ECLI:NL:RBALK:2009:BK1623

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
21 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/2798 HUISV
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een standplaats en huisvestingsvergunning in het kader van de Huisvestingsverordening Alkmaar

In deze zaak heeft eiser, wonende te [plaats], een verzoek ingediend om een huisvestingsvergunning voor het innemen van een standplaats aan de [adres]. Dit verzoek werd op 5 april 2007 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 11 september 2007 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank, die de zaak op 12 augustus 2009 heeft behandeld. Eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. S.J.M. Jaasma, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door gemachtigde M. Blom.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de huisvestingsverordening van de gemeente Alkmaar een algemeen verbindend voorschrift is, waarin de regels voor inschrijving en toewijzing van standplaatsen imperatief zijn geformuleerd. Dit betekent dat er geen ruimte is voor afwijkend beleid. Eiser heeft betoogd dat hij op basis van een brief uit 1986, gericht aan zijn grootvader, recht heeft op een standplaats. De rechtbank oordeelt echter dat deze brief geen betekenis meer heeft, aangezien de verordening sinds 1994 van kracht is en eerdere regelingen heeft vervangen.

De rechtbank concludeert dat eiser niet op de wachtlijst of voorrangslijst staat en derhalve geen recht heeft op de gevraagde vergunning. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en de rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, rechter, op 21 oktober 2009, in tegenwoordigheid van mr. C. van Steenoven, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: 07/2798 HUISV
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
gemachtigde mr. S.J.M. Jaasma,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar,
verweerder.
Ontstaan en loop van de zaak
Eiser heeft op 19 december 2006 verweerder verzocht om hem een huisvestingsvergunning te verlenen voor het innemen van de standplaats aan de [adres] te [plaats].
Bij besluit van 5 april 2007 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 11 september 2007, verzonden 12 september 2007, ongegrond verklaard. Eiser heeft bij brief van 11 oktober 2007 tegen dit besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting van 12 augustus 2009, waar eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Voorts is de vader van eiser verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde M. Blom.
Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft de rechtbank de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.
Motivering
1. Ingevolge artikel 1, derde lid, onder a, van de Huisvestingswet (Hvw), wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder woonruimte mede begrepen een standplaats.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Hvw, voor zover van belang, stelt, indien het naar het oordeel van de gemeenteraad noodzakelijk is regelen te stellen met betrekking tot het in gebruik nemen of geven van woonruimte als bedoeld in hoofdstuk II, de gemeenteraad een huisvestingsverordening vast.
Ingevolge artikel 5, eerste volzin, van de Hvw (hoofdstuk II), kan de gemeenteraad, voor zover dat in het belang van een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte noodzakelijk is, in de huisvestingsverordening woonruimte aanwijzen die niet voor bewoning in gebruik mag worden genomen of gegeven, indien voor het in gebruik nemen daarvan geen huisvestingsvergunning is verleend.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Hvw, is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een woonruimte, aangewezen overeenkomstig artikel 5, in gebruik te nemen voor bewoning.
Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt voor de toepassing van het eerste en tweede lid, het in gebruik nemen of geven van een woonwagen die op een standplaats staat, of van een woonschip dat op een ligplaats ligt, aangemerkt als het in gebruik nemen of geven van die standplaats onderscheidenlijk ligplaats.
Ingevolge artikel 84, tweede lid, van de Hvw, voor zover van belang, wordt hij die handelt in strijd met het bepaalde bij of krachtens artikel 7, eerste lid, gestraft met hechtenis van ten hoogste vier maanden of geldboete van de derde categorie.
Ingevolge het derde lid van dit artikel zijn de in het eerste en tweede lid strafbaar gestelde feiten overtredingen.
Ingevolge artikel 3.4, eerste lid, van de Huisvestingsverordening Alkmaar 2005 (hierna: de verordening), gaat het college van burgemeester en wethouders over tot inschrijving op de in artikel 3.5 of 3.6 genoemde lijst indien:
a. de aanvrager 18 jaar of ouder is en
b. b. een aanvraagformulier volledig is ingevuld.
Ingevolge artikel 3.5, eerste lid, van de verordening, stelt het college van burgemeester en wethouders een wachtlijst vast van kandidaten die voor een standplaats in aanmerking wensen te komen.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kunnen kandidaten zich laten inschrijven op de wachtlijst indien is voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 3.4.
Ingevolge het virde lid van dit artikel vermeldt de wachtlijst de namen van kandidaten in volgorde van inschrijving.
Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, van de verordening, wordt van kandidaten die in aanmerking komen voor de in artikel 3.5 genoemde wachtlijst en tevens kunnen aantonen dat zij voor 1 maart 1999 legaal in een woonwagen op een standplaats woonden of hebben gewoond, hun naam vermeld op een voorrangslijst.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel vermeldt de voorrangslijst de namen van de kandidaten in volgorde van inschrijving.
Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, van de verordening, wijst het college van burgemeester en wethouders alleen dan een standplaats toe indien de aanvrager staat ingeschreven op de in artikel 3.5 of 3.6 genoemde lijst.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt de standplaats toegewezen aan een aanvrager wiens naam bovenaan de lijst staat, met dien verstande dat gegadigden op de in artikel 3.6 bedoelde voorrangslijst voorgaan boven de gegadigden op de in artikel 3.5 genoemde wachtlijst.
Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt bij de toewijzing van de standplaats, in afwijking van het bepaalde in het tweede lid, voorrang verleend aan aanvragers die voor 1 maart 1999 in een woonwagen wonen of hebben gewoond in de regio Noord-Kennemerland.
2. Bij brief van 3 maart 1986 van verweerder gericht aan [naam ], de grootvader van eiser, heeft verweerder het volgende medegedeeld:
“Wij hebben er kennis van genomen dat u geen bezwaren hebt tegen een uitbreiding van het aantal standplaatsen op de woonwagenlocatie aan de [adres], mits over de gegadigden hiervoor tijdig overleg met de huidige bewoners plaats vindt. Dat is, zo kunnen wij u ook melden, ook altijd de bedoeling geweest. De procedure is, dat (…) door de coördinator herhuisvesting van deze instelling (…) een lijst zal worden opgesteld van personen die voor vestiging op de locatie aan de [adres] in aanmerking wensen te komen. Vervolgens zal de heer [naam 1] zich hierover met de huidige bewoners verstaan en eerst daarna zullen ter zake definitieve beslissingen genomen worden. (…)”
3. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat hetgeen is opgenomen in de verordening het toetsingskader is, en niet de brief van 3 maart 1986. De brief uit 1986 gold alleen voor de toenmalige uitbreiding van het woonwagenkamp. Er worden geen toezeggingen gedaan voor de toekomst. Voorts heeft verweerder opgemerkt dat, zelfs als er na 1986 toewijzingen hebben plaatsgevonden conform de brief van 3 maart 1986, dit niet meer is gebeurd sinds de inwerkingtreding van de verordening in 1994. Sinds 1994 gelden er nieuwe regels welke onder andere op 15 september 1995 zijn gepubliceerd. Ook de wijzigingen die nadien hebben plaatsgevonden zijn gepubliceerd. Laatstelijk op 9 februari 2005. Eiser staat sinds 31 augustus 2005 op de wachtlijst. Eiser staat niet op de voorrangslijst. Hij staat evenmin bovenaan de lijst van gegadigden. Reeds hierom is er geen reden om hem thans een standplaats toe te wijzen.
4. Eiser heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat hij op grond van de geldende regels, alsmede de bestendige praktijk op het gebied van standplaatstoewijzing in de gemeente Alkmaar, als eerste gerechtigde geldt voor deze standplaats. Eiser heeft gesteld dat tot op de dag van vandaag in Alkmaar slechts standplaatsen worden toegewezen aan diegene die door alle bewoners van het woonwagencentrum als zodanig geaccepteerd wordt. Het toewijzingsbeleid is schriftelijk bevestigd aan de bewoners bij brief van 3 maart 1986. Eiser heeft nimmer van verweerder een brief ontvangen waarin wordt vermeld, dat dit beleid gewijzigd is. Eiser weet dan ook niet beter dan dat deze regel nog geldt. Het argument dat deze brief alleen zou gelden voor de standplaatsen die als uitbreiding golden gaat niet op. Er is geen zodanig verschil tussen toewijzing van de extra aangelegde standplaatsen en de reeds bestaande standplaatsen dat dit een verschil in toewijzing rechtvaardigt.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.1 De verordening betreft een algemeen verbindend voorschrift van de gemeenteraad ter bevordering van een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van schaarse woonruimte in de gemeente Alkmaar. De regels ten aanzien van inschrijving voor, en toewijzing van een standplaats zijn daarin imperatief geformuleerd. Daaruit volgt dat het college van burgemeesters en wethouders geen ruimte is gelaten voor een andere wijze van toewijzen als hiervoor bedoeld. Voor zover verweerder een ander beleid zou hanteren, dient dit wegens strijd met voornoemd algemeen verbindend voorschrift buiten toepassing te worden gelaten.
5.2 Uit het vorenstaande volgt dat aan de brief van maart 1986, indien dit al een algemeen toewijzingsbeleid zou inhouden, hetgeen het niet betreft nu het slechts ziet op de toenmalige uitbreiding van het woonwagenkamp, thans geen betekenis meer toekomt bij toewijzing van een standplaats.
5.3. Voorzover eiser heeft betoogd dat dit hem nooit is medegedeeld, kan hij hierin niet worden gevolgd. Met de bekendmaking en inwerkingtreding van de verordening komt iedere eerdere afwijkende regeling te vervallen.
6. De standplaats aan de [adres] kwam tot 19 juli 2005 toe aan [naam ], de grootvader van eiser. [naam ] is op laatstgenoemde datum overleden, waarna eiser de standplaats zonder vergunning voor bewoning in gebruik heeft genomen. Niet in geschil is dat eiser ten tijde van het nemen van de beslissing in primo en de beslissing op bezwaar niet als eerste op de wachtlijst of voorrangslijst, lijsten als bedoeld in de artikelen 3:5 en 3:6 van de verordening, voorkomt. Ter zitting heeft verweerder onweersproken gesteld dat eiser ook thans niet bovenaan de voornoemde lijsten staat. Uit vorenstaande volgt dan ook dat aan eiser de standplaats niet kan worden toegewezen en derhalve ook geen huisvestingsvergunning kan worden verleend.
7.1 Voorzover eiser heeft betoogd dat het college van burgemeester en wethouders eerder in afwijking van de verordening standplaats en huisvestingsvergunning heeft verleend, merkt de rechtbank het volgende op.
7.2 Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder eerder in afwijking van het voorgaande heeft gehandeld. De in beroep overgelegde verklaringen van [naam 2] (gedingstuk A10), [naam 3] (gedingstuk A11), [naam 4] (gedingstuk A12) en [naam 4] (gedingstuk A12), alle gedateerd 3 november 2006, kunnen niet tot een ander inzicht leiden. Uit de verklaringen is niet af te leiden op welk moment er in afwijking van de verordening toewijzing van standplaatsen heeft plaatsgevonden. Daarmee is thans niet duidelijk of dit is gebeurd na inwerkingtreding van de verordening. Niet kan niet worden vastgesteld dat verweerder in strijd met de verordening standplaatsen heeft toegewezen.
7.3 Ook met hetgeen eiser ter zitting naar voren heeft gebracht, te weten dat de standplaatsen in en na 1994 zijn toegewezen zonder gebruik te maken van de verordening en dat er thans woonwagens leeg staan wat niet strookt met verweerders standpunt omtrent wachtlijsten, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de verordening in de gemeente Alkmaar niet dienovereenkomstig wordt toegepast.
7.4 Wat er van het door eiser gestelde ook zij, dit vormt geen aanleiding verder onderzoek te doen naar de vraag of er in afwijking van de verordening toewijzing van standplaatsen heeft plaatsgevonden. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) kan een beroep op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel immers niet slagen, nu deze beginselen niet zo ver strekken dat daaraan aanspraken zouden kunnen worden ontleend die alleen in strijd met de verordening kunnen worden verleend (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 15 september 2000, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummer AN6655).
8. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat verweerder thans heeft te onderzoeken of toch toewijzing kan plaatsvinden omdat de hoger op de (wacht)lijst geplaatste personen geen belangstelling hebben, wordt eiser hierin door de rechtbank niet gevolgd. Mede gelet op de in de Hvw en in de verordening neergelegde systematiek vindt de rechtbank verweerders standpunt dat de woonwagen eerst dient te worden ontruimd alvorens hiernaar onderzoek te doen, niet onredelijk. Onder meer gelet op het bepaalde in artikel 7, eerste lid, van de Hvw in samenhang met artikel 84 Hvw acht de rechtbank de door eiser voorgestane volgorde – eerst in gebruik nemen en pas dan om toewijzing verzoeken – onjuist. Door deze handelwijze kan immers niet worden uitgesloten dat hoger op de wachtlijst geplaatste personen op een onwenselijke wijze zouden kunnen worden beïnvloed. De systematiek van de verordening dient juist ter bescherming van de hoogst geplaatste op de lijst.
9. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het verzoek om toewijzing van een standplaats en huisvestingsvergunning terecht heeft geweigerd. Hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd kan daaraan niet afdoen.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Bij deze beslissing is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 21 oktober 2009 door mr. P.H. Lauryssen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. C. van Steenoven, griffier.
griffier rechter
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden - in elk geval de eisende partij - en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.