ECLI:NL:RBALK:2009:BK1530

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
22 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/55 GEMWT
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde last onder dwangsom wegens ongewijzigde voortzetting van strijdig gebruik van een agrarisch bouwperceel en bedrijfsruimten

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 22 oktober 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een agrarisch bouwperceel en bedrijfsruimten exploiteert, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Koggenland. Eiseres had bij besluit van 7 augustus 2008 een last onder dwangsom opgelegd gekregen vanwege het voortzetten van strijdig gebruik van het perceel. De rechtbank oordeelde dat niet gebleken was dat de situatie zodanig was gewijzigd dat er sprake was van een volwaardig agrarisch bedrijf. Eiseres had betoogd dat zij voldeed aan de criteria voor een volwaardig agrarisch bedrijf, maar de rechtbank oordeelde dat de wijzigingen in de bedrijfsvoering niet voldoende waren om aan de vereisten te voldoen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit voor zover het de hoogte van de opgelegde dwangsommen betrof, en stelde nieuwe, lagere dwangsommen vast. De rechtbank oordeelde dat de eerdere dwangsommen niet in een redelijke verhouding stonden tot de ernst van de overtredingen en dat de motivering van de hoogte van de dwangsommen door verweerder onvoldoende was. Eiseres had ook geen recht op schadevergoeding, omdat er geen kosten waren gemaakt die voor vergoeding in aanmerking kwamen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en motivering bij handhaving van bestemmingsplannen en het opleggen van dwangsommen.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: 09/55 GEMWT
Uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van:
[eiseres],
wonend te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde J.A. Mollet,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Koggenland,
verweerder,
gemachtigde mr. W.J.M. Loomans, advocaat te Hoorn.
Ontstaan en loop van de zaak
Bij besluit van 7 augustus 2008 heeft verweerder eiseres onder oplegging van dwangsommen gelast:
A. binnen zes weken na verzending van dit besluit het strijdig gebruik van het agrarisch bouwperceel [adres] te [woonplaats] (hierna: het perceel) en van de bedrijfsruimten op dat perceel te staken en gestaakt te houden, waarbij de dwangsom is vastgesteld op € 50.000,00 per week of gedeelte daarvan, met een maximum van € 200.000,00;
B. binnen zes weken na verzending van dit besluit de bewoning van de bedrijfsruimte op het perceel te staken en gestaakt te houden, waarbij de dwangsom is vastgesteld op € 20.000,00 per week of gedeelte daarvan, met een maximum van € 80.000,00;
C. binnen zes weken na verzending van dit besluit het gebruik van een gedeelte van de bedrijfsruimte op het perceel als kantoorruimte voor een commercieel bedrijf te (laten) staken en gestaakt te houden, waarbij de dwangsom is vastgesteld op € 25.000,00 per week of gedeelte daarvan, met een maximum van € 100.000,00.
Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 9 december 2008 ongegrond verklaard. Eiseres heeft bij brief van 18 december 2008 tegen dit besluit beroep ingesteld.
Bij tussenbeslissing van 26 maart 2009 heeft de rechtbank besloten het verzoek van eiseres om een versnelde behandeling als bedoeld in artikel 8:52 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) af te wijzen.
De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting van 10 september 2009, waar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij de heer R. van der Woude, en bij zijn gemachtigde.
Motivering
1. [naam] exploiteerde op het perceel een kwekerij. Eiseres heeft het perceel met opstallen eind 2005 van [naam] in eigendom overgedragen gekregen. Zij is met haar gezin gaan wonen in een gedeelte van een, voorheen door [naam] bewoonde, op het perceel aanwezige bedrijfsruimten (landbouwschuur). Ter plaatse is zij zich daarnaast bezig gaan houden met de exploitatie van een kwekerij van buxusplanten. Verweerder heeft zich bij besluit van 13 januari 2006 op het standpunt gesteld dat het onderhavige perceel en de gebouwen daarop worden gebruikt in strijd met de agrarische bestemming van het perceel nu geen sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf. Er is volgens hem sprake van een dubbele overtreding nu de bewoning van de landbouwschuur zowel in het geval er een volwaardig agrarisch bedrijf zou zijn gevestigd als in het onderhavige geval waarin van een volwaardig agrarisch bedrijf geen sprake is, in strijd is met het bestemmingsplan. Verweerder heeft eiseres daarom bij dat besluit onder de oplegging van dwangsommen gelast:
1. uiterlijk binnen vier maanden na verzending van het besluit het gebruik van het agrarisch bouwperceel en de bedrijfsruimten op het perceel te staken en gestaakt te houden, waarbij de dwangsom is vastgesteld op € 25.000,00 per maand, met een maximum van € 100.000,00;
2. uiterlijk binnen vier maanden na verzending van het besluit de bewoning van de bedrijfsruimte op het perceel te staken en gestaakt te houden, waarbij de dwangsom is vastgesteld op € 10.000,00 per maand, met een maximum van € 40.000,00.
Bij uitspraak van 11 december 2006, in zaaknummer GEMW 06/192, heeft deze rechtbank het tegen dit dwangsombesluit door eiseres ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij haar uitspraak van 29 augustus 2007, in zaaknummer 200700459/1, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
Naar aanleiding van controles door het bureau Bouwen en Milieu, waarvan de laatste op 6 augustus 2008 heeft plaatsgevonden, heeft verweerder geconstateerd dat eiseres het met het bestemmingsplan strijdige gebruik voortzet. Nu eiseres geen uitvoering heeft gegeven aan de bij besluit van 13 januari 2006 opgelegde last en het maximumbedrag van de opgelegde dwangsommen is verbeurd en daarmee de last in beginsel is uitgewerkt, heeft verweerder bij besluit van 7 augustus 2008 een nieuwe last opgelegd in combinatie met hogere dwangsommen. Daarbij heeft verweerder, anders dan bij de eerdere last onder dwangsom, ook voor het laten gebruiken van een gedeelte van de landbouwschuur door de partner van eiseres als kantoorruimte voor zijn (fiscaal)juridisch adviesbureau een last onder dwangsom opgelegd.
2. Ter beoordeling staat de vraag of verweerder bij het bestreden besluit dit dwangsombesluit terecht heeft gehandhaafd.
3. Voor die beoordeling is de volgende regelgeving met name van belang.
Ingevolge het ter plaatse van kracht zijnde bestemmingsplan “Landelijk Gebied 2000” rust op het onderhavige perceel de bestemming “Agrarische doeleinden met bebouwing (A)”.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de planvoorschriften - voor zover hier van belang - zijn de op de plankaart voor Agrarische doeleinden met bebouwing (A) aangewezen gronden bestemd voor de uitoefening van het volwaardig agrarisch bedrijf en de daartoe noodzakelijke bouwwerken.
Ingevolge artikel 6 van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, wordt onder een volwaardig agrarisch bedrijf verstaan een bedrijf dat naar aard en in omvang en op grond van de arbeidsbehoefte als zodanig moet worden aangemerkt en waarvan de continuïteit ook op de langere termijn (minimaal 10 jaar) is gewaarborgd. Aan beide criteria, volwaardigheid en continuïteit, moet worden voldaan.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, is het verboden onbebouwde gronden en/of water binnen het plangebied te (laten) gebruiken in strijd met de bestemming of in strijd met een gebruik waarvoor ingevolge de bepalingen van dit plan toestemming is verleend.
Ingevolge artikel 31, vijfde lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, is het verboden gebouwen binnen het plangebied te (laten) gebruiken in strijd met de bestemming.
Ingevolge artikel 31, zesde lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, wordt als een verboden gebruik als bedoeld in artikel 5 in ieder geval beschouwd het gebruik van niet voor bewoning bestemde gebouwen of ruimten voor permanente bewoning.
Ingevolge artikel 35, vierde lid, van de planvoorschriften mag het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond ten tijde van het van kracht worden van het verbod tot gebruik in strijd met de aan die gronden en bouwwerken gegeven bestemming en dat in enigerlei opzicht afwijkt van het plan, worden voortgezet of gewijzigd, zolang en voor zover de strijdigheid van dat gebruik ten opzichte van het gebruik overeenkomstig de bestemming in dit plan, naar aard en omvang niet worden vergroot.
Ingevolge artikel 35, zesde lid, van de planvoorschriften is lid 4 niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
4. Voor zover eiseres betoogt dat verweerder de ontvangst van het bezwaarschrift niet heeft bevestigd en dat zij niet op behoorlijke wijze is opgeroepen voor een hoorzitting, mist dit betoog feitelijke grondslag. Blijkens de stukken heeft verweerder aan eiseres op 3 oktober 2008 een ontvangstbevestiging verstuurd, waarin tevens werd meegedeeld dat een commissie als bedoeld in artikel 7:13 Awb over haar bezwaarschrift zal adviseren. Bij brief van 14 oktober 2008 is eiseres vervolgens uitgenodigd voor een hoorzitting van de commissie bezwaarschriften. Eiseres heeft niet betwist dat zij deze brieven heeft ontvangen.
5. Voor zover eiseres betoogt dat verweerder jegens haar een vertragingstechniek toepast en dat het besluit op bezwaar niet binnen de daartoe gestelde termijn is genomen, overweegt de rechtbank dat - wat er hiervan ook zij - een overschrijding van de wettelijke beslistermijn de rechtmatigheid van het besluit niet aantast. Deze beroepsgrond kan derhalve niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
6. Eiseres betoogt verder dat het gebruik van het perceel overeenkomstig de ter plaatse geldende bestemming is, nu zij een volwaardig agrarisch bedrijf als bedoeld in artikel 6 van de planvoorschriften exploiteert. Hiertoe stelt zij dat inmiddels wordt voldaan aan de hiervoor in het bestemmingsplan neergelegde criteria volwaardigheid en continuïteit. In verband hiermee verwijst zij naar de positieve resultaten van het bedrijf en de vakkennis die zij heeft opgedaan. Naar haar mening dient bij de beoordeling of sprake is van strijdig gebruik van deze huidige situatie te worden uitgegaan en komt aan de uitspraak van de Afdeling van 29 augustus 2007 in deze procedure geen relevantie toe.
Volgens eiseres is het bestreden besluit niet objectief en niet zonder vooringenomenheid genomen. Daarbij wijst zij erop dat de ambtenaren die het controlebezoek in 2008 hebben verricht de situatie ter plaatse niet correct hebben weergegeven. Volgens haar berusten de bevindingen van de controleurs op leugens. Zo bestrijdt zij hun constatering dat geen teeltgewassen zichtbaar zijn. Ter staving van haar betoog verwijst zij naar overgelegd fotomateriaal. Verder brengt eiseres naar voren dat de bewuste kantoorruimte in de loods wordt gebruikt ten behoeve van de kwekerij en dat haar partner werkzaam is als docent en zijn werkzaamheden thuis alleen in het woonhuis - en niet in de loods - verricht. Daarnaast benadrukt zij nogmaals dat haar situatie is te vergelijken met die van [naam], van wie zij het bedrijf heeft overgenomen. Zij heeft het bedrijf op exact dezelfde wijze voortgezet. Zij meent door de besluitvorming van verweerder gediscrimineerd te worden.
Eiseres betoogt verder dat sprake is van een gebruiksbeperking die een ontoelaatbare inbreuk vormt op de haar toekomende rechten uit de door haar genoemde internationale verdragen. Tot slot is eiseres van mening dat de hoogte van de dwangsommen disproportioneel en onevenredig is. De motivering hiervoor ontbreekt volgens haar.
Nu onvoldoende onderzoek is gedaan, de uitkomsten van het wel gedane onderzoek zijn gemanipuleerd en een deugdelijke motivering van het dwangsombesluit ontbreekt, dient het bestreden besluit naar de mening van eiseres wegens strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel te worden vernietigd. Zij verzoekt daarbij om schadevergoeding per nader op te stellen schadestaat.
7. De rechtbank stelt voorop dat op een deel van het perceel de bestemming "Agrarische doeleinden met natuurwaarden" met de aanduiding "Archeologisch attentiegebied" rust en dat een ander deel van het perceel de bestemming "Agrarische doeleinden met bebouwing (A)" heeft. Het in bezwaar gehandhaafde dwangsombesluit ziet op het gebruik van het terrein en de opstallen op het “agrarisch bouwblok” met de bestemming "Agrarische doeleinden met bebouwing (A)". Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het gebruik en de bewoning van dat deel van het perceel door eiseres met de geldende bestemming in strijd is.
8. De rechtbank stelt verder vast dat de Afdeling in haar uitspraak van 29 augustus 2007 heeft geoordeeld dat eiseres het perceel niet overeenkomstig de daarop rustende bestemming gebruikt. Op grond van het advies van de Stichting Agrarische beoordelingen (hierna te noemen: Abc) van 29 augustus 2005 en de brief van 27 september 2005 heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat er bij eiseres geen sprake was van een volwaardig agrarisch bedrijf en evenmin aannemelijk is dat een volwaardig agrarisch bedrijf op redelijke termijn tot stand zal komen (zie rechtsoverweging 2.4.2 van de uitspraak van de Afdeling). De rechtbank overweegt dat de relevantie van de uitspraak van de Afdeling voor het onderhavige geschil erin is gelegen dat verweerder zich op het standpunt stelt dat eiseres het gebruik ongewijzigd heeft voortgezet.
9. Uit het aan het dwangsombesluit ten grondslag liggende verslag van bevindingen van 6 augustus 2008 volgt dat eiseres erkent dat zij nog steeds in (een deel van) de bedrijfsruimten woont. Geconstateerd is dat de landbouwschuren verder worden gebruikt als opslag- en stallingsruimte, kantoorruimte en onderkomen voor enkele paarden. Uit het zich in het dossier bevindende fotomateriaal, dat ook ter zitting is bekeken, blijkt dat circa 1 hectare van het perceel gebruikt wordt voor de kweek en teelt van buxusplanten en de rest, het overgrote deel, er ongebruikt bij ligt. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat zij daar de natuur haar eigen gang wil laten gaan. Verder heeft eiseres verklaard dat er sinds de rapportage van de Abc in 2005 meer buxusvarianten worden geteeld op het perceel en dat uitbreiding buiten het perceel wordt gezocht. Zo staan er elders stekken onder glas en is er circa 3 hectare grond in [woonplaats] beschikbaar om te gaan telen. Verder heeft eiseres nog verklaard dat het perceel sinds het eerste dwangsombesluit te koop staat.
10. In geschil is derhalve of de situatie inmiddels zodanig is gewijzigd dat er thans sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf in de zin van artikel 6 van de planvoorschriften. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat dit niet is gebleken. Door eiseres is niet aannemelijk gemaakt dat thans wordt voldaan aan de criteria van een volwaardig agrarisch bedrijf waarvan de continuïteit ook op de langere termijn is gewaarborgd. De wijzigingen die zich hebben voorgedaan bestaan uit een andere variëteit van de teelt en een nog niet gerealiseerde uitbreiding in [woonplaats], van welke uitbreiding overigens geen enkel bewijsstuk in het geding is gebracht. Van enige investering in infrastructuur en/of productiemiddelen is evenmin gebleken. Ook zijn er geen nieuwe financiële gegevens in het geding gebracht waaruit de levensvatbaarheid van het bedrijf zou moeten blijken. Ook uit andere feiten en of omstandigheden kan niet worden afgeleid dat het bedrijf levensvatbaar is, integendeel. Ter zitting heeft eiseres immers verklaard dat zij moeite heeft om “het hoofd boven water te houden”.
11. Van de gestelde vooringenomenheid van verweerder is de rechtbank niet gebleken. Alvorens tot handhaving over te gaan heeft verweerder het perceel van eiser op 6 augustus 2008 en – naar ter zitting is gebleken - ook op 16 oktober 2008 bezocht. Van beide bezoeken is een verslag van bevindingen gemaakt. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze verslagen in strijd met de waarheid zijn opgemaakt. Het ter zitting getoonde fotomateriaal van beide partijen ondersteunt de inhoud van deze bevindingen. Deze bevindingen boden dan ook voldoende grond om te concluderen dat sprake is van strijdig gebruik.
12. Nu niet in geschil is dat in 2008 een deel van de bedrijfsruimten door eiseres werd bewoond en eiseres het perceel gebruikt voor haar bedrijfsactiviteiten dient, gelet op de constatering van de rechtbank dat in het gebruik geen noemenswaardige veranderingen ten opzichte van 2005 hebben plaatsgevonden, te worden vastgesteld dat eiseres het in het bestemmingsplan neergelegde gebruiksverbod ook in 2008 heeft overtreden.
13. Dat naar eiseres heeft gesteld sprake is van voortzetting van een bestaand agrarisch bedrijf (van de heer [naam]), is – zoals de Afdeling reeds heeft overwogen – niet relevant, aangezien ook in dat geval het in artikel 11 van de planvoorschriften gestelde vereiste van een naar aard en omvang volwaardig bedrijf geldt. Aan dit vereiste voldeed het bedrijf van de heer [naam] bedrijf ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan. De bewoning van de schuur door de heer [naam] hield op de peildatum, aldus de Afdeling, verband met de uitoefening van het toen aanwezige volwaardige agrarisch bedrijf. Nu het bedrijf van eiseres niet langer als volwaardig agrarisch bedrijf kan worden aangemerkt, komt haar volgens de Afdeling geen beroep toe op het overgangsrecht. Er bestaat geen grond om hierover thans anders te oordelen.
Verweerder was derhalve te dien aanzien bevoegd handhavend op te treden.
14. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder het gebruik van (een gedeelte van) de bedrijfsruimten als kantoorruimte door de partner van eiseres voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft erop gewezen dat het fiscaal(juridisch) adviesbureau in het handelsregister staat in geschreven op het adres van het perceel en ook op het briefpapier van het betreffende adviesbureau wordt naar het adres van het perceel verwezen. Daaruit volgt dat het aannemelijk is dat de partner van eiseres daar ook daadwerkelijk kantoor houdt en in voorkomende gevallen cliënten ontvangt. Van het tegendeel is onvoldoende gebleken. Dat de partner van eiseres in het kader van zijn docentschap elders les geeft en cliënten op locatie bezoekt kan hieraan niet afdoen.
15. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat het laten gebruiken door eiseres van het gebruik van een deel van het perceel voor het adviesbureau van haar partner gezien wordt als een afzonderlijke gedraging in strijd met artikel 31, vijfde lid, van de planvoorschriften. Vaststaat dat eiseres ook ten aanzien van de vestiging van het adviesbureau van haar partner de planvoorschriften overtreedt, zodat verweerder bevoegd was handhavend op te treden.
16. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. In dit geval is naar het oordeel van de rechtbank van bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien niet gebleken.
17. Nu de situatie van de heer [naam], zoals onder 13. geconcludeerd, niet vergelijkbaar is met die van eiseres is om die reden geen sprake van gelijke gevallen, zodat het beroep op het gelijkheidsbeginsel geen doel treft. Evenmin slaagt het beroep op discriminatie. Niet aannemelijk is gemaakt dat verweerder eiseres heeft benadeeld op basis van sekse.
18. Anders dan eiseres is de rechtbank van oordeel dat er geen regels van internationaal recht zijn geschonden. Verweerder heeft het eigendomsrecht van eiseres niet beperkt. Volgens vaste jurisprudentie laat dat artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens de toepassing van wetten die noodzakelijk kunnen worden geacht om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang, onverlet. De Wet op de Ruimtelijke Ordening en het daarin neergelegde instrument ‘bestemmingsplan’ dient als een zodanige regulering te worden aangemerkt. De door eiseres genoemde rechten worden hierdoor niet geheel onmogelijk gemaakt.
Het betoog dat het besluit van 7 augustus 2008 in strijd is met artikel 12, eerste lid, van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke rechten (hierna: IVBPR, het recht zich vrijelijk te verplaatsen en zijn verblijfplaats vrijelijk te kiezen) faalt eveneens. Nu de last ertoe strekt overtreding van voorschriften van het bestemmingsplan te beëindigen, is die immers opgelegd in het belang van bescherming van de rechten en vrijheden van anderen als bedoeld in artikel 12, derde lid, van het IVBPR.
Ook het (kennelijke) beroep van eiseres op artikel 17 van het IVBPR faalt. Voor zover ten gevolge van het opleggen van de last onder dwangsom al sprake is van inmenging in het privéleven/gezinsleven van eiseres, valt, gelet op het voorgaande, niet in te zien dat die inmenging willekeurig is (zie de uitspraak van de Afdeling van 5 juli 2006, gepubliceerd onder www.rechtspraak.nl, onder LJ-Nummer: AY0347). Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat de planvoorschriften duidelijk aangeven wanneer sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf en dat het gebruik van niet voor bewoning bestemde gebouwen of ruimten voor permanente bewoning niet is toegestaan.
19. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsommen gemotiveerd met de stelling dat eiseres geen gevolg heeft gegeven aan een eerdere lastgeving en willens en wetens de lasten negeert. Eiseres heeft betoogd dat de eerder opgelegde dwangsommen wel degelijk het beoogde effect hebben gehad. Echter door het beslag dat verweerder op het perceel heeft gelegd is verkoop niet mogelijk. Eiseres heeft geen andere mogelijkheid dan de activiteiten voort te zetten. Aldus staat de hoogte van de opgelegde dwangsommen volgens eiseres niet in verhouding staan tot de ernst van de overtreding.
20. Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat de opgelegde dwangsommen niet in een redelijke verhouding staan tot de ernst van de overtreding(en) en de beoogde effectieve werking ervan. Vaststaat dat eiseres reeds een bedrag aan € 140.000,00 aan dwangsommen heeft verbeurd, dat verweerder naar aanleiding daarvan beslag heeft gelegd op het perceel en dat eiseres het perceel te koop heeft gezet. In het licht van deze omstandigheden heeft verweerder de verdubbeling van de dwangsommen ten aanzien van de lasten onder A en B niet deugdelijk gemotiveerd. De enkele stelling dat de eerdere dwangsommen geen effect hebben gehad is niet toereikend. Ten aanzien van de last onder C heeft verweerder de hoogte van de dwangsom in het geheel niet gemotiveerd anders dan door te stellen dat die niet buitensporig is. De rechtbank wijst er in dit verband op dat voor het gebruik van de loods als kantoorruimte door het bedrijf van de partner van eiseres niet eerder een dwangsom is opgelegd en deze gedraging ook reeds bestond ten tijde van de eerder opgelegde dwangsommen.
21. Al het voorgaande brengt mee dat de gronden van het beroep falen, behoudens die ten aanzien van de hoogte van de opgelegde dwangsommen. Het beroep is dan ook gegrond en het bestreden besluit zal in zoverre worden vernietigd. Gelet op het onder 20 overwogene ziet de rechtbank aanleiding om ten aanzien van de hoogte van de in dit geding spelende dwangsommen onder toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en aan te sluiten bij de hoogte (en daarmee corresponderende begunstigingstermijn) van de eerder opgelegde dwangsommen. Ten aanzien van de last onder C houdt de rechtbank er rekening mee dat voor deze gedraging niet eerder een dwangsom is opgelegd en deze gedraging ondergeschikt moet worden geacht aan de andere overtredingen. Een dwangsom van € 1.000,00 per maand, met een maximum van € 4.000,00 is er een die in een redelijke verhouding staat tot de ernst van de overtreding.
De rechtbank zal op de voet van artikel 7:11, tweede lid, van de Awb bepalen dat het primaire besluit wordt herroepen voor zover het de hoogte van de opgelegde dwangsommen betreft en dat deze uitspraak daarvoor in de plaats treedt.
22. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding, omdat niet is gebleken dat eiseres daarvoor in aanmerking komende kosten heeft gemaakt. De gemachtigde van eiseres is haar partner. Gelet op die relatie kan niet gesproken worden van beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
23. Het voorgaande betekent ook dat er geen grond is voor schadevergoeding nader op te maken schadestaat.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij de hoogte van de opgelegde dwangsommen is gehandhaafd;
- herroept het besluit van 7 augustus 2008, voor zover het de hoogte van de opgelegde dwangsommen betreft;
- bepaalt dat ten aanzien van de last onder
A: de dwangsom wordt gesteld op € 25.000,00 per maand, met een maximum van € 100.000,00;
- B: de dwangsom wordt gesteld op € 10.000,00 per maand, met een maximum van € 40.000,00;
- C: de dwangsom wordt gesteld op € 1.000,00 per maand, met een maximum van € 4.000,00;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover dit is vernietigd;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht ten bedrage van € 145,00 aan eiseres vergoedt;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Blokland, voorzitter, mr.drs. C.M. van Wechem en mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.L. Toorenburg-Bovenkerk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2009.
griffier voorzitter
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden - in elk geval de eisende partij - en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.