ECLI:NL:RBALK:2009:BJ8801

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
18 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.810175-09
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een mes in Hoorn

In deze zaak heeft de rechtbank Alkmaar op 18 augustus 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling. De feiten vonden plaats op 24 april 2009 in Hoorn, waar de verdachte, na een woordenwisseling met het slachtoffer, met een mes in de bovenarm van het slachtoffer stak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op dat moment op zijn fiets zat en dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer, waardoor de verdachte niet gerechtvaardigd was om zich te verdedigen met het mes. De rechtbank heeft de verklaringen van de getuigen en de verdachte zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat er geen opzet op de dood van het slachtoffer was, noch dat er sprake was van een poging tot doodslag. De verdachte werd vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit, maar werd wel schuldig bevonden aan de subsidiaire tenlastelegging van poging tot zware mishandeling. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en de verplichting om zich te houden aan de aanwijzingen van de reclassering. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan het slachtoffer van € 455,00, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummers : 14.810175-09 (P), 15.700065-08 (tul) en 15.685128 (tul)
Datum uitspraak: 18 augustus 2009
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[Naam verdachte],
geboren te [woonplaats] [land] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in de P.I. Noord Holland Noord, Unit Zuyderbos te Heerhugowaard.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 augustus 2009.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. T. den Haan, advocaat te Amsterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
primair:
hij op of omstreeks 24 april 2009 in de gemeente Hoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van die[slachtoffer], en/of met dat mes, althans dat scherpe en/of puntige voorwerp, die[slachtoffer] in zijn arm heeft gestoken en/of geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 24 april 2009 in de gemeente Hoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan en persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van die[slachtoffer], en/of met dat mes, althans dat scherpe en/of puntige voorwerp, die[slachtoffer] in zijn arm heeft gestoken en/of geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Partiële vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen primair aan de verdachte is ten laste gelegd, te weten poging tot doodslag van [slachtoffer].
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde. Verdachte heeft met een keukenmes gestoken in de linkerbovenarm van het slachtoffer, waarna bij hem een diepe wond is ontstaan. Er was sprake van veel bloedverlies. Verdachte heeft door te steken met een mes op deze kwetsbare plek van het lichaam - waar zich slagaders in de buurt bevinden - willens en wetens de aanmerkelijk kans aanvaard dat het slachtoffer zou kunnen komen te overlijden, aldus de officier van justitie.
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde poging tot doodslag.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de processtukken en het verhandelde ter terechtzitting niet is komen vast te staan dat verdachte
[slachtoffer] heeft willen doden en derhalve opzet heeft gehad op dit gevolg. Evenmin acht de rechtbank opzet in voorwaardelijk vorm bewezen, in die zin dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn handelen[slachtoffer] zou komen te overlijden. Deze vaststelling kan, anders dan de officier van justitie heeft aangevoerd, ook niet volgen uit het letsel van het slachtoffer. Immers, verdachte heeft gestoken in de buitenzijde van de bovenarm, nabij de schouder, en niet in of dicht in de buurt van één der vitale organen van het lichaam, dan wel op een zo kwetsbare plek dat er een aanmerkelijke kans was dat de dood van het slachtoffer zou intreden.
Derhalve zal de verdachte van het primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
5. De bewijsmotivering
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, zoals in hierboven onder ‘Partiële vrijspraak’ is uiteengezet.
De officier van justitie heeft voorts aangevoerd dat hij het aannemelijk acht dat verdachte al een paar maanden bewust met een mes op zak liep. Hij hecht daarbij waarde aan de verklaring van getuige [getuige 1], de vriendin van verdachte. Zij heeft aangegeven dat haar vriend sinds december 2008 een vleesmes bij zich draagt als hij in de buurt op straat loopt. Dit blijkt tevens uit het feit dat er een schede voor het mes in het rugzakje van verdachte is aangetroffen. De officier van justitie acht, mede gelet op het letsel, bewezen dat verdachte bewust het slachtoffer heeft gestoken met het mes.
Het standpunt van de verdediging
¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬
De raadsman heeft ter terechtzitting allereerst naar voren gebracht dat de verklaring van getuige [getuige 2] bij de politie d.d. 27 april 2009 niet voor het bewijs mag worden gebruikt, nu gebleken is dat de totstandkoming van dit verhoor niet op een juiste wijze is geschied.
Voorts heeft de raadsman - onder verwijzing naar de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 27 november 2008 in de zaak van Salduz tegen Turkije en de recente uitspraak van de Hoge Raad van 30 juni jl .- de rechtbank verzocht de verklaring die verdachte op 24 april 2009 tegenover de politie heeft afgelegd, nog vóór zijn inverzekeringstelling en dus ook vóórdat een piketadvocaat was ingeschakeld, uit te sluiten van het bewijs, daar verdachte op dat moment nog geen toegang had gehad tot rechtsbijstand. Voor de aanvang van dit verhoor is verdachte immers niet gewezen op het recht om voorafgaand aan het verhoor met een advocaat te overleggen.
De raadsman heeft vervolgens bepleit dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Verdachte heeft geen opzet gehad op de dood van het slachtoffer en ook niet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De raadsman heeft daarbij tevens aangevoerd dat in het onderhavige geval geen sprake is van een poging tot zware mishandeling. Zijns inziens gaat het om een voltooid delict, te weten eenvoudige mishandeling. Dit is echter niet ten laste gelegd.
Indien de rechtbank dit standpunt van de raadsman niet zou volgen en opzet bewezen acht op het primair of subsidiair ten laste gelegde feit, heeft de raadsman een beroep gedaan op noodweer, dan wel noodweerexces. Er was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer], waarbij verdachte genoodzaakt was zich te verdedigen. Toen[slachtoffer] op verdachte kwam aflopen met opgeheven en gebalde vuist, heeft verdachte ter zelfverdediging de aanval proberen af te weren. Verdachte had echter een mes in zijn handen voor het repareren van een kinderfiets, waardoor[slachtoffer] met dit mes is geraakt.
Indien de rechtbank er vanuit gaat dat verdachte bewust het mes bij zich droeg voor het geval hij[slachtoffer] zou tegenkomen, is naar de mening van de raadsman sprake van noodweerexces. Als men de voorgeschiedenis tussen verdachte en de aangever beziet, blijkt dat er als langere tijd een gespannen relatie tussen hen bestond. Verdachte was bang voor[slachtoffer] en droeg om die reden een mes bij zich. Verdachte heeft de grenzen van zijn verdediging overschreden, maar zijn reactie kwam voort uit een hevige gemoedsbeweging, die op dat moment werd veroorzaakt door de aanval van[slachtoffer].
Beoordeling van de tenlastelegging
Op 24 april 2009 is de aangever [slachtoffer] op het speelpleintje aan de [straatnaam] te Hoorn met een door verdachte gehanteerd vleesmes in zijn linkerbovenarm geraakt, waardoor hij een wond heeft opgelopen.
Alvorens in te gaan op de bewijsconstructie, zal de rechtbank de verweren van de raadsman bespreken met betrekking tot het gebruiken van het verhoor bij de politie van [getuige 2] van 27 april 2009 en het eerste verhoor van verdachte bij de politie van 24 april 2009.
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de mogelijkheid om deze twee verklaringen voor het bewijs te gebruiken, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Op grond van de gedingstukken is gebleken dat de aangifte van[slachtoffer] van 27 april 2009 te 13.30 uur, is opgenomen door verbalisant [verbalisant]. De tekst van de getuigenverklaring van [getuige 2] van 27 april 2009 te 13.55 uur is eveneens van de hand van [verbalisant]. Gebleken is dat de tekst van de aangifte en de tekst van de getuigenverklaring deels letterlijk overeenkomen. Naar aanleiding hiervan is op verzoek van de verdediging - onder meer - [verbalisant], hoofdagent van de politie, op 3 augustus 2009 gehoord door de rechter-commissaris. Zij heeft aldaar verklaard dat [slachtoffer] en [getuige 2] op 27 april 2009 gezamenlijk op het politiebureau verschenen. [verbalisant] heeft vervolgens in het bijzijn van [getuige 2] de aangifte van[slachtoffer] opgenomen. Vervolgens heeft [verbalisant] passages uit de aangifte op papier gezet en per onderdeel aan [getuige 2] gevraagd of dit in haar visie klopte. Op deze wijze is de verklaring van getuige [getuige 2] tot stand gekomen.
Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van getuige [getuige 2] niet op correcte wijze tot stand is gekomen en derhalve niet voor het bewijs mag worden gebezigd. Zij zal deze verklaring dan ook niet voor het bewijs gebruiken.
Salduzverweer
Ten aanzien van de verklaring van verdachte bij de politie van 24 april 2009 te 16.00 uur, is de rechtbank van oordeel dat deze verklaring eveneens buiten beschouwing moet worden gelaten. Blijkens de jurisprudentie van het EHRM en de recente uitspraak van de Hoge Raad zoals door de raadsman genoemd, volgt uit artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) dat een verdachte de gelegenheid moet worden geboden om voorafgaand aan het verhoor door de politie over zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit een advocaat te raadplegen. Niet gebleken is dat verdachte voor aanvang van het verhoor van 24 april 2009 in de gelegenheid is gesteld een raadsman te spreken. Eveneens is niet gebleken dat verdachte op dit recht is gewezen dan wel afstand van dit recht heeft gedaan.
Bewijsmiddelen
Op 27 april 2009 heeft het slachtoffer [slachtoffer] aangifte gedaan bij de politie. In deze aangifte heeft [slachtoffer] verklaard al langer problemen te hebben met verdachte en zijn vriendin.
Op 24 april 2009 liep[slachtoffer] langs het speeltuintje op de [straatnaam] te Hoorn.
Verdachte zat op zijn fiets tegen het speelhuisje geleund en[slachtoffer] is naar verdachte toegelopen. Hij heeft vervolgens tegen verdachte gezegd dat hij moest ophouden zijn vrouw uit te schelden. Zij stonden toen 2 à 2, 5 meter bij elkaar vandaan. Verdachte had op dat moment een opgerold, lichtpaars tasje in zijn handen. Toen het slachtoffer zich omdraaide om weg te lopen, dacht hij vanuit zijn ooghoeken te zien dat verdachte weg wilde fietsen. Op het moment dat het slachtoffer zijn hoofd wegdraaide, voelde hij een klap op zijn linkerschouder en zag dat verdachte in zijn richting sprong en een mes vasthield. Aangever voelde een brandend gevoel in zijn schouder en zag dat hij gewond was. Uit de letselbeschrijving van de forensische geneeskundige van 11 mei 2009 blijkt onder meer dat de wond, voordat deze werd gehecht, ongeveer 5 centimeter lang en
6 centimeter diep was en het een dieper penetrerend letsel betrof.
Getuige [getuige 1] heeft op 24 april en 26 april 2009 verklaringen afgelegd bij de politie omtrent het incident. Zij heeft verklaard dat op 24 april 2009 haar vriend [verdachte] en haar zoon [naam zoon] het speelpleintje op de [straatnaam] te Hoorn inliepen. Op een gegeven moment kwam [slachtoffer] de speeltuin in lopen. Verdachte zat toen op zijn fiets bij het speelhuisje. Er ontstond een woordenwisseling tussen hen, waarna[slachtoffer] uiteindelijk terugliep naar verdachte met een tot vuist gebalde hand.[slachtoffer] stond op dat moment op 1 à 2 meter van verdachte. Toen verdachte[slachtoffer] zag, heeft hij de rugzak naar zijn borst getrokken. Op het moment dat [slachtoffer] op verdachte afliep met geheven vuist, sprong verdachte van zijn fiets en pakte het mes uit zijn rugtasje. [getuige 1] zag vervolgens dat verdachte met het mes heen en weer zwaaide. Over het tasje met het mes heeft zij verklaard dat verdachte een vleesmes in een blauwe rugzak bij zich draagt als hij in de buurt op straat loopt, sinds[slachtoffer] in december 2008 zijn hond op hem afstuurde.
Verdachte heeft meerdere verklaringen afgelegd bij de politie en de rechter-commissaris betreffende de steekpartij. In deze verklaringen geeft verdachte als reden voor het bij zich dragen van het vleesmes, dat hij de zijwieltjes van het fietsje van het zoontje van zijn vriendin [getuige 1] wilde vastzetten. Hij had thuis gezocht naar een schroevendraaier, maar toen hij die niet kon vinden heeft hij een keukenmes gepakt. Op het speelpleintje wilde hij vervolgens de zijwieltjes vastdraaien. Toen [slachtoffer] met zijn gebalde vuist op hem afkwam, zat verdachte naar eigen zeggen op de grond gehurkt bij het fietsje.
De rechtbank acht de lezing van verdachte met betrekking tot het vastdraaien van de zijwieltjes van de fiets ongeloofwaardig. Zowel het slachtoffer als getuige [getuige 1] geven aan dat verdachte op zijn fiets zat en leunde tegen het speelhuisje, toen het slachtoffer het speelplein op kwam lopen. Geen van beiden maken er melding van dat verdachte met een kinderfietsje bezig was. De rechtbank acht de verklaringen van getuige [getuige 1] van 24 en 26 april 2009 hieromtrent betrouwbaar, nu zij getuige is geweest van het incident en haar beschrijving van de feiten wordt ondersteund door de verklaring die aangever heeft afgelegd. Dat zij later, op 16 juli 2009 bij de rechter-commissaris, heeft verklaard dat de verdachte de steunwieltjes van het fietsje van haar zoon omhoog moest zetten, acht de rechtbank ongeloofwaardig. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat [getuige 1] - inmiddels geconfronteerd met het feit dat tegen haar partner een strafrechtelijke vervolging was gestart - er toen kennelijk belang bij had om de lezing van verdachte over het incident met [slachtoffer] te ondersteunen en af te wijken van haar eerdere verklaringen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte opzettelijk een poging heeft gedaan om aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, gelet op het gebruikte middel -een vleesmes- en de verwonding van aangever. Het verweer van de raadsman dat geen sprake is van een poging, maar een voltooid delict, te weten (eenvoudige) mishandeling, wordt dan ook verworpen.
Noodweer(exces)verweer
Ten aanzien van het beroep op noodweer, dan wel noodweerexces heeft de officier van justitie betoogd dat dit beroep niet kan slagen.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
De rechtbank gaat er op grond van de verklaring van de getuige [getuige 1] van uit dat verdachte op zijn fiets zat toen [slachtoffer] met zijn opgeheven vuist op hem af kwam lopen. Vervolgens heeft verdachte het tasje met daarin het mes voor zijn borst getrokken, is verdachte van zijn fiets gesprongen en heeft hij het mes uit het tasje gehaald.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte zich op zijn fiets bevond toen [slachtoffer] hem naderde. Verdachte dacht dat [slachtoffer] hem wilde slaan. Niet gebleken is dat [slachtoffer] verdachte feitelijk heeft aangevallen. Verdachte had zich aan de vermeende aanval kunnen en moeten onttrekken door weg te fietsen, in plaats van [slachtoffer] te steken met een mes.
De rechtbank is, gelet op de feitelijke gang van zaken, van oordeel dat er géén sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waartegen verdachte genoodzaakt was zich te verdedigen.
Nu de rechtbank van oordeel is dat geen sprake is van een noodweersituatie, komt verdachte geen beroep op noodweerexces toe, zodat ook dat verweer zal worden verworpen.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair
hij op 24 april 2009 in de gemeente Hoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe brengen, met dat opzet met een mes, die[slachtoffer] in zijn arm heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
6. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
8. De strafoplegging
De eis van de officier
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, onder de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen te geven door de Reclassering Nederland.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de officier van justitie gevorderd deze toe te wijzen, alsmede de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de strafeis aangevoerd dat hij deze zeer hoog vindt. Hij heeft de rechtbank, indien deze tot een bewezenverklaring komt, verzocht om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van de ondergane voorlopige hechtenis met daarnaast een voorwaardelijk deel, omdat reclasseringscontact is geïndiceerd.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Motivering van de straf
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.
Er bestond al langere tijd frictie tussen de aangever en verdachte. Zij kwamen elkaar op 24 april 2009 op initiatief van [slachtoffer] tegen, waarbij het aanvankelijk beperkt bleef tot een woordenwisseling. Uiteindelijk is het tot een gewelddadige escalatie gekomen, waarbij verdachte het slachtoffer met een vleesmes in zijn bovenarm heeft gestoken. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij bewust een mes heeft meegenomen en er voor heeft gekozen het slachtoffer te steken in plaats van verdere escalatie uit de weg te gaan. Verdachte heeft door zijn handelwijze aangever in een angstaanjagende situatie gebracht en zijn lichamelijke integriteit op grove wijze geschonden.
Uit het uittreksel justitiële documentatie van 27 april 2009 blijkt dat verdachte reeds eerder is veroordeeld, onder meer voor geweldsdelicten.
In het voorlichtingsrapport van de reclassering van 30 juni 2009, opgemaakt door N. Zwaan, reclasseringswerkster, wordt geadviseerd om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde een verplicht reclasseringstoezicht, ook indien dit inhoudt dat verdachte deelneemt aan een agressieregulatietraining en aan een training cognitieve vaardigheden. Ten behoeve van dit toezicht is een plan van aanpak opgesteld. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij bereid is hieraan mee te werken.
De rechtbank acht alles overwegende, mede gelet op de straffen die de rechtbank in vergelijkbare gevallen oplegt, een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden. Daarnaast zal een voorwaardelijk strafdeel worden opgelegd, met als bijzondere voorwaarde een verplicht reclasseringscontact.
Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze straf, die lager is dan door de officier van justitie gevorderd, worden volstaan, onder meer gelet op de omstandigheid dat verdachte ter zake van het onder primair ten laste gelegde feit wordt vrijgesproken.
9. Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 525,00 wegens materiële en immateriële schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 24 april 2009.
De benadeelde partij is in de gelegenheid gesteld de vordering ter terechtzitting toe te lichten.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
De benadeelde partij verzoekt voor materiële schade in verband met onherstelbaar vernielde kleding in totaal een vergoeding van € 175,00. De rechtbank stelt de waarde van deze kleding - rekening houdend met de waardevermindering in verband met het feit dat de kledingstukken reeds
4 maanden oud zijn - in redelijkheid vast op een bedrag van € 105,00.
Met betrekking tot de vergoeding voor immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde € 350,00 redelijk is.
Nu aldus is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder subsidiair bewezen verklaarde strafbare feiten, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden tot het bedrag van € 455,00, kan de vordering tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 24 april 2009.
De verdachte zal daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
Naar het oordeel van de rechtbank is het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard dat het zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is.
De benadeelde partij kan dit deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
10. Schadevergoeding als maatregel
De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregel besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht aan de benadeelde.
De toepassing van hechtenis, bij gebreke van voldoening van het verschuldigde bedrag, heft de opgelegde verplichting niet op.
11.Vordering tot tenuitvoerlegging
11.1
De officier van justitie heeft gevorderd de dat de rechtbank zal gelasten dat de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem van 14 maart 2008 in de zaak met parketnummer 15.700065-08 aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 40 dagen, zal worden ten uitvoer gelegd, op grond van het feit dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig te maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is om over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 20 mei 2008 aan de verdachte toegezonden. De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 29 maart 2008 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De raadsman van verdachte heeft de rechtbank verzocht de vordering van de officier van justitie af te wijzen en de proeftijd te verlengen met één jaar.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering gegrond, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig te zullen maken aan een strafbaar feit. De rechtbank ziet geen aanleiding de proeftijd te verlengen met één jaar.
Daarom zal de gevorderde tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde straf worden gelast.
11.2
De officier van justitie heeft gevorderd de dat de rechtbank zal gelasten dat de bij vonnis van de meervoudige kamer in de rechtbank Haarlem van 4 mei 2006 in de zaak met parketnummer 15.685128-05 aan de verdachte – resterende – opgelegde voorwaardelijke straf, te weten jeugddetentie voor de duur van 8 maanden, op grond van het feit dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Op 24 november 2008 heeft de meervoudige kamer van bovengenoemde rechtbank reeds gelast in plaats van de door de officier van justitie gevorderde last tot gedeeltelijke tenuitvoerlegging van vier maanden van de eerder niet ten uitvoer gelegde jeugddetentie, een werkstraf voor de duur van 200 uren en voorts de proeftijd voor de overige 8 maanden jeugddetentie met één jaar verlengd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is om over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 31 mei 2006 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 19 mei 2006
en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van
justitie niet geëindigd.
De raadsman van verdachte heeft de rechtbank verzocht te gelasten de jeugddetentie voor de duur van 8 maanden om te zetten in een werkstraf.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering gegrond, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig te zullen maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank ziet geen aanleiding de jeugddetentie om te zetten in een werkstraf.
Daarom zal de gevorderde tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast, in dier voege dat - nu verdachte geen minderjarige meer is – deze thans als gevangenisstraf zal moeten worden tenuitvoergelegd.
12.Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
13.Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feit.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot 4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
- dat de veroordeelde zich zal gedragen naar de aanwijzingen die de veroordeelde zullen worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie te Alkmaar, noodzakelijk oordeelt, ook indien zulks inhoudt het volgen van Agressieregulatietraining en een training Cognitieve Vaardigheden.
Verstrekt aan de genoemde instelling opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarde.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij tot het hierna te noemen bedrag.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 455,00 (vierhonderdvijfenvijftig euro) als schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten
24 april 2009.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot op heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Verklaart de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], te betalen een som geld ten bedrage van € 455,00 (vierhonderdvijfenvijftig euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 9 dagen hechtenis.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
Gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf voor de duur van 40 dagen, opgelegd bij voormeld vonnis van 14 maart 2008 in de zaak met parketnummer 15.700065-08, aldus, dat die straf geheel wordt ten uitvoer gelegd.
Gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde jeugddetentie voor de duur van 8 maanden opgelegd, bij voormeld vonnis 4 mei 2006 in de zaak met parketnummer 15.685128-05, aldus, dat die straf als gevangenisstraf geheel wordt ten uitvoer gelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.O.P. Roché, voorzitter,
mrs. B.H. Franke en G.D.M. Hoedemaker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.E. Stroink, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 augustus 2009.