ECLI:NL:RBALK:2009:BJ9357

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
15 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/3045
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vrijstelling voor gasvulpunt op basis van plaatsgebonden en groepsrisico

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 15 september 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen Tuincentrum Meliora C.V. en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wieringermeer. De eiseres had een bouwvergunning en vrijstelling aangevraagd voor de realisatie van een gasvulpunt op haar perceel in Middenmeer. De rechtbank oordeelde dat de weigering van de vrijstelling door de gemeente niet deugdelijke motivering had. De rechtbank stelde vast dat de 10-6 contour, die het plaatsgebonden risico aangeeft, deels buiten de inrichting van eiseres lag, maar dat dit enkele feit niet voldoende was om de vrijstelling te weigeren. De rechtbank benadrukte dat verweerder bij de beoordeling van verzoeken om vrijstelling een ruimtelijke afweging moet maken waarbij alle betrokken belangen worden meegewogen. De rechtbank vond de stelling van verweerder dat de gebruiksmogelijkheden voor het aangrenzende perceel door de ligging van de risicocontour beperkt zouden worden, onvoldoende gemotiveerd. Ook het argument dat de gemeente zijn burgers een veilige woonomgeving wil bieden, werd door de rechtbank niet als ruimtelijk relevant beschouwd. De rechtbank concludeerde dat de weigering om vrijstelling te verlenen niet was voorzien van een deugdelijke motivering en vernietigde het bestreden besluit. De gemeente werd veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 08/3045 WRO
Uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van:
Tuincentrum Meliora C.V.,
gevestigd te Middenmeer,
eiseres,
gemachtigde mr. P.J.G. Poels,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wieringermeer,
verweerder.
Ontstaan en loop van de zaak
Bij besluit van 3 maart 2008, verzonden op 5 maart 2008, heeft verweerder de door eiseres aangevraagde bouwvergunning en vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) voor het realiseren van een gasvulpunt op het perceel [adres] te Middenmeer geweigerd.
Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 27 augustus 2008, verzonden op 3 september 2008, (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld. De rechtbank heeft bepaald dat het beroep versneld wordt behandeld.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting van 18 mei 2009 behandeld. Namens eiseres zijn verschenen [naam1] en [naam2], bijgestaan door hun gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen D. Treffers en N. van Hoorn. Het onderzoek is ter zitting geschorst teneinde eiseres in de gelegenheid te stellen schriftelijk te reageren op ter zitting in het geding gebrachte stukken. Eiseres heeft op 25 mei 2009 een reactie in het geding gebracht, waarna verweerder bij brief van 8 juni 2009, verzonden op 15 juni 2009 schriftelijk heeft gereageerd. Voorts heeft eiseres op 29 mei en 25 juni 2009 nadere stukken in het geding gebracht.
De rechtbank heeft, nadat partijen daarvoor toestemming hadden gegeven, bepaald dat een nadere zitting achterwege kon blijven. Bij brief van 7 juli 2009 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en partijen meegedeeld dat binnen zes weken na datum van die brief uitspraak zal worden gedaan.
Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft de rechtbank de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.
Motivering
1. Het bouwplan voorziet in het realiseren van een gasvulpunt op het perceel [adres] te Middenmeer, dat is gelegen op het terrein tussen de Professor Terveenweg, de Alkmaarseweg en de Rijksweg A7. Op dit perceel is een tuincentrum gevestigd.
2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Landelijk gebied 1973’ rust op de gronden waarop het voorgenomen gasvulpunt is gesitueerd de bestemming “bos, bosschage en windsingel”.
Ingevolge artikel 22, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor “bos, bosschage en windsingel” aangewezen gronden bestemd voor bossen, dienende voor de opbouw van het landschap.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Woningwet (Ww), voor zover van belang, mag de reguliere bouwvergunning slechts en moet deze worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan.
3. De rechtbank stelt vast, hetgeen tussen partijen ook niet in geschil is, dat het bouwplan in strijd is met het vigerende bestemmingsplan. Op de in het geding zijnde locatie is geen bebouwing toegestaan en ook het voorgenomen gebruik past niet binnen het bestemmingsplan. Om voor het bouwplan niettemin bouwvergunning te kunnen verlenen dient dus vrijstelling van het bestemmingsplan te worden verleend.
4. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
5. Het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland heeft op 19 juli 2005 de notitie "Beleid inzake de toepassing van artikel 19 Wet op de Ruimtelijke Ordening" vastgesteld. Ingevolge deze notitie kan het college met toepassing van artikel 19, tweede lid van de WRO zonder verklaring van geen bezwaar vrijstelling verlenen voor projecten die niet afwijken van vastgesteld provinciaal ruimtelijk beleid of van vastgesteld ruimtelijk rijksbeleid en die geen speerpunt van beleid betreffen. De rechtbank stelt vast dat het project hieraan voldoet. Verweerder heeft zich dan ook terecht bevoegd geacht om te bezien of krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling voor het project kon worden verleend.
6.1 Uit de gedingstukken blijkt dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland op 15 juli 2008 een vergunning in het kader van de Wet milieubeheer (Wmb) heeft verleend voor de uitbreiding van de inrichting van eiseres met een gasvulpunt. Daarbij zijn de risico’s voor de externe veiligheid beoordeeld aan de hand van de voorschriften in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In het Bevi zijn milieukwaliteitseisen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Deze hebben tot doel de kans dat mensen in de omgeving van een inrichting overlijden ten gevolge van een ongeval in die inrichting waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn, binnen aanvaardbare grenzen te houden. Het product van kans en effect (overlijden) wordt aangeduid met het begrip “risico”. In het Bevi wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
6.2 Het groepsrisico is in artikel 1, eerste lid, onder j, van het Bevi gedefinieerd als cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is.
Het invloedsgebied is in artikel 1, eerste lid, onder k, van het Bevi gedefinieerd als gebied waarin volgens bij regeling van Onze Minister gestelde regels personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico.
Het groepsrisico dient, blijkens de bepalingen in het Bevi en de toelichting daarop, in beginsel beneden de zogenaamde oriëntatiewaarde te blijven. De (buitenwettelijke) oriëntatiewaarde is vastgesteld op basis van het uitgangspunt dat een ongeval met 10 doden maximaal éénmaal in de honderdduizend jaar per inrichting kan voorkomen. Een n-maal groter gevolg dan 10 doden moet corresponderen met een n-kwadraat maal kleinere kans in jaren op dat ongeval.
Ingevolge de artikelen 4, 5, 12 en 13 van het Bevi dienen bij besluiten op aanvragen om (onder meer) een milieuvergunning en besluiten ingevolge (onder meer) artikel 19, tweede lid, van de WRO op grond waarvan de bouw of vestiging van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten wordt toegelaten, een verantwoording van het groepsrisico te worden gegeven op de in deze artikelen voorgeschreven wijze.
6.3 Het plaatsgebonden risico is in artikel 1, eerste lid, onder o, van het Bevi gedefinieerd als risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is.
Ingevolge de bepalingen in het Bevi is de grenswaarde voor kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten is de richtwaarde 10-6 per jaar.
Blijkens de Nota van Toelichting bij het Bevi kan het plaatsgebonden risico worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbinden ( de zogenaamde risicocontour).
Ingevolge artikel 1, eerste lid, onder l, sub c, van het Bevi zijn als kwetsbaar object aan te merken gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot deel van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
1º kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1500 m² per object, of
2º complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1000 m² bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, onder b, sub b en d, van het Bevi zijn als beperkt kwetsbaar object aan te merken kantoorgebouwen en winkels, voor zover zij niet onder onderdeel m, onder c, vallen.
Ingevolge de artikelen 4 en 5 van het Bevi dienen bij besluiten op aanvragen om (onder meer) een milieuvergunning en besluiten ingevolge (onder meer) artikel 19, tweede lid, van de WRO op grond waarvan de bouw of vestiging van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden toegelaten de hiervoor genoemde grens– en richtwaarden in acht te worden genomen.
6.4 In de kwantitatieve risicoanalyse (QRA) die is opgesteld in het kader van de aangevraagde milieuvergunning, is met betrekking tot het plaatsgebonden risico geconcludeerd dat zich binnen de 10-6 contour geen (beperkt) kwetsbare objecten bevinden. Voorts is een verantwoording gegeven van het groepsrisico en is geconcludeerd dat het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde blijft. De voorschriften in het Bevi stonden dus niet in de weg aan het verlenen van een milieuvergunning.
7. Verweerder heeft vrijstelling ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO geweigerd en daaraan ten grondslag gelegd dat hij de realisering van een gasvulpunt op de in het geding zijnde locatie onwenselijk acht in verband met de risico’s voor de externe veiligheid. Uit de QRA blijkt dat de risicocontour - de zogenaamde 10-6 contour - voor het plaatsgebonden risico deels is gelegen buiten de inrichting. Verweerder wenst in dat geval geen vrijstelling te verlenen. Hij is van mening dat de 10-6 contour binnen de eigen inrichting gelegen moet zijn om te voorkomen dat risicovolle bedrijven beperkingen kunnen opleggen aan het (mogelijk toekomstig) gebruik van aangrenzende percelen. Binnen de 10-6 contour mogen ingevolge het Bevi immers geen (beperkt) kwetsbare objecten worden gerealiseerd. Dit speelt - naar het oordeel van verweerder - in dit geval temeer nu de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen voorzien in de aanleg van een bedrijvenpark op het aangrenzende perceel, waar onder meer volumineuze detailhandel zal zijn toegestaan. Wat betreft het groepsrisico heeft verweerder overwogen dat een deel van het invloedsgebied van het gasvulpunt - inclusief de propaantank waarin het gas wordt opgeslagen en de tankauto waarmee de bevoorrading plaatsvindt - over een woongebied ligt. Het groepsrisico in dit woongebied neemt bij de realisering van het project dus toe. Dit acht verweerder niet aanvaardbaar. Dat blijkens de QRA de oriëntatiewaarde door het bouwplan niet wordt overschreden doet daaraan volgens verweerder geen afbreuk. Bovendien kan niet gegarandeerd worden dat de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden bij realisering van de ruimtelijke plannen zoals neergelegd in het voorontwerp bestemmingsplan Bedrijvenpark Middenmeer-Hoornseweg. Dat de externe veiligheid niet in de weg heeft gestaan aan het verlenen van een milieuvergunning betekent volgens verweerder niet dat vrijstelling voor dit gasvulpunt niet geweigerd zou mogen worden om redenen van externe veiligheid. Verweerder dient in het kader van de ruimtelijke ordering immers een eigen afweging te maken en mag daarbij ook de externe veiligheid betrekken. In beroep heeft verweerder nog gewezen op de Beleidsvisie Externe Veiligheid, die op 28 augustus 2008 door de raad van de gemeente Wieringermeer is vastgesteld. Daarin is onder meer vastgelegd dat de 10-6 contour niet buiten een inrichting gelegen mag zijn en dat bij planvorming het uitgangspunt is dat het groeprisico in een woongebied niet mag toenemen.
8. Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en stelt zich op het standpunt dat de beoordeling van de externe veiligheid van een project primair dient plaats te vinden in het kader van de Wet milieubeheer. Bij de afgifte van een milieuvergunning voor het gasvulpunt zijn de risico’s voor de externe veiligheid nadrukkelijk meegenomen. Eiseres acht voorts onvoldoende gemotiveerd dat het voor een goede ruimtelijke ordening nodig is dat de plaatsgebonden risicocontour binnen de perceelsgrenzen blijft. Verweerder heeft niet concreet kunnen aangeven in hoeverre de gebruiksmogelijkheden van de belendende percelen daardoor in dit geval worden beperkt. Verder heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat het effectgebied voor de bepaling van het groepsrisico niet over een woongebied zou mogen liggen.
9. De rechtbank overweegt dat de vraag of de veiligheidsrisico’s die vestiging of uitbreiding van een risicoveroorzakende inrichting voor de omgeving meebrengt nog geaccepteerd kunnen worden, in eerste instantie beoordeeld dient te worden in het kader van een te verlenen milieuvergunning. Externe veiligheid kan ook bij de vraag of vrijstelling voor een project kan worden verleend een rol spelen, maar aan een weigering om vrijstelling te verlenen in verband met de externe veiligheid dienen wel specifieke ruimtelijke argumenten ten grondslag te liggen. Mede in dat licht zal de rechtbank beoordelen of de door verweerder geven motivering de weigering om vrijstelling voor het gasvulpunt te verlenen kan dragen.
10.1 Aan verweerders standpunt ten aanzien van de risicocontour voor het plaatsgebonden risico ligt een ruimtelijk argument ten grondslag. Verweerder wil met het vereiste dat de risicocontour binnen de eigen inrichting gelegen is immers voorkomen dat risicoveroorzakende bedrijven beperkingen kunnen opleggen aan de aangrenzende percelen in die zin dat daar geen (beperkt) kwetsbare objecten kunnen worden toegelaten. Deze beoordeling dient, zo stelt verweerder, bij uitstek plaats te vinden bij de beoordeling van - in dit geval - een verzoek om vrijstelling.
10.2 Naar het oordeel van de rechtbank mag verweerder bij de beoordeling van verzoeken om vrijstelling voor een risicoveroorzakende activiteit het uitgangspunt hanteren dat de 10-6 contour geheel binnen de eigen inrichting gelegen moet zijn. Dit neemt niet weg dat verweerder naar aanleiding van een verzoek om vrijstelling steeds een op het individuele geval toegesneden, ruimtelijke afweging zal moeten maken, waarbij alle betrokken belangen worden meegewogen. Het enkele argument dat de 10-6 contour deels buiten de inrichting van eiseres gelegen is, kan de weigering om vrijstelling te verlenen dus niet dragen.
10.3 De stelling van verweerder dat in dit geval, gelet op de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen, aannemelijk is dat de gebruiksmogelijkheden voor het aangrenzende perceel door de ligging van de plaatsgebonden risicocontour daadwerkelijk zullen worden beperkt, acht de rechtbank onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank stelt aan de hand van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting vast dat de 10-6 contour na realisering van het bouwplan voor een klein deel buiten het perceel van eiseres zal zijn gelegen. Het gaat om een overschrijding van ongeveer drie meter, zo heeft eiseres ter zitting onweersproken gesteld, ten zuidoosten van het perceel van eiseres. Op deze plek is een driehoek onbebouwde grond gelegen, die aan de oostzijde wordt begrensd door de A7. Deze driehoek onbebouwde grond maakt onderdeel uit van een nog onbebouwd gebied waar volgens het voorontwerp bestemmingsplan Bedrijvenpark Middenmeer-Hoornseweg - dat er lag ten tijde van het nemen van het bestreden besluit - een bedrijvenpark zal worden gerealiseerd. Daar zal onder meer detailhandel in volumineuze goederen met een netto verkoopvloeroppervlak van ten minste 500 m² en ten hoogste 3000 m² zijn toegestaan. Gelet op artikel 1, eerste lid, onder b en l van het Bevi maakt het voorontwerp bestemmingsplan derhalve de vestiging van beperkt kwetsbare objecten op het aangrenzende perceel mogelijk. De rechtbank constateert echter dat op de plankaart die behoort bij voornoemd voorontwerp bestemmingsplan geen bouwvlak is ingetekend op de locatie waarover de 10-6 contour valt. Bovendien is in artikel 3 onder a, aanhef en onder 4, van de planvoorschriften van het voorontwerp bestemmingsplan opgenomen dat de afstand van de bedrijfsgebouwen tot de zijdelinge perceelsgrens tenminste 5 meter bedraagt. Verweerder heeft deze omstandigheden, die tot gevolg hebben dat ook bij de realisering van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen de vestiging van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de 10-6 contour niet aan de orde is, ten onrechte niet in zijn afweging betrokken.
10.4 De rechtbank merkt volledigheidshalve nog op dat bovengenoemd voorontwerp bestemmingsplan inmiddels is vervangen door het concept bestemmingsplan Middenmeer 2008, waarin het aangrenzende perceel de bestemming “gemengd” heeft. De gronden met die bestemming zijn aangewezen voor kantoren, dienstverlening en volumineuze detailhandel. Ook ingevolge dit plan is op de locatie waarover de 10-6 contour valt geen (deel van een) bouwvlak ingetekend. Verder is in dit plan opgenomen dat de afstand van bedrijfsbebouwing tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 3 meter bedraagt. Ook ingevolge dit concept bestemmingsplan is de vestiging van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de 10-6 contour dus niet mogelijk.
11.1 Ten aanzien van het groepsrisico stelt de rechtbank met partijen vast dat een groot deel van het invloedsgebied over een woongebied ligt. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat iedere toename van het groepsrisico in woongebieden moet worden uitgesloten. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat ontwikkelingen aan de risicokant niet zijn toegestaan als deze leiden tot het ontstaan of toenemen van het groepsrisico in een woongebied. Bij ontwikkelingen aan de effectkant die leiden tot een toename van het groepsrisico in een woongebied wordt per geval een afweging gemaakt.
11.2 In artikel 12 van het Bevi is voorgeschreven op welke manier het groepsrisico wordt verantwoord bij de beoordeling van een verzoek om een milieuvergunning. Daarbij dient zoveel mogelijk te worden uitgegaan van de werkelijke situatie in en in de omgeving van een risicoveroorzakende inrichting. Zo dient uitdrukkelijk rekening te worden gehouden met het aantal mensen dat zich in het invloedsgebied bevindt en met de mogelijkheden voor diegenen om zich in veiligheid te brengen bij een ramp of zwaar ongeval in de inrichting. Bij de beoordeling van het groepsrisico in het kader van de aanvraag om een milieuvergunning is er dus rekening mee gehouden dat het invloedsgebied van het gasvulpunt over een woongebied valt, zo blijkt ook uit de QRA. Met inachtneming daarvan is de conclusie in de QRA dat het groepsrisico bij de realisering van het gasvulpunt ver onder de oriëntatiewaarde blijft.
11.3 Door als uitgangspunt te nemen dat ruimtelijke ontwikkelingen aan de risicokant niet zijn toegestaan als deze leiden tot het ontstaan of toenemen van een groepsrisico in een woongebied geeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank blijk van een onjuiste interpretatie van het begrip “groepsrisico”. Het groepsrisico is een risico dat wordt berekend voor de risicobron, te weten de risicoveroorzakende inrichting. Het is niet mogelijk het groepsrisico in beeld te brengen met contouren rond de risicobron; het groepsrisico is dus niet ruimtelijk weer te geven. Wel is het mogelijk het invloedsgebied voor de bepaling van het groepsrisico van een inrichting ruimtelijk weer te geven, maar het invloedsgebied als zodanig zegt niets over de grootte van het groepsrisico van die inrichting.
Door te stellen dat de vestiging van het gasvulpunt niet mag leiden tot een toename van het groepsrisico in het nabij gelegen woongebied vereist verweerder in feite dat het invloedsgebied voor de bepaling van het groepsrisico van dit gasvulpunt niet over een woongebied mag liggen. Daarmee legt verweerder strengere maatstaven aan voor de aanvaardbaarheid van het groepsrisico dan zijn opgenomen in het Bevi. Dit is naar het oordeel van de rechtbank alleen mogelijk als daaraan ruimtelijk relevante argumenten ten grondslag liggen. Verweerder doorkruist het Bevi immers op onaanvaardbare wijze als hij aan zijn weigering om vrijstelling te verlenen uitsluitend belangen ten grondslag legt die het Bevi beoogt te beschermen. Het argument dat verweerder zijn burgers een zo veilig mogelijke woonomgeving wil bieden is naar het oordeel van de rechtbank geen ruimtelijk relevant argument, maar een argument, dat een rol speelt in het kader van een aanvraag om een milieuvergunning. In dat kader wordt immers bij uitstek beoordeeld of de risico’s die een risicoveroorzakende inrichting voor de externe veiligheid meebrengt nog aanvaardbaar te achten zijn. Een risicobenadering zoals die in het Bevi is neergelegd brengt met zich dat enig risico moet worden geaccepteerd. Verweerder mag dit niet doorkruisen door in het kader van de ruimtelijke ordering te vereisen dat het ontstaan van een risico of een toename van een bestaand risico zonder meer wordt uitgesloten. Dit klemt in het onderhavige geval temeer nu verweerder bij een ontwikkeling aan de effectkant (te weten in het woongebied dat binnen het invloedsgebied van de inrichting ligt) die leidt tot een toename van het groepsrisico van de inrichting wel degelijk een afweging maakt waarbij alle ruimtelijk relevante belangen worden betrokken.
Verweerder mocht het argument dat het invloedsgebied voor de bepaling van het groepsrisico van het gasvulpunt over een woongebied ligt dus niet zonder meer ten grondslag leggen aan zijn weigering om vrijstelling te verlenen.
12. Het argument van verweerder dat eiseres niet kan garanderen dat de oriëntatiewaarde in de toekomst niet wordt overschreden in verband met de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen, kan de weigering om vrijstelling te verlenen evenmin dragen. Uit de QRA blijkt dat het groepsrisico van de inrichting ruimschoots beneden de oriëntatiewaarde blijft. In de QRA is in paragraaf 2.4 aangegeven dat bij de bepaling van het groepsrisico is gerekend met een hoge bevolkingsdichtheid van 100 personen per hectare in verband met mogelijke toekomstige activiteiten op het bedrijvenpark Middenmeer-Hoornseweg. Met de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen is bij de bepaling van het groepsrisico dus al rekening gehouden. Dat deze berekening niet exact is, zoals verweerder ter zitting heeft betoogd, mag juist zijn maar doet er geen afbreuk aan dat op basis van de thans beschikbare gegevens onaannemelijk is dat de oriëntatiewaarde na realisering van de ruimtelijke plannen zal worden overschreden. Verweerder heeft niet inzichtelijk gemaakt waarop zijn vrees is gebaseerd dat dit wel het geval zal zijn.
13. De rechtbank komt tot de conclusie dat de weigering om vrijstelling voor het gasvulpunt te verlenen niet is voorzien van een deugdelijke motivering. Zij zal het bestreden besluit dan ook vernietigen wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb.
14. Bij deze beslissing is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres voor de behandeling van haar beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten heeft de rechtbank, met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, vastgesteld op € 644,00 voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Hierbij heeft de rechtbank zowel voor het opstellen van het beroepschrift als voor het verschijnen ter zitting één punt toegekend en het gewicht van de zaak aangemerkt als gemiddeld.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder opnieuw beslist op de bezwaren van eiseres met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de gemeente Wieringermeer aan eiseres het griffierecht ten bedrage van € 288,00 vergoedt;
- veroordeelt de gemeente Wieringermeer in de aan de zijde van eiseres redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,00;
- bepaalt dat de betaling van € 644,00 dient te worden gedaan aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan op 15 september 2009 door mr. M.A.J. Berkers, voorzitter,
mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker en mr. G.E. Creijghton-Sluijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.L. Mercker, griffier.
griffier voorzitter
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden - in elk geval de eisende partij - en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.