ECLI:NL:RBALK:2009:BJ9376

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
1 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/1854 en 09/1855
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders bij ontheffingen op bestemmingsplannen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Alkmaar op 1 oktober 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen verzoekers, bestaande uit [verzoeker] en zeven anderen, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Anna Paulowna. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een beroep tegen ontheffingen die door verweerder zijn verleend op basis van artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) voor de realisatie van een bouwplan. Verzoekers stelden dat de ontheffingen ten onrechte waren verleend, omdat de opbouwen niet voldeden aan de voorwaarden van het bestemmingsplan en de relevante regelgeving. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de opbouwen een hoogte van 5,40 meter hebben, wat in strijd is met de bepalingen van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De voorzieningenrechter oordeelde dat verweerder niet bevoegd was om de ontheffingen te verlenen, aangezien de opbouwen niet als dakkapel of dakopbouw konden worden gekwalificeerd. De voorzieningenrechter heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit van 30 juni 2009 vernietigd en bepaald dat verweerder opnieuw op de aanvraag moet beslissen. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en verweerder werd opgedragen het griffierecht aan verzoekers te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en kan door belanghebbenden in hoger beroep worden aangevochten.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Zaaknummers: 09/1854 en 08/1855 WW44
Uitspraak van de voorzieningenrechter
in de zaak van:
[verzoeker] en zeven anderen,
allen wonende te [woonplaats],
verzoekers,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Anna Paulowna,
verweerder.
Als derde belanghebbenden hebben aan het geding deelgenomen [belanghebbende 1] (gemachtigde mr. drs. H. den Haan) en [belanghebbende 2], hierna ook: vergunninghouders.
Ontstaan en loop van de zaak
Bij besluit van 30 juni 2009 heeft verweerder aan vergunninghouders ontheffingen als bedoeld in artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en bouwvergunningen verleend voor de realisatie van een bouwplan voor de woningen aan de [adressen] in [woonplaats].
Hiertegen is door verzoekers bij brief van 23 juli 2007 beroep ingesteld. Ook is de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld ter zitting van 15 september 2009. Van verzoekers zijn [verzoeker], [verzoeker 1] en [verzoeker 2] in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen J.P.J. Bechler. Voorts zijn verschenen mr. J.M. Smits (kantoorgenoot van mr. drs. H. den Haan) en [belanghebbende 2].
Motivering
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek een voorlopige voorziening te treffen de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Aangezien alle voor een beslissing relevante feiten en omstandigheden naar het oordeel van de voorzieningenrechter in dit geding aan de orde zijn geweest meent de voorzieningenrechter dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter zal dan ook gebruik maken van de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
3. Onder meer gelet op de omstandigheid dat verzoekers allen direct omwonenden zijn binnen een afstand van maximaal 45 meter van het bouwplan, zijn zij door verweerder terecht als belanghebbende aangemerkt.
4. Ingevolge artikel 3.23, eerste lid, van de Wro kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen ontheffing verlenen van het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 4.11, eerste lid, onder a, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), voor zover van belang, komen voor de toepassing van artikel 3.23, eerste lid, van de wet in aanmerking een uitbreiding van een woning mits het bouwwerk niet hoger is dan 5 meter, gemeten vanaf het aansluitend terrein.
Ingevolge artikel 4.1.1, eerste lid, onder e, van het Bro komen voor de toepassing van artikel 3.23, eerste lid, van de wet in aanmerking een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw.
5. Het bouwplan ziet op het vergroten van de woningen [adressen] op de eerste etage door middel van twee deels plat afgedekte, deels de dakhelling van de te onderscheiden woningen volgende, opbouwen. Deze opbouwen, ieder met een totale vloeroppervlakte van ongeveer 19m2, zijn deels op de garages en deels boven de opritten van de woningen gesitueerd, waardoor carports ontstaan.
6. Ingevolge het bestemmingsplan De Elshof 1993 heeft het perceel de bestemming “Woningen met tuinen en erven Wb”.
Ingevolge artikel 3, derde lid, onder b1, van de planvoorschriften in samenhang met de bestemmingsplankaart moeten de woningen worden gebouwd op minimaal een afstand van 2,5 meter tot de zijdelingse perceelsgrens. Daarnaast bepaalt het bestemmingsplan dat de opbouw moet zijn voorzien van een kap. In artikel 3, vijfde lid, onder a, onder 5 is een vrijstellingsmogelijkheid opgenomen voor het geheel of gedeeltelijk plat afdekken van een rij of groep woningen dan wel van een enkele woning.
Niet in geschil is dat er sprake is van strijdigheid met het bestemmingsplan. In verband hiermee heeft verweerder met toepassing van artikel 3.23, eerste lid, van de Wro ontheffingen verleend.
7. Verzoekers voeren onder meer aan dat artikel 3.23 van de Wro en artikel 4.1.1 van het Bro is in dit geval ten onrechte zijn toegepast.
8. Dit betoog slaagt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter was verweerder in dit geval niet bevoegd om met toepassing van artikel 3.23, eerste lid, van de Wro ontheffing te verlenen van het bestemmingsplan. Daarbij is in aanmerking genomen dat artikel 4.1.1, eerste lid, onder a, van het Bro toepassing mist, reeds omdat de opbouwen een bouwhoogte hebben van 5,40 meter. Ook artikel 4.1.1, eerste lid, onder e, van het Bro is niet van toepassing. Van een dakkapel is geen sprake. Van een dakopbouw evenmin, omdat beide opbouwen wat betreft de oppervlakte en de inhoud voor het overgrote deel (4,50 x 2,95 x 2,70 meter (lxbxh)) niet op een dak zijn gesitueerd. Van een met een dakkapel of dakopbouw gelijksoortige (wat de voorzieningenrechter aldus begrijpt: van dezelfde soort, in hoofdtrekken overeenkomend) uitbreiding van een gebouw is tenslotte ook geen sprake. Daarbij is in aanmerking genomen dat de opbouw naar zijn soort niet gelijk is met een dakkapel of dakopbouw en de opbouw evenmin in hoofdtrekken met een dakkapel of dakopbouw overeenkomt. Voor een gelijksoortige uitbreiding als hiervoor bedoeld is op zijn minst vereist dat de uitbreiding geheel of nagenoeg is gelegen op een dak. Mede gelet op het bepaalde in de memorie van toelichting bij het Bro (Stb. 2008, 145) is de voorzieningenrechter van oordeel dat de door verweerder kennelijk voorgestane, zodanig ruime uitleg, niet is bedoeld.
9. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd, nu dit is genomen in strijd met het bepaalde in artikel 3.23, eerste lid, van de Wro. Gelet hierop is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek wordt afgewezen.
10. Nu niet is gebleken dat verzoekers voor de behandeling van het verzoek kosten hebben gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen, is er geen aanleiding om een proceskostenveroordeling ten laste van verweerder uit te spreken. Wel moet aan verzoekers het griffierecht worden vergoed.
Beslissing
De voorzieningenrechter
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 30 juni 2009;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op de aanvraag beslist;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- bepaalt dat verweerder aan verzoekers het griffierecht ten bedrage van (twee maal € 150,00) € 300,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.I. Wever, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2009.
griffier voorzieningenrechter
Tegen de uitspraak op het beroep kunnen belanghebbenden - in elk geval de eisende partij - en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uit-spraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Tegen de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening kan geen hoger beroep worden ingesteld.