ECLI:NL:RBALK:2009:BJ5280

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
12 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
107332 / FA RK 08-1132
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verlenging alimentatieverplichting na 12-jaars termijn

In deze zaak heeft de rechtbank Alkmaar op 12 augustus 2009 uitspraak gedaan in een verzoek van de vrouw om vast te stellen dat de alimentatieverplichting van de man zou voortduren gedurende vier jaren na afloop van de 12-jaars termijn. De vrouw, die in 2008 65 jaar werd, stelde dat haar inkomenssituatie door het wegvallen van de alimentatie aanzienlijk was verslechterd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat, hoewel er sprake is van een aanmerkelijke inkomensachteruitgang, de omstandigheden van de vrouw niet zodanig bijzonder zijn dat ongewijzigde handhaving van de alimentatietermijn niet van haar gevergd kan worden. De rechtbank overweegt dat de vrouw voor de echtscheiding een relevante werkervaring had en dat zij na de echtscheiding niet heeft getracht om betaalde arbeid te vinden. De rechtbank concludeert dat de beëindiging van de alimentatieverplichting niet onredelijk is en wijst het verzoek van de vrouw af. De beslissing houdt in dat ook het verzoek om verlenging van de alimentatietermijn na ommekomst van de 12 jaren wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK TE ALKMAAR
Sector civiel recht
BB
zaak- en rekestnummer: 107332 / FA RK 08-1132
datum: 12 augustus 2009
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken
in de zaak van:
[NAAM VROUW],
wonende te Heiloo,
verzoekende partij,
advocaat: mr. E.B. Warmerdam-Wolfs,
tegen:
[NAAM MAN],
wonende te Amstelveen,
gerekwestreerde,
advocaat: mr. D.A. Wahid-Manusama te Rotterdam.
Partijen zullen verder ook worden aangeduid als de vrouw en de man.
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Ter griffie van deze rechtbank is op 30 december 2008 een verzoekschrift van de vrouw ingekomen waarin wordt verzocht te bepalen dat de bij beschikking van de (destijds arrondissements) rechtbank te Utrecht van 7 augustus 1996 vastgestelde alimentatiever-plichting van de man zal voortduren tot vier jaren na 3 augustus 2008 en tevens te bepalen dat verlenging van deze termijn na ommekomst daarvan mogelijk is.
De man heeft daarop een verweerschrift ingediend, strekkende tot niet-ontvankelijk verklaring althans afwijzing van het verzoek.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 juni 2009, alwaar zijn verschenen de vrouw, bijgestaan door mr. Warmerdam-Wolfs en de man, bijgestaan door mr. Wahid-Manusama.
DE BEHANDELING VAN DE ZAAK
De (destijds arrondissements)rechtbank te Utrecht heeft bij beschikking van 7 augustus 1996 tussen partijen, op 18 april 1969 in de gemeente Beverwijk gehuwd, echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op 3 oktober 1996. Voorts is in die beschikking bepaald dat de man vanaf 3 oktober 1996 een uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw moet betalen van [euro] 2.042,-- ([gulden] 4.500,--) per maand. Eigen inkomsten van de vrouw, voor zover deze f. 1.500,-- bruto per maand (exclusief
eventueel vakantiegeld) te boven gaan, komen in mindering op de alimentatie.
De vrouw voert als gronden voor het verzoek het volgende aan. Als gevolg van het wegvallen van de van de man te ontvangen uitkering tot levensonderhoud zal haar inkomen met 54% dalen. Zij heeft dan alleen nog als inkomen een AOW-uitkering van [euro] 934,-- per maand, welke uitkering zij sinds november 2007 ontvangt. Zij heeft op diverse manieren getracht het einde van de partneralimentatie op te vangen door inkomen te verwerven voor zover mogelijk, ze heeft geïnvesteerd, ze heeft polissen afgesloten en haar woonlasten zo laag mogelijk gehouden. Door onvoorziene omstandigheden, gelegen buiten haar schuld, is het de vrouw niet gelukt een inkomensachteruitgang op te vangen. Zij meent dat beëindiging van de uitkering in de kosten van haar levensonderhoud van zo ingrijpende aard is dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van haar gevergd kan worden.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de vrouw het verzoek aangepast in die zin dat als ingangsdatum van de verlengde alimentatieplicht van de man heeft te gelden 7 augustus 2008.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt vast dat in voormelde beschikking van 7 augustus 1996 door de rechter geen voorwaarden zijn en geen termijn is vastgesteld. Op grond van het bepaalde in artikel 157 lid 4 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek eindigt de verplichting tot levensonder-houd van rechtswege na het verstrijken van een termijn van twaalf jaren, die aanvangt op de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand. De echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op 3 oktober 1996, zodat de alimentatieverplichting ingevolge artikel 1:157 lid 4 BW van rechtswege is geëindigd op 3 oktober 2008.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw in haar verzoek kan worden ontvangen, nu dit verzoek is gedaan voordat drie maanden sinds de beëindiging van de uitkering tot levensonderhoud zijn verstreken. De termijn van twaalf jaren is immers aangevangen op 3 oktober 1996 en is derhalve op 3 oktober 2008 geëindigd.
Het verzoek van de vrouw dient te worden beoordeeld aan de hand van het bepaalde in artikel 1:157 lid 5 BW. De vraag die daarbij moet worden beantwoord is of de beëindiging van de uitkering ten gevolge van het verstrijken van de twaalf jaren termijn van zo ingrijpende aard is dat ongewijzigde handhaving van die termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van degene die tot de uitkering gerechtigd is niet kan worden gevergd. Indien die vraag bevestigend wordt beantwoord, kan de rechter op diens verzoek alsnog een termijn vaststellen.
Vast staat dat er aan de zijde van de vrouw bij het wegvallen van de van de man ontvangen uitkering tot levensonderhoud sprake is van een aanmerkelijke inkomensachteruitgang. De vrouw is op 28 november 2007 65 jaar geworden. Naast de van de man ontvangen uitkering tot levensonderhoud bestond haar inkomen in 2008 blijkens de jaaropgaven uit een AOW-uitkering van [euro] 12.393,-- bruto per jaar en een uitkering van Delta Lloyd van [euro] 747,--. De man heeft op 28 december 2008 - na een daartoe tussen partijen gesloten nadere overeenkomst - de laatste bijdrage aan de vrouw betaald. Aan hypotheekrente betaalt zij [euro] 527,-- per maand. De premie zorgverzekeringswet bedraagt [euro] 175,-- per maand. Aan maandelijkse aflossing Legio-Lease betaalt zij aan Dexia [euro] 733,--. Aan premie levensver-zekering bij Delta Lloyd betaalt zij [euro] 211,-- per maand. De dochter van partijen [naam dochter] betaalt aan de vrouw [euro] 300,-- per maand aan rente op de lening, die zij bij haar moeder heeft afgesloten. De vrouw spaart [euro] 115,-- per maand.
Nu uit het voorgaande volgt, dat de beëindiging van de onderhoudsverplichting ingrijpend is, dient de rechtbank te bezien of door de vrouw bijzondere omstandigheden worden gesteld en aangetoond, waardoor ongewijzigde handhaving van de termijn van 12 jaar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van haar kan worden gevergd.
De vrouw heeft daartoe - kort samengevat - voorts nog de volgende omstandigheden aangevoerd. Door haar huwelijk is zij in een achterstandspositie geraakt, waardoor het vinden van een (fulltime) baan niet meer mogelijk bleek na de echtscheiding. Ook de aanzienlijke verslechtering van haar gezondheidstoestand deden haar kansen op de arbeidsmarkt verder dalen.(Verdere) verhypothekering van haar woning is niet mogelijk en ook is de dochter van partijen [naam dochter] niet in staat af te lossen op een bij haar moeder afgesloten lening. Ook afgesloten beleggingen zijn niet succesvol gebleken.
Hoewel vast staat dat bij de vrouw sprake is van een aanmerkelijke inkomensachteruitgang is de rechtbank echter, anders dan de vrouw heeft betoogd, van oordeel dat er aan de zijde van de vrouw geen sprake is van dermate bijzondere omstandigheden dat beëindiging van de uitkering tot levensonderhoud niet van de vrouw gevergd zou kunnen worden. In dat kader gaat de rechtbank uit van de volgende relevante feiten en omstandigheden.
De vrouw heeft voor het huwelijk gewerkt als verpleegkundige en als adjunct-directrice van een bejaardencentrum. Zij beschikte over een relevante verpleegkundige opleiding. Partijen zijn lang getrouwd geweest. Op het moment van de echtscheiding waren alle kinderen van partijen reeds meerderjarig en behoefden zij geen zorg meer van de vrouw. Dat is ook de achtergrond voor hetgeen partijen in het echtscheidingsconvenant zijn overeengekomen dat de eigen inkomsten van de vrouw tot een bedrag van [gulden] 1.500,-- bruto per maand (exclusief eventueel vakantiegeld) geen grond zouden vormen voor vermindering van de alimentatie. Na de echtscheiding heeft de vrouw niet getracht, zelfs niet parttime, betaalde arbeid te vinden. Zij had tijd en mogelijkheden om zich bij te scholen en werkervaring op te doen. De vrouw heeft een medische verklaring van de huisarts gedateerd 30 januari 2009 overgelegd waaruit blijkt dat zij enkele problemen met haar gezondheid heeft. Uit die verklaring blijkt echter niet dat de vrouw in de periode na de echtscheiding tot het bereiken van het 65e levensjaar volledig arbeidsongeschikt is geweest en zich om die reden niet door arbeid enige inkomsten (en ook later pensioen) heeft kunnen verschaffen. Niet is gebleken dat zij zich gedurende de looptijd van de alimentatie zelfs maar heeft georiënteerd op de arbeidsmarkt. Onweersproken staat vast dat de vrouw bij de echtscheiding een onbelaste woning ter beschikking heeft gekregen. De man heeft in verband met deze woning een lening bij een kennis afgesloten van [gulden] 200.000,-- en deze in een periode van 5 jaar terugbetaald. Deze woning heeft thans een overwaarde van ongeveer [euro] 110.000,--. Voorts werd aan de vrouw toegescheiden de opbrengst van twee woningen van in totaal [euro] 36.312,93, alsmede de gehele inboedel, een auto merk Peugeot 205 en een risicoverzekering van [euro] 181.818,18 waarvan de vrouw begunstigde werd in plaats van de man. De man heeft daarnaast alle schulden voor 1 juni 1994 voor zijn rekening genomen onder vrijwaring van de vrouw, alsmede de te verwachten belastingaanslagen over de periode tot 1 januari 1995 van circa [euro] 22.727,27. Op 28 oktober 1998 heeft de vrouw de onbelaste woning verhypothekeert voor f. 300.000,--. Op 1 november 1998 heeft de vrouw [gulden]. 100.000,-- aan de dochter van partijen [naam dochter] geleend in verband met het overnemen van een onderneming. [naam dochter] zou vanaf augustus 2008 de lening (in termijnen) terugbetalen aan de vrouw. De omstandigheid dat de onderneming van de dochter niet rendabel blijkt te zijn en dat daarmee de lening van de vrouw (mogelijk) niet zal worden terugbetaald kan niet aan de man worden tegengeworpen. De overige [gulden]. 200.000,-- is door de vrouw gebruikt om de woning op te knappen en een inboedel aan te schaffen. Uit het echtscheidingsconvenant blijkt dat partijen geen pensioenrechten hebben opgebouwd. Na de echtscheiding heeft de vrouw een tweetal verzekeringspolissen afgesloten bij Legio-Lease en Delta Lloyd. De in financieel opzicht nadelige gevolgen van deze verzekeringsproducten kunnen niet op de man te worden afgewenteld.
Nu de rechtbank de aan de zijde van de vrouw gestelde omstandigheden niet zwaarwegend genoeg acht om tot een verlenging van de alimentatietermijn te geraken, blijven de omstandigheden aan de zijde van de man, waaronder ook diens draagkracht, buiten beoordeling van de rechtbank.
In verband met de omstandigheid dat het verzoek tot vaststelling van een termijn wordt afgewezen, zal ook het verzoek om te bepalen dat na ommekomst van deze termijn verlenging daarvan mogelijk is, worden afgewezen.
DE BESLISSING
De rechtbank :
Wijst de verzoeken van de vrouw af.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.E.C. de Wit, lid van gemelde kamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 augustus 2009 in tegenwoordigheid van A.M. Bergen, griffier.