeerplaatsen” wat de bouwmogelijkheden betreft niet in een planologisch nadeliger positie zijn komen te verkeren. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat de door Maandag® uitgevoerde planvergelijking in zoverre onvolledig en onjuist zou zijn, zodat hun stelling dat zij in verband met de bouw van het receptiegebouw nadeel in de vorm van uitzichtverlies en beperking van zonlichtinval ondervinden niet kan slagen.
14. In het rapport van Maandag® wordt ten aanzien van het gebruik van de gronden aangegeven dat onder het nieuwe planologische regime weliswaar sprake is van meer hinder in de vorm van belemmering van de privacy, maar dat daar tegenover staat dat onder het oude planologische regime agrarisch gebruik van de gronden was toegestaan waarvan juist meer geluid-, stank- en stofhinder was te verwachten. Alle factoren tegen elkaar afwegend wordt geconcludeerd dat geen sprake is van planologisch nadeel.
14.1. Voor zover eisers hebben beoogd te stellen dat de wijziging van gebruik voor agrarische doeleinden naar gebruik voor een camping volgens de SAOZ wel leidt tot een toename van hinder, overweegt de rechtbank dat verweerder na de uitspraak van de rechtbank van 2 juli 2007 heeft besloten de adviezen van de SAOZ ter zijde te stellen en af te gaan op een nieuw planschadeadvies. Zoals hierboven reeds is overwogen, bood de uitspraak van de rechtbank hiertoe ruimte. De rechtbank is van oordeel dat de rechterlijke toets zich dan ook thans dient te beperken tot een beoordeling van dit advies op zijn merites.
14.2. Maandag® heeft aan de conclusie dat ook wat betreft het gebruik van de gronden geen sprake is van planologisch nadeel blijkens haar advies ten grondslag gelegd dat onder het oude planologische regime agrarisch gebruik mogelijk was, hetgeen geluidsoverlast, alsmede geur- en stofhinder en een bepaalde belemmering van de privacy met zich brengt. Dit gebruik kan zich in meer of mindere mate gedurende het hele jaar manifesteren. Onder het nieuwe regime brengt het gebruik ten behoeve van kampeerdoeleinden hinder mee in de vorm van belemmering van de privacy en geluidoverlast, met name gedurende 4 maanden per jaar waarop de gronden intensief worden gebruikt. De privacybelemmering is volgens Maandag® iets groter vanwege het intensievere gebruik, maar onder het oude regime was meer geluid-, stank- en stofhinder te verwachten, zodat per saldo het gebruik daardoor niet nadelig wordt beïnvloed. Ter zitting heeft de opsteller van het rapport van Maandag® uitgelegd dat de onder het oude regime toegestane bedrijfsvoering in de vorm van een glastuinbouw- of bollenteeltbedrijf een intensief gebruik van de gronden met zich brengt. Een dergelijk bedrijf draait het hele jaar door en veroorzaakt verschillende vormen van hinder vanwege de machinale verwerking en de aanwezigheid van werknemers. Daarbij is tevens van belang dat de bebouwingsmogelijkheden voor de betrokken gronden volgens het oude bestemmingsplan groot waren en dat dit plan weinig beperkingen kende met betrekking tot het soort agrarisch bedrijf dat ter plaatse gevestigd zou mogen worden.
14.3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in navolging van het rapport van Maandag® in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de nadelen die eisers ondervinden van het nieuwe bestemmingsplan van onvoldoende gewicht zijn, gelet op de ruime bouw- en gebruiksmogelijkheden van het voorheen geldende bestemmingsplan, om aan te nemen dat zij ten gevolge van de bestemmingsplanwijziging per saldo in een planologisch nadeliger situatie zijn geraakt. De omstandigheid dat de vorige door verweerder ingeschakelde deskundige de gevolgen van de bestemmingsplanwijziging klaarblijkelijk verschillend waardeert vormt op zichzelf beschouwd geen reden om te oordelen dat verweerder niet op het door Maandag® uitgebrachte rapport heeft mogen afgaan. Het rapport van Maandag® en de toelichting hierop ter zitting geven een geobjectiveerd inzicht in de feiten en omstandigheden die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat onder het oude planologische regime als gevolg van agrarische bedrijvigheid meer overlast was te verwachten. Voorts ziet de rechtbank geen reden te twijfelen aan de stelling van verweerder dat bij de door Maandag® verrichte planvergelijking de overlast van het receptiegebouw gedurende het gehele jaar is betrokken en hierbij het perceel D1268 in de beschouwing is meegenomen.
15. Nu eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de door Maandag® uitgevoerde planvergelijking onvolledig en onjuist zou zijn, of dat die ten onrechte tot de conclusie heeft geleid dat zij niet in een nadeliger situatie zijn geraakt, heeft verweerder met recht zijn afwijzing van het planschadeverzoek van eisers met gebruikmaking van het advies van Maandag® gehandhaafd. Het beroep is dus ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Blokland, voorzitter, mr.drs. C.M. van Wechem en mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.L. Toorenburg-Bovenkerk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2009.
griffier voorzitter
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden - in elk geval de eisende partij - en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.