ECLI:NL:RBALK:2009:BJ7449

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
16 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.810098-08
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Noodweer als rechtvaardigingsgrond bij doodslag na woninginbraak

In deze zaak heeft de rechtbank Alkmaar op 16 juli 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van doodslag. De verdachte had zich verdedigd tegen een agressieve indringer in zijn woning, wat leidde tot de dood van de indringer. De feiten van de zaak zijn als volgt: op 1 maart 2008, na middernacht, werd de verdachte in zijn woning overvallen door een onbekende man, later geïdentificeerd als het slachtoffer. De verdachte werd door de indringer aangevallen en raakte betrokken bij een worsteling. Tijdens deze worsteling heeft de verdachte de indringer in een nekklem gehouden, wat uiteindelijk leidde tot de dood van het slachtoffer.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet de intentie had om de indringer te doden, maar dat er wel sprake was van voorwaardelijk opzet. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich in een noodsituatie bevond en dat zijn handelen als een redelijk verdedigingsmiddel kon worden beschouwd. De omstandigheden van de aanval, de agressiviteit van de indringer en de visuele beperking van de verdachte speelden een belangrijke rol in de beoordeling van de zaak.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het bewezen verklaarde feit niet strafbaar was, omdat de verdachte handelde uit zelfverdediging. De verdachte werd derhalve ontslagen van alle rechtsvervolging. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, aangezien er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer : 14/810098-08 (P)
Datum uitspraak : 16 juli 2009
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[straatnaam], [postcode en woonplaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
2 juli 2009.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. L.A. Utrillas Zechner, advocaat te Hoorn, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
hij op of omstreeks 29 februari 2008 in de gemeente Enkhuizen in een woning gelegen aan de [straatnaam] opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door
- zijn, verdachtes, armen om de nek van die [slachtoffer] heen te slaan (terwijl de verdachte zich achter die [slachtoffer] bevond) en/of
- vervolgens met veel kracht die [slachtoffer] in die greep vast te blijven houden, gedurende een aantal minuten, en/of
- vervolgens (nadat die [slachtoffer] zich had losgeworsteld en op de grond terecht was gekomen), bovenop het lichaam van die [slachtoffer] te gaan zitten en/of zijn, verdachtes, hand(en) op/tegen de keel van die [slachtoffer] te leggen en/of te drukken en/of daarbij de keel en/of hals van die [slachtoffer] dicht te drukken en/of dichtgedrukt te houden.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsmotivering
Niet betwiste feiten
Op 1 maart 2008, even na middernacht, hebben de verbalisanten [naam] en [naam] de melding gekregen dat de bewoner van het adres [straatnaam] te Enkhuizen in zijn woning was overvallen. De overvaller zou overmeesterd zijn. De verbalisanten zijn om ongeveer 00.09 uur ter plaatse gekomen. Vóór de betreffende woning werden zij opgewacht door een persoon die later bleek te zijn de bewoner van het huis. De verbalisanten werden door deze persoon aangesproken met de woorden: “Kom snel, hij ligt binnen.” Binnen in de woning hebben de verbalisanten een man aangetroffen, liggend op de vloer van de woonkamer, met half gesloten ogen. De verbalisanten zijn onmiddellijk gestart met reanimatiepogingen, die later zijn overgenomen door het inmiddels ook ter plaatste gekomen ambulancepersoneel. Rond 00.38 uur is de reanimatie gestaakt. De man blijkt te zijn overleden. De politie heeft bij controle geen andere personen in de woning aangetroffen.
De verbalisanten [naam] en [naam] zijn eveneens ter plaatste gekomen en hebben gesproken met de melder, die opgaf te zijn [verdachte]. [verdachte] verklaarde in het kort dat die avond een hem onbekende man bij zijn huis had aangebeld, dat deze man hem, [verdachte], direct naar binnen had geduwd en een paar klappen had gegeven en dat hierop een worsteling was ontstaan waarbij [verdachte] de indringer op een gegeven moment in een nekklem had. Toen de man niet meer bewoog, heeft hij hem losgelaten en 112 gebeld. Hierop is [verdachte] aangehouden als verdachte.
Op 1 maart 2008 rond 18.00 uur is een drietal vrouwen aan het politiebureau in Hoorn verschenen om de vermissing te melden van ene [slachtoffer]. Op basis van het opgegeven signalement kreeg de politie het vermoeden dat de vermiste persoon wellicht de tot dan toe onbekende man was, die in de woning aan de [straatnaam] om het leven was gekomen.
De volgende dag is in het mortuarium van het Westfries Gasthuis te Hoorn het stoffelijk overschot dat in de genoemde woning werd aangetroffen, getoond aan [naam], [naam] (zus en broer van het slachtoffer) en [naam] (vriendin van het slachtoffer). Zij hebben de overledene herkend als [slachtoffer].
Op 1 maart 2008 is door arts/patholoog B. Kubat van de afdeling Pathologie van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) te Den Haag sectie verricht op het lichaam van [slachtoffer]. Hierbij werd een breuk van de grote hoorn van het strottenhoofd rechts met omgevende bloeduitstorting geconstateerd. Er werden tekenen gevonden van bij leven opgetreden, uitwendig, samendrukkend geweld op de hals. Gezien de sterke bloedstuwing in het hoofdhals gebied was dit geweld opgeleverd door een langer durende druk zoals bij strangulatie. De conclusie van de betrokken arts/patholoog luidt dat de bevindingen van de sectie passen bij verwurging/strangulatie als doodsoorzaak.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
In de visie van de officier van justitie is er sprake geweest van voorwaardelijk opzet van verdachte op de dood van het slachtoffer, [slachtoffer].
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde doodslag, aangezien het opzet, ook in voorwaardelijke vorm, zou ontbreken.
Beoordeling van de tenlastelegging
De verdachte is op 1 maart 2008 twee maal uitgebreid gehoord door de politie. Daarnaast heeft verdachte op 3 en 6 maart 2008 verklaringen afgelegd tegenover de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard te volharden bij zijn eerder afgelegde verklaringen en heeft hij ook overigens in overeenstemming met deze verklaringen verklaard.
De lezing van verdachte van de gebeurtenissen die zich in de nacht van 29 februari op 1 maart 2008 in zijn woning in Enkhuizen hebben afgespeeld en die uiteindelijk tot de dood van [slachtoffer] hebben geleid, komt in het kort hierop neer:
Verdachte was in de loop van de avond van de 29e februari in de woonkamer van zijn woning aan de [straatnaam] te Enkhuizen op de bank in slaap gevallen. Tegen middernacht werd hij wakker van de voordeurbel. Verdachte deed de deur op een kier open en een hem onbekende man (naar later is gebleken: [slachtoffer]) duwde de deur ruw open en drong de woning binnen. Verdachte heeft de man aangesproken, maar deze reageerde daar in het geheel niet op. Verdachte heeft vervolgens tevergeefs geprobeerd de man aan de arm naar buiten te dirigeren. De man reageerde hierop door verdachte een klap op zijn linkeroog te geven en op de grond te gooien. Terwijl verdachte op de grond lag, is de indringer bovenop hem gaan zitten en heeft hem met kracht op zijn rechteroog geslagen. Verdachte verloor hierdoor naar eigen zeggen bijna het bewustzijn. Door genoemde klappen is verdachte beide contactlenzen uit zijn ogen verloren. Hierop is een worsteling ontstaan, waarbij verdachte heeft geprobeerd de indringer zodanig vast te pakken dat deze hem niet meer zou kunnen slaan. Op een gegeven moment zijn de twee mannen op de bank terechtgekomen, in een positie waarbij [slachtoffer] min of meer bij verdachte op schoot zat, met zijn rug naar hem toe. Verdachte had op dat moment zijn rechterarm om de nek van [slachtoffer] geslagen en heeft met zijn linkerarm zijn rechterarm ondersteund. Deze greep heeft verdachte gedurende enige tijd volgehouden. Op een gegeven moment merkte verdachte dat [slachtoffer] rustiger werd, maar vervolgens is [slachtoffer] toch aan zijn greep ontsnapt en op de grond gerold. Verdachte is bovenop hem gaan zitten, met één hand (losjes) op zijn, [slachtoffer]s, keel en de andere vuist geheven, klaar om zonodig toe te slaan. Toen [slachtoffer] vrijwel niet meer bewoog, heeft verdachte hem losgelaten, gecontroleerd of hij nog ademhaling voelde bij [slachtoffer] – hetgeen het geval was – , en de hulpdiensten gealarmeerd door 112 te bellen.
Bij de beoordeling van de verklaringen van de verdachte dient voorop te worden gesteld dat er, buiten de verdachte, geen getuigen zijn die over de gebeurtenissen in de woning kunnen verklaren. De rechtbank acht de lezing van verdachte evenwel geloofwaardig, nu deze wordt ondersteund door de volgende bewijsmiddelen:
In het dossier bevindt zich de woordelijke uitwerking van de melding die verdachte bij het alarmnummer 112 heeft gedaan. In deze melding – geregistreerd om 00.04 uur – spreekt verdachte al over een ‘overvaller’ in zijn huis, over een worsteling en over het feit dat hij, verdachte, de indringer een hele tijd om zijn nek vast had en dat de indringer nu niet meer beweegt.
In een aanvullend proces-verbaal van bevindingen heeft de verbalisant [naam] gerelateerd dat op de opname van de 112-melding duidelijk te horen is dat de melder hevig buiten adem is. Dit wijst erop dat de verdachte onmiddellijk na de worsteling 112 heeft gebeld.
Verder heeft de vriendin van het slachtoffer, [naam], verklaard dat [slachtoffer] die avond zijn woning in verwarde toestand, op één slipper, had verlaten. Het stormde en hij was slechts gekleed in een spijkerbroek en T-shirt. Zij heeft verklaard dat hij ook eerder die avond bizar en gedesoriënteerd gedrag vertoonde: hij herkende haar niet en had haar zonder aanleiding geslagen. Dit wordt bevestigd door de ‘hospita’ van [slachtoffer] en [naam vriendin], [getuige 1].
Voorts zijn er twee getuigen die op de bewuste avond rond middernacht een man in spijkerbroek en T-shirt en naar een van hen zag op blote voeten over de [straatnaam] in Enkhuizen hebben zien rennen, zonder jas en zich kennelijk nauwelijks bewust van zijn omgeving.
Tot slot worden de klappen die verdachte van het slachtoffer zegt te hebben gekregen bevestigd door de foto's van het gelaat van verdachte, gemaakt op 1 en 2 maart 2008 en de bevindingen van de arts die verdachte op het politiebureau heeft onderzocht.
Op basis van de verklaringen van de verdachte, in samenhang met de reeds aangehaalde bevindingen van de sectie en het röntgenonderzoek, komt de rechtbank tot de conclusie dat de dood van het slachtoffer moet zijn veroorzaakt door de greep waarin verdachte hem had op het moment dat het slachtoffer, op de bank, bij hem, verdachte, op schoot zat. Aannemelijk is dat het feit dat het slachtoffer desalniettemin nog aan de greep van verdachte is ontsnapt, moet worden toegeschreven aan onwillekeurige spasmen, c.q. het verschijnsel van ‘gasping’, dat kan optreden bij verstikking ten gevolge van verwurging/strangulatie. Gezien de verklaring van verdachte over wat hij bij het slachtoffer heeft waargenomen aan bewegingen na dit losraken, is verder aannemelijk dat ook dit kan worden toegeschreven aan deze processen die optreden nadat de verwurging lang genoeg heeft plaatsgevonden. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat het dodelijk letsel daarvoor al was opgetreden. Dat verdachte het slachtoffer vervolgens op de grond voor de bank bij de keel heeft vastgepakt, heeft derhalve niet bijgedragen aan het overlijden van het slachtoffer.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat het handelen van verdachte de dood van het slachtoffer, [slachtoffer], teweeg heeft gebracht.
Vervolgens ziet de rechtbank zich geplaatst voor de vraag of verdachte in juridische zin opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
Evenals de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank ervan overtuigd dat verdachte niet de bedoeling (vol opzet in juridische zin) heeft gehad de indringer van zijn woning van het leven te beroven. Naar het oordeel van de rechtbank is echter wel sprake van voorwaardelijk opzet van verdachte op de dood van het slachtoffer. Verdachte heeft de hals en nek van het slachtoffer gedurende enige tijd met kracht in een zogeheten nekklem gehouden. Het is een feit van algemene bekendheid dat de hals/nek een kwetsbaar en vitaal deel van het lichaam is en dat door het aanhouden van een nekklem zoals verdachte heeft gedaan de ademhaling van het slachtoffer wordt belemmerd, waardoor het slachtoffer bewusteloos kan raken en kan overlijden. Door te handelen zoals hij heeft gedaan, heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer het leven zou laten. De rechtbank betrekt hierbij dat verdachte deze kans willens en wetens heeft aanvaard; hij heeft zich immers ook zelf gerealiseerd dat zijn handelen risico’s inhield voor de gezondheid van het slachtoffer, getuige zijn verklaring dat hij op een gegeven moment, terwijl hij het slachtoffer stevig om de nek vast had, gedacht heeft ‘dit kan niet, dit gaat niet goed.’ omdat hij hem zo strak vast had. Dat verdachtes gedachten daarbij eerder uitgingen naar het risico van het breken van de nek van het slachtoffer, dan naar een verwurging, doet daaraan niet af.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 29 februari 2008 in de gemeente Enkhuizen in een woning gelegen aan de [straatnaam] opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door
- zijn, verdachtes, arm om de nek van die [slachtoffer] heen te slaan, terwijl de verdachte zich achter die [slachtoffer] bevond en
- vervolgens met veel kracht die [slachtoffer] in die greep vast te blijven houden.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Doodslag
Zowel de officier van justitie als de raadsman zijn van mening dat verdachte een beroep op noodweer toekomt, zodat hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank overweegt op dit punt als volgt:
Verdachte zag zich midden in de nacht in zijn eigen woning geconfronteerd met een hem onbekende man, die zijn huis ruw binnendrong. De indringer reageerde volstrekt niet op aanspreken en op zachte dwang, maar gebruikte direct geweld. Verdachte is door het slachtoffer in het gezicht geslagen, op de grond gegooid en vervolgens op de grond nogmaals met kracht in het gezicht geslagen. Er was aldus sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn, verdachtes, eigen lijf. De rechtbank is van oordeel dat voor verdachte de noodzaak bestond zich tegen de aanvaller te verdedigen.
Verdachte heeft de aanvaller vastgepakt om te voorkomen dat hij opnieuw geslagen zou worden. Hierop is een worsteling ontstaan, waarbij het streven van verdachte er steeds op gericht is geweest de ander onder controle te krijgen om geen verdere klappen te krijgen. Uiteindelijk is verdachte er bij toeval in geslaagd de aanvaller in een nekklem vast te pakken en te houden. De rechtbank acht dit onder de gegeven omstandigheden een redelijk verdedigingsmiddel. Daarbij komt betekenis toe aan de omstandigheid dat het slachtoffer goed getraind was, terwijl verdachte geen speciale vaardigheden bezit in het toepassen van fysieke controletechnieken.
Vervolgens doet zich de vraag voor of verdachte zich aan de aanval had kunnen onttrekken. De rechtbank acht, gelet op de omstandigheden van het geval, weglopen geen reële optie voor verdachte. Immers, het betrof een situatie waarin verdachte en zijn aanvaller, in de woning van verdachte, in een man-tot-man gevecht verwikkeld waren, waarbij zij elkaar over en weer vasthielden. Verdachte heeft niet de mogelijkheid gehad zich hieraan te onttrekken, zonder zich bloot te stellen aan het risico dat de aanvaller hem opnieuw ernstig zou mishandelen, of erger. Daarbij speelt tevens een rol de hectiek van de situatie, het onvoorspelbare en (zonder aanleiding) agressieve gedrag van de aanvaller, alsmede de omstandigheid dat verdachte visueel gehandicapt was doordat hij al in het begin van het gevecht zijn contactlenzen was kwijt geraakt en daardoor slecht zag.
Het beroep op noodweer wordt daarom gehonoreerd, wat meebrengt dat het hierboven bewezen verklaarde feit niet strafbaar is. De verdachte wordt derhalve ontslagen van alle rechtsvervolging.
6. Vorderingen van de benadeelde partijen
6.1
De benadeelde partij [zus van slachtoffer], wonende [straatnaam], [woonplaats], heeft voor aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 6.185,00 wegens schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
Nu aan de verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht evenmin toepassing heeft gevonden, moet de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk worden verklaard.
6.2
De benadeelde partij [broer van slachtoffer], wonende [straatnaam], [woonplaats], heeft voor aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 1.200,00 wegens schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
Nu aan de verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht evenmin toepassing heeft gevonden, moet de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk worden verklaard.
6.3
De benadeelde partij [vriendin van slachtoffer], wonende [straatnaam], [woonlaats], heeft voor aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 2.716,82 wegens schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
Nu aan de verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht evenmin toepassing heeft gevonden, moet de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk worden verklaard.
7. Beslissing
I Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders tenlaste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
II Verklaart het bewezen verklaarde feit niet strafbaar en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging.
III Verklaart de benadeelde partij [zus van slachtoffer], wonende [straatnaam], [woonplaats] niet ontvankelijk in de vordering.
IV Verklaart de benadeelde partij [broer van slachtoffer], wonende [straatnaam], [woonplaats] niet ontvankelijk in de vordering.
V Verklaart de benadeelde partij [vriendin slachtoffer], wonende [straatnaam], [woonplaats] niet ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. P.E. van der Veen en mr. A.E. Merkus, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Helder, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 juli 2009.