ECLI:NL:RBALK:2009:BJ3933

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
28 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.810285-08
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met messteken en diefstal van goederen in Schoorl

In deze zaak heeft de rechtbank Alkmaar op 28 juli 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van doodslag en diefstal. De verdachte heeft op 30 mei 2008 in Schoorl, met opzet en na kalm beraad, het slachtoffer met een mes meermalen gestoken, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank concludeert dat de verdachte het slachtoffer met ruim dertig messteken van het leven heeft beroofd. De verdachte heeft ook goederen van het slachtoffer, waaronder een laptop en autosleutels, gestolen. De rechtbank heeft het beroep op noodweer en psychische overmacht verworpen, omdat de verklaring van de verdachte niet voldoende werd ondersteund door objectieve feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de dood van het slachtoffer heeft veroorzaakt en dat hij de waarheidsvinding heeft belemmerd door sporen te wissen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van elf jaar en heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen, met uitzondering van een deel van de vordering dat niet ontvankelijk werd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer : 14.810285-08 (P)
Datum uitspraak : 28 juli 2009
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum],
thans gedetineerd in P.I. Midden Holland – HvB De Geniepoort te Alphen aan de Rijn.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 juli 2009.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. R.J. Pardijs, advocaat te Alkmaar, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is, nadat daartoe een vordering tot aanpassing van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het wetboek van strafvordering is toegelaten, ten laste gelegd, dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 29 mei tot en met 30 mei 2008 te Schoorl, in de gemeente Bergen (NH) opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, een of meermalen met een mes, althans een scherp voorwerp, gestoken in het lichaam (waaronder in het hoofd en/of in de hals en/of in de nek en/of in de rug en/of in de buik) van die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
hij op of omstreeks 30 mei 2008 te Schoorl, in de gemeente Bergen (NH), met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meerdere (auto)sleutel(s) en/of een laptop, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
3.
hij op of omstreeks 30 mei 2008 te Schoorl, in de gemeente Bergen (NH), met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto [merk,type, kenteken ], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of die weg te nemen personenauto onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een (bij die personenauto) behorende autosleutel tot welk gebruik hij, verdachte, niet gerechtigd was.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsmotivering
A. De vaststaande feiten
Op 30 mei 2008 is [slachtoffer] in zijn woning aan de [straatnaam] te Schoorl dood aangetroffen . Blijkens de conclusie van het deskundigenrapport inzake het pathologie onderzoek (verder ook te noemen: het sectierapport) van 16 oktober 2008 is bloedverlies, weefselschade, uitval van vitale orgaanfuncties en bloedinademing ten gevolge van meervoudig steekletsel de oorzaak van het intreden van de dood van [slachtoffer] . Bij [slachtoffer] zijn (verspreid) aan het lichaam ruim 30 vele scherprandige huidperforaties geconstateerd. Tevens was er, verspreid over het lichaam, sprake van vele klievingen, krassen en kervingen van de huid.
Teneinde de dood van [slachtoffer] te onderzoeken is onder de naam “Valkoog” een Team Grootschalige Opsporing (TGO) opgezet.
Op 30 mei 2008 omstreeks 15.03 uur is door [zus verdachte], de zuster van de verdachte om een ambulance verzocht op het adres [straatnaam] te Leiden. De verdachte werd op dat adres door de tevens ter plaatse gekomen politie gewond in bed aangetroffen. Gezien de ernst van de verwondingen is de verdachte per ambulance overgebracht naar het ziekenhuis, waar hij is geopereerd en op de intensive care afdeling is geplaatst. Uit de op 28 juli 2008 opgemaakte medische verklaring blijkt dat er bij de verdachte (op 30 mei 2008) sprake was van een steekwond links onder het sleutelbeen en links in de buik. Tevens is er een rafelige wond aan het rechterbovenbeen geconstateerd. Daarnaast was er sprake van luchtlekkage uit de linkerlong en was er letsel van de lever. Voor dit laatste is verdachte operatief behandeld. Blijkens de verklaring van één van de chirurgen die de operatie hebben verricht was het letsel van de verdachte ernstig te noemen. De beschadiging aan de lever was veroorzaakt door iets scherps .
In het daaropvolgende politieonderzoek is de kleding van de verdachte in het ziekenhuis in beslag genomen. Op 3 juni 2008 is door een rechercheteam van de politieregio Hollands Midden te Leiden contact gezocht met het TGO Valkoog . Het beslag op de kleding van de verdachte is overgedragen aan het Openbaar Ministerie in Alkmaar. Op de kleding die de verdachte droeg (een spijkerbroek van het merk G-star ) is een DNA-profiel aangetroffen dat overeenkomt met het DNA-profiel van [slachtoffer] . Op 2 juli 2008 is de verdachte in opdracht van de officier van justitie in Alkmaar aangehouden op verdenking van de moord op c.q doodslag van [slachtoffer].
Vaststaat dat de verdachte op 29 mei 2008 met de trein vanuit Leiden naar Alkmaar is gereisd. Vanaf het station Alkmaar heeft de verdachte, in verband met een voorgenomen ontmoeting, om 21.54 uur gebeld naar een (mobiel) telefoonnummer dat van [slachtoffer] bleek te zijn , waarna [slachtoffer] de verdachte bij het station heeft opgehaald. De verdachte en [slachtoffer] zijn vervolgens naar diens woning in Schoorl gereden. Blijkens de verklaring van [getuige 1], de buurvrouw van [slachtoffer], heeft zij de stem van [slachtoffer] op 30 mei 2008 om 00.15 uur nog gehoord . Op grond van de verklaring van deze getuige, die wat het tijdstip betreft wordt ondersteund door de verklaring van haar vriend, [getuige 2] en de tijdweergave in haar mobiele telefoon aangaande het tijdstip waarop zij met [getuige 2] heeft gebeld, concludeert de rechtbank dat [slachtoffer] op 30 mei 2008 is overleden.
Verdachte heeft [slachtoffer] een aantal malen met een mes gestoken, waarna [slachtoffer] dood was. Op grond van de door de verdachte ter terechtzitting van 14 juli 2009 afgelegde verklaring en het sectierapport van 16 oktober 2008 concludeert de rechtbank dat het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel is veroorzaakt door het steken met een mes.
In de loop van 30 mei 2008 is de verdachte in de auto van [slachtoffer] vertrokken vanuit Schoorl, waarna hij vervolgens de auto van [slachtoffer] in Amsterdam heeft achtergelaten en met de trein naar Leiden is vertrokken, waar hij op 30 mei 2008 rond 14.30 uur is aangekomen. De verdachte heeft daarbij een aantal goederen, waaronder de laptop en de autosleutel van de auto van [slachtoffer], uit de woning meegenomen .
Opmerkingen ten aanzien van het vooronderzoek
Ten aanzien van de in het proces-verbaal van bevindingen plaats delict beschrevene met betrekking tot de op de rug van [slachtoffer] aangetroffen sporen van opgedroogd bloed in een streepvormig patroon haaks op de lengterichting van het lichaam kan de rechtbank geen conclusies trekken. In ieder geval niet de conclusie, zoals in genoemd proces-verbaal, dat de houding van het lichaam van [slachtoffer] op enig moment is veranderd. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat geen proces-verbaal is opgemaakt van de staat van het lichaam op het moment van aantreffen, terwijl de mogelijke invloed van de door [slachtoffer] gebruikte bloedverdunnende medicatie niet is onderzocht.
Nu hier geen onderzoek naar is verricht staat het tijdstip van overlijden van [slachtoffer] niet vast De rechtbank is van oordeel dat de waarheidsvinding hierdoor ernstig is belemmerd.
De rechtbank acht echter aannemelijk dat [slachtoffer] in de nacht, dan wel ochtend, van 30 mei 2008 is overleden, in elk geval vóór het vertrek van de verdachte uit de woning.
De rechtbank komt tot deze aanname op grond van de volgende verklaringen:
- de verklaring van getuige [getuige 1], die [slachtoffer] kort na middernacht nog heeft gehoord;
- de verklaring van de verdachte dat [slachtoffer] was overleden toen de verdachte de woning op 30 mei 2008 tussen 11.00 en 12.00 uur verliet;
- de informatie van de Rabobank waaruit blijkt dat er op 30 mei 2008 om 10.00.37 uur een inlogscherm is getoond met betrekking tot het rekeningnummer van [slachtoffer], gekoppeld aan de verklaring van de verdachte dat hij de bankpas van [slachtoffer] had en vóór zijn vertrek uit de woning op 30 mei 2008 op de website van de Rabobank heeft gekeken.
- de verklaring van de motorrijder van de ambulancedienst die kort na de melding op 30 mei 2008 om 18.17 uur ter plaatse was en heeft geconstateerd dat [slachtoffer] dood was en koud en stijf aanvoelde .
Voorts betreurt de rechtbank dat geen nader onderzoek is verricht naar de aan- dan wel afwezigheid van een mes (messen) in de woning van [slachtoffer]. [slachtoffer] was immers kok en beschikte wellicht over een verzameling messen. De getuigen die regelmatig bij [slachtoffer] thuis kwamen zijn op dit punt niet nader bevraagd. Tevens is het naar het oordeel van de rechtbank een omissie in het onderzoek dat de letsels aan de handen van [slachtoffer] niet zijn gefotografeerd. De rechtbank heeft slechts de beschikking over de beschrijving in het sectierapport, waarin wordt gerapporteerd dat er bij [slachtoffer] letsels aan de handen worden geconstateerd welke afweerletsels zouden kunnen zijn.
Het voorgaande is echter niet van invloed op het oordeel van de rechtbank.
B. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 impliciet primair tenlastegelegde, te weten moord, nu de voorbedachte raad niet kan worden aangetoond. Voorts heeft zij gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde, doodslag, en tot bewezenverklaring van het onder 2 en 3 tenlastegelegde.
C. Het standpunt van de verdachte, de verdediging
Ten aanzien van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde heeft de raadsman van verdachte zich op het standpunt gesteld dat er geen enkele aanwijzing is voor voorbedachte raad en verzocht de verdachte vrij te spreken van moord. De raadsman meent dat hetgeen de verdachte onder 1 impliciet subsidiair tenlaste is gelegd wel bewezen kan worden verklaard. Met betrekking tot het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft de raadsman gesteld dat de verdachte deze feiten, in juridische zin, heeft gepleegd.
D. Bewezenverklaring
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat geen sprake is geweest van voorbedachte raad. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde, te weten moord.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 30 mei 2008 te Schoorl, in de gemeente Bergen (NH), opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk meermalen met een mes gestoken in het hoofd en in de hals en in de nek en in de rug en in de buik van die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
hij op 30 mei 2008 te Schoorl, in de gemeente Bergen (NH), met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een autosleutel en een laptop, toebehorende aan [slachtoffer];
3.
hij op 30 mei 2008 te Schoorl, in de gemeente Bergen (NH), met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto, [merk, type en kenteken], toebehorende aan [slachtoffer], waarbij verdachte de personenauto onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een bij die personenauto behorende autosleutel tot welke gebruik hij, verdachte, niet gerechtigd was.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1 impliciet subsidiair
Doodslag
Feit 2
Diefstal
Feit 3
Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte
A. Het standpunt van de verdachte, de verdediging
Gelet op de verklaring van de verdachte, het bij hem geconstateerde letsel en de overige naar voren gebrachte omstandigheden heeft de raadsman aangevoerd dat er voldoende reden is om aan te nemen dat voorafgaand aan het onder 1 ten laste gelegde feit sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval van [slachtoffer] waartegen verdachte zich moest verdedigen. De raadsman stelt zich dan ook primair op het standpunt dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer. Subsidiair meent de raadsman dat sprake is van een situatie van noodweerexces. De conclusie is dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
B. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht de lezing van de verdachte met betrekking tot de gebeurtenissen zoals die op 29 en 30 mei 2008 hebben plaatsgehad niet geloofwaardig en acht het derhalve niet aannemelijk geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, gericht tegen eigen lijf of eerbaarheid waartegen de verdachte genoodzaakt was zich te verdedigen. Er is derhalve geen sprake van noodweer en evenmin van noodweerexces.
C. De overwegingen van de rechtbank
De verdachte heeft [slachtoffer] op 30 mei 2008 door middel van messteken om het leven gebracht. De verdachte heeft verklaard dat hij, nadat hij door [slachtoffer] was gestoken, het mes van [slachtoffer] heeft kunnen afpakken en vervolgens ter verdediging van zijn eigen leven [slachtoffer] meermalen met het mes heeft gestoken als gevolg waarvan [slachtoffer] is overleden.
De rechtbank zal moeten beoordelen of er sprake is van een noodweersituatie. Wil een beroep op noodweer kunnen slagen, dan moet sprake zijn van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, gericht tegen – in het onderhavige geval – eigen lijf, waarbij het doel van de verdediging noodzakelijk en het verdedigingsmiddel geboden is Daartoe dient de rechtbank te beoordelen of uit de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd het door de verdachte gestelde omtrent de noodweersituatie aannemelijk is geworden. Uitsluitend de verklaring van de verdachte is hiertoe naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. Deze verklaring dient naar het oordeel van de rechtbank te worden ondersteund door objectief vast te stellen feiten en omstandigheden.
1. De afspraak
De verdachte heeft in diverse verhoren het volgende verklaard.
Om geld te verdienen heeft hij zich op het internet aangeboden als gigolo. Hij heeft daartoe onder meer op de website [internetadres] een advertentie geplaatst. In zijn (3de) verhoor van 14 juli 2008 geeft hij aan via een sexchatsite in contact te zijn gekomen met ene [M1] of [M2]. Hij gebruikte hiervoor de witte computer op de kamer van zijn broer [broer van verdachte]. Hij heeft die [M1]/[M2] verteld dat hij seks had met vrouwen tegen vergoeding en dat de prijs € 500,- per nacht was. Verdachte heeft in dit verhoor voorts verklaard dat hij uiteindelijk met haar heeft afgesproken. Deze afspraak hield in dat hij met de trein naar Alkmaar zou komen en zou worden opgehaald door de chauffeur van [M1]/[M2]. Hij heeft van haar een adres gekregen en twee mobiele telefoonnummers, dat van haar en dat van de chauffeur. In het (4de) verhoor van 22 juli 2008 heeft de verdachte daar nog aan toegevoegd dat hij te horen had gekregen dat zij 45 jaar oud was. Verdachte heeft in het verhoor van 14 juli 2008 over het verdere verloop verklaard dat hij op 29 mei 2008 in Leiden vanuit een telefooncel op de [straatnaam] gebeld heeft met één van de telefoonnummers, maar dat hij toen een ingesproken voicemailbericht hoorde. Volgens verdachte betrof het een vrouwenstem en werd één van de 2 namen ([M1] of [M2]) gebruikt. Verdachte is toen, zonder dat hij contact had kunnen krijgen, in de trein naar Alkmaar gestapt waar hij, naar eigen zeggen, niet meer geprobeerd heeft het nummer van de vrouw te bellen, maar het nummer van de chauffeur heeft gebeld. Hij kreeg toen een man aan de telefoon die er gelijk aan zou komen om hem op te halen.
Onderzoek aan de telefoon van [slachtoffer] heeft uitgewezen dat hij op 29 mei 2008 om 21.54 uur gebeld is door een nummer dat hoort bij een telefooncel geplaatst op de Stationsweg in Alkmaar.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte het briefje waar hij de telefoonnummers op heeft geschreven niet meer heeft en dat het ook niet is aangetroffen in de woning van [slachtoffer]. Voorts is uit onderzoek naar twee daarvoor in aanmerking komende telefooncellen in Leiden gebleken dat er op 29 mei 2008 tussen 18.00 uur en 21.00 uur niet naar een nummer in Nederland of een 06-nummer is gebeld. Uit onderzoek naar de betreffende witte computer die op 14 juli 2008 in de woning van verdachte in beslag is genomen, is gebleken dat er geen harde schijf meer in de computer aanwezig was, zodat het niet mogelijk was enige data met betrekking tot o.a. de gebruiker(s) van de computer inzichtelijk te maken. Verdachtes broer [broer van verdachte] heeft verklaard dat hij de harde schijf na de aanhouding van verdachte heeft verwijderd “omdat hij het niet meer deed”. Verdachte heeft verklaard de door hem geplaatste advertentie op [internetadres] te hebben verwijderd.
2. Heenreis naar en aankomst in Schoorl
Hetgeen in de woning is voorgevallen
Verdachte heeft over het verdere verloop in de diverse verhoren (en dan met name het 3de, 4de en 5de verhoor) het volgende verklaard.
Hij is bij het station Alkmaar bij [slachtoffer] in de auto gestapt, nadat hij ongeveer 20/25 minuten, na het om 21.54 uur gepleegde telefoontje, op [slachtoffer] heeft staan wachten. Zij zijn op de avond van 29 mei 2008 in de woning van [slachtoffer] in Schoorl aangekomen en de rit daar naartoe had ongeveer 20 minuten geduurd. Bij het uitstappen uit de auto bij de woning van [slachtoffer] heeft verdachte een meisje gezien in het andere huis. Verdachte, die volgens eigen zeggen in de veronderstelling verkeerde een afspraak te hebben met een vrouw, heeft verklaard dat hij in de woning aan [slachtoffer] gevraagd heeft waar de vrouw was. Op aanwijzing van [slachtoffer] is verdachte naar boven gegaan. Verdachte was toen naar eigen zeggen ongeveer 10 minuten tot een kwartier in de woning. Verdachte heeft vervolgens aangegeven dat boven geen vrouw aanwezig was, maar dat [slachtoffer] achter hem aankwam. [slachtoffer] heeft hem onder bedreiging van een mes gedwongen zijn kleding uit te trekken en een hondenriem om zijn nek te doen. Verdachte moest op zijn buik op het bed gaan liggen en werd gedwongen seksuele handelingen te ondergaan en te plegen, waarbij volgens verdachte ook een dildo is gebruikt. Verdachte heeft verklaard dat, toen er van [slachtoffer] van positie gewisseld moest worden, hij [slachtoffer] een duw heeft gegeven, waarna hij direct naar beneden naar de deur is gerend. Volgens verdachte kreeg hij de deur niet open en kwam [slachtoffer], scheldend, dreigend en vloekend, met het mes in zijn rechterhand, de trap af. Verdachte heeft schotels uit een kast gepakt en die naar [slachtoffer] toegegooid. [slachtoffer] en verdachte waren beiden op dat moment naakt. Verdachte heeft aangegeven dat [slachtoffer] met een mes op hem af kwam en hem 2 keer heeft gestoken. Verdachte heeft [slachtoffer] tegen het aanrecht geduwd, met twee handen het mes van hem afgepakt en is vervolgens met [slachtoffer] in gevecht geraakt, in welk gevecht de verdachte [slachtoffer] heeft gestoken. De verdachte weet niet meer hoe veel keer hij [slachtoffer] heeft geraakt, maar hij had het gevoel 7, 8 keer te hebben gestoken.
3. Nà het gevecht
Vertrek uit de woning en terugreis
De verdachte heeft over het vervolg het navolgende verklaard.
Het gevecht is op enig moment gestopt. [slachtoffer] lag op de grond en bewoog niet meer. Hij, verdachte, heeft het mes op de grond laten vallen en is, naast [slachtoffer], in elkaar gezakt. Hij weet vervolgens dat hij ’s ochtends wakker werd, dat het licht was en dat hij weg wilde uit de woning van [slachtoffer]. Hoewel de verdachte in de diverse verhoren en ook tijdens de reconstructie heeft aangegeven niet meer de precieze volgorde te weten, heeft hij verklaard op de grond nog diverse keren te zijn weggeraakt. Hij zag [slachtoffer] naast zich liggen en dacht dat [slachtoffer] dood was. In de slaapkamer beneden heeft de verdachte op beide bedden gelegen, is ook nog naar boven gegaan, heeft in de badkamer boven de wc-pot gehangen, heeft boven geprobeerd zijn verwondingen te verzorgen, heeft ook nog beneden op de bank gezeten en is heel vaak weggeraakt. Ook heeft hij nog geprobeerd door middel van het warm maken van zijn huissleutel, zijn wonden dicht te branden. Hij heeft diverse keren verklaard dat hij [slachtoffer] niet meer heeft aangeraakt. Verdachte weet ook nog dat hij de rabobankpas van [slachtoffer] heeft gebruikt (waarbij bleek dat de eerder hem door [slachtoffer] getoonde pincode die volgens verdachte op de binnenkant van de portemonnee van [slachtoffer] stond geschreven, niet klopte), dat hij op de laptop van [slachtoffer] de website van de Rabobank heeft bezocht, zich heeft aangekleed en onder medeneming van het colaflesje, het mes, de laptop, de portemonnee van [slachtoffer], sleutels, de door hem gebruikte latexhandschoenen, de raboreader, de rabobankpas en chocomel de woning van [slachtoffer] heeft verlaten.
Tijdens de reconstructie geeft verdachte aan uit de slaapkamer boven de roze dildo en van beneden de riem te hebben meegenomen. Hij heeft deze goederen in een plastic Albert Heijn tas gedaan en is met die tas en zijn eigen rugzak met de auto van [slachtoffer] naar Amsterdam vertrokken, waar hij de auto ergens heeft geparkeerd en met een bus naar NS-station Lelylaan is gegaan, waarvandaan hij met de trein naar Leiden is gegaan, alwaar hij rond 15.00 uur thuis aankwam. Verdachte heeft aan zijn broer [broer van verdachte] de opdracht gegeven deze plastic Albert Heijn tas met de meegenomen goederen weg te gooien en er niet in te kijken.
Ad 1
Gelet op hetgeen hiervoor onder 1 is vastgesteld is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van de verdachte dat hij een afspraak had met een vrouw voor sex (en niet met een man) niet wordt ondersteund door objectieve feiten en omstandigheden en derhalve niet aannemelijk is geworden.
Ad 2
Gelet op hetgeen hiervoor onder 2 is opgenomen overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt vast dat op enig moment in de slaapkamer boven in de woning door [slachtoffer] en de verdachte handelingen zijn verricht die gericht waren op seks. De rechtbank baseert dit op de verklaringen van de verdachte (waarbij de rechtbank ook de ter zitting van 14 juli 2009 vertoonde beelden van de op 24 maart 2009 gehouden reconstructie betrekt), hetgeen - voor zover van belang - in de slaapkamer is aangetroffen (een vibrator, twee condooms met bloed, een gescheurde condoomverpakking en een - open - tube glijmiddel) en de resultaten van het onderzoek naar de aangetroffen biologische sporen .
Daarna heeft beneden in de woning een ruzie plaatsgevonden, waarbij is geschreeuwd en met schotels is gegooid. De rechtbank baseert dit op de verklaring van de verdachte, de verklaring van de buurvrouw [getuige 1] en de beschrijving van de plaats delict zoals neergelegd in het proces-verbaal van bevindingen . [getuige 1] verklaart kort na middernacht het gerinkel van het stukgooien van borden en schoteltjes gehoord te hebben. Tevens hoorde ze [slachtoffer] heel hard vloeken. Ook hoorde zij een vrouwenstem. Zij heeft de conclusie getrokken dat het een vrouwenstem was, omdat de stem niet zo laag was als een mannenstem, waarbij zij aangeeft dat de stem van [slachtoffer] heel zwaar was. De rechtbank gaat er vanuit dat, nu er geen aanknopingspunten zijn voor de aanwezigheid van anderen dan verdachte en [slachtoffer] in de woning van [slachtoffer], de door [getuige 1] beschreven vrouwenstem de stem van de verdachte is geweest.
De rechtbank is echter van oordeel dat de gang van zaken tijdens het gevecht niet exact kan worden vastgesteld. Ook is niet duidelijk geworden wat de volgorde is geweest bij het over en weer toebrengen van de letsels. Met andere woorden: niet kan worden vastgesteld of eerst verdachte en daarna [slachtoffer] gewond is geraakt of andersom. Het technisch onderzoek en hetgeen gerapporteerd is over de verwondingen van zowel de verdachte als van [slachtoffer] geeft geen uitsluitsel over de volgorde in het toebrengen van die verwondingen. Hierbij acht de rechtbank het overigens wel aannemelijk dat er één gevecht in de woning van [slachtoffer] heeft plaatsgevonden. De verklaring van verdachte op dit punt wordt namelijk ondersteund door de conclusie uit meergenoemd sectierapport dat er bij [slachtoffer] weinig variatie was in wondouderdom. De rechtbank gaat er ook vanuit dat de verdachte in de woning van [slachtoffer] zijn verwondingen heeft opgelopen. Hetgeen de verdachte hierover heeft verklaard wordt naar het oordeel van de rechtbank ondersteund door de in de woning nadien aangetroffen sporen.
De verklaring van verdachte dat hij eerst door [slachtoffer] werd gestoken, het mes van [slachtoffer] heeft afgepakt en [slachtoffer] daarna met het mes heeft gestoken wordt, gelet op het voorgaande, naar het oordeel van de rechtbank echter niet ondersteund door objectieve feiten en omstandigheden en is derhalve niet aannemelijk geworden. De geconstateerde verwondingen aan de handen van de verdachte maken dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders.
Ad 3
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de verdachte goederen uit de woning van [slachtoffer] heeft meegenomen en die heeft laten verdwijnen . Het gaat dan naar het oordeel van de rechtbank om goederen die cruciaal zijn om verdachtes lezing van de gebeurtenissen te kunnen verifiëren. De rechtbank doelt hierbij met name op het mes, de (honden)riem, de roze dildo, de portemonnee en de laptop van [slachtoffer]. Vast staat ook dat de verdachte, op het moment dat hij zich realiseerde dat hij gewond was en dat [slachtoffer] dood was, geen contact met de politie heeft opgenomen. Door deze gedragingen heeft de verdachte de waarheidsvinding ernstig belemmerd. Immers had de verdachte in dat geval meteen een verklaring over de gebeurtenissen kunnen afleggen, terwijl voorts de nu door verdachte meegenomen en weggemaakte goederen hadden kunnen worden onderzocht. Dit gedrag doet naar het oordeel van de rechtbank ernstig af aan de geloofwaardigheid van de verklaring van de verdachte over wat er in woning van [slachtoffer] gebeurd is.
De rechtbank heeft op grond van het dossier (met name op basis van de verklaringen van de verdachte en objectief vastgestelde gegevens) een aannemelijke tijdlijn opgesteld van de gebeurtenissen op 29 en 30 mei 2008. Deze ziet er naar het oordeel van de rechtbank als volgt uit.
Verdachte heeft op 29 mei 2008 om 21.54 uur vanuit een telefooncel nabij het NS station Alkmaar gebeld naar de mobiele telefoon van [slachtoffer] . Hiervoor is als verklaring van verdachte reeds opgenomen dat hij daarna 20/25 minuten heeft staan wachten teneinde te worden opgehaald en dat de rit naar Schoorl ongeveer 20 minuten heeft geduurd. Blijkens de verklaringen van 2 getuigen heeft [slachtoffer] op 29 mei 2008 rond 22.15 uur zijn werkadres in Bergen verlaten . Uitgaande van deze tijdstippen zijn de verdachte en [slachtoffer] omstreeks 22.40 uur in de woning in Schoorl aangekomen. Dat het tijdstip in ieder geval moet zijn gelegen nà 22.30 uur wordt ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige 1], waarin zij aangeeft dat er in haar woning tot 22.30 uur met een slijptol is gewerkt. De verdachte heeft van dit, naar men zich kan voorstellen, vrij doordringende geluid geen melding gemaakt, terwijl hij wel nadrukkelijk heeft aangegeven bij het uitstappen uit de auto een meisje te hebben gezien in het andere huis. Vervolgens is [slachtoffer], volgens de verklaring van de verdachte, het in de woonkamer “gezellig” gaan maken, waarbij onder meer kaarsen werden aangestoken en rolgordijnen werden gesloten. De verdachte heeft wat te drinken gekregen. De verdachte heeft verklaard dat hij ongeveer tien à vijftien minuten met [slachtoffer] beneden is geweest . Gelet op de hiervoor weergegeven tijdstippen moet de verdachte om ongeveer 23.00 uur naar de slaapkamer boven zijn gegaan, waarbij hij vrij snel gevolgd werd door [slachtoffer]. Om 00.15 uur heeft getuige [getuige 1] het gooien met het servies en het vloeken van [slachtoffer] gehoord. Gelet op het hiervoor geschetste tijdsverloop kan de rechtbank niet anders dan tot de conclusie komen dat de verdachte en [slachtoffer] ongeveer een uur in de slaapkamer boven hebben doorgebracht. Dit gegeven komt niet overeen met de verklaring van de verdachte over hetgeen zich in de slaapkamer boven heeft afgespeeld. Blijkens die verklaring en gelet op hetgeen hierover blijkt uit de beelden van de reconstructie en hetgeen de verdachte daarbij heeft verklaard zou dat een veel kortere tijd in beslag hebben genomen.
De verdachte heeft in het kader van de vroeghulp op 3 juli 2008 gesproken met G. Porte van Reclassering Nederland. Hij heeft in dit gesprek onder meer aangegeven dat hij op zesjarige leeftijd seksueel misbruikt is door een oom. Hij zou dit niet aan zijn ouders, maar wel aan een zus van hem hebben verteld. Ter terechtzitting van 14 juli 2009 heeft verdachte desgevraagd aangegeven dat zijn ouders inderdaad niets van dit misbruik weten en dat hij denkt dat hij er zelf geen last van heeft gehad.
In het dossier bevinden zich de uitgewerkte tapgesprekken van 1 en 2 juni 2008 tussen de zuster van de verdachte [zus verdachte] en de verdachte. Op dat moment lag de verdachte in het ziekenhuis in Leiden. Uit deze gesprekken blijkt dat de verdachte samen met [zus verdachte] een verhaal aan het construeren is om aan de politie zijn verwondingen te verklaren. In het gesprek van 1 juni 2008 zegt [zus verdachte] tegen de verdachte: “Ze (de rechtbank leest: Zeg) ook tegen hun dat hij met je wou ehhh… dat hij met jou seks wilde hebben”, waarop de verdachte antwoordt: “Ja, ik ga er goed over nadenken”. In het gesprek van 2 juni 2008 tussen [zus verdachte] en de verdachte heeft de verdachte gezegd: “Ik ga het ook van mijn oom vertellen alleen maar om hun af te leiden”. Hoewel de rechtbank zich realiseert dat de verdachte, volgens eigen zeggen, toen nog druk bezig was zijn sporen uit te wissen teneinde niet met de dood van [slachtoffer] in verband te worden gebracht, is de rechtbank van oordeel dat een en ander de geloofwaardigheid van de lezing van de verdachte over wat er in de woning van [slachtoffer] is gebeurd, ernstig aantast.
Beoordeling van het noodweerverweer
Ter ondersteuning voor de, naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf, consistente verklaring van de verdachte over wat er in de woning van [slachtoffer] gebeurd is, beschikt de rechtbank over het volgende:
- het op 30 mei 2008 bij de verdachte aangetroffen letsel;
- de vaststelling dat de achterdeur van de woning is voorzien van een zogenaamde klink, waardoor kan worden aangenomen dat, indien men onbekend is met de werking van een dergelijke sluiting, het openen van de deur moeilijk kan zijn, zeker onder de door de verdachte geschetste omstandigheden ;
- de vaststelling dat er in de woning van [slachtoffer] met servies is gegooid en door [slachtoffer] is gevloekt.
De rechtbank is op grond van hetgeen hiervoor onder ad 1, 2 en 3 is overwogen van oordeel dat de verklaring van de verdachte dat hij uit noodweer heeft gehandeld onvoldoende ondersteund wordt door objectief vastgestelde feiten en omstandigheden en derhalve niet aannemelijk is geworden.
Nu de rechtbank tot het oordeel is gekomen dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een noodweersituatie, faalt een beroep op noodweerexces.
Nu er geen feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten, is dit strafbaar.
Feiten 2 en 3
Met betrekking tot het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft de verdediging aangevoerd dat er sprake is van een toestand van psychische overmacht. Het handelen van de verdachte, te weten het meenemen van de goederen en de auto, was het rechtstreekse gevolg van zijn emotionele toestand zoals die naar aanleiding van de vechtpartij en met name als gevolg van zijn zeer ernstige verwondingen, bij hem is ontstaan. Als gevolg hiervan heeft de verdachte de psychische drang gevoeld om te handelen op de manier zoals hij heeft gehandeld.
Voor een succesvol beroep op (psychische) overmacht zal vast moeten komen te staan dat de verdachte de feiten 2 en 3 heeft gepleegd onder dusdanige benarde omstandigheden, dat van hem in redelijkheid niet te vergen viel dat hij het plegen van die feiten naliet. Het dient hierbij te gaan om een alleszins verantwoorde of begrijpelijke beslissing om een wettelijk voorschrift niet na te leven. Deze situatie doet zich niet voor. De rechtbank is van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden weliswaar sprake is geweest van een situatie waarin minder eisen kunnen worden gesteld aan de redelijkheid van het handelen van de verdachte, maar dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte redelijkerwijs niet meer anders kon dan de autosleutel, de laptop en de auto van [slachtoffer] te stelen. Het enkele feit dat de verdachte deze goederen heeft meegenomen om te vluchten en ontdekking te voorkomen maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de verdachte zo heeft gehandeld als gevolg van psychische overmacht. De rechtbank kan er daarbij voorts niet aan voorbijzien dat zij hiervoor reeds als haar oordeel te kennen heeft gegeven de verklaring van de verdachte dat hij uit noodweer heeft gehandeld, niet aannemelijk te achten. De rechtbank verwerpt het beroep op psychische overmacht.
Verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte terzake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft bij het voorstel voor de strafmaat voor de maximale duur gekozen, omdat in de visie van het openbaar ministerie de ernst van deze doodslag onder de gegeven omstandigheden die van moord benadert.
De raadsman heeft verzocht, gezien de gevoerde verweren, de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. Ten aanzien van het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft de raadsman subsidiair verzocht, gezien de omstandigheden van het geval, de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf.
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De verdachte heeft op 30 mei 2008 [slachtoffer] met ruim dertig messteken van het leven beroofd. Doodslag is één van de ernstigste delicten uit het Wetboek van Strafrecht en wordt daarom bedreigd met een langdurige gevangenisstraf. Het benemen van een anders leven is een onomkeerbaar misdrijf. De verdachte heeft met dit misdrijf het slachtoffer zijn kostbaarste bezit, het leven, ontnomen. De verdachte heeft hiermee daarnaast groot leed toegebracht aan de familie en naasten van het slachtoffer. Door een dergelijk gewelddadig feit is de rechtsorde ernstig geschokt en zijn in de maatschappij gevoelens van onveiligheid te weeg gebracht. Het nemen van het leven van een ander is een zo ernstig feit dat uitsluitend een vrijheidsstraf van lange duur in aanmerking komt Daarnaast heeft de verdachte goederen uit de woning van [slachtoffer] en de auto van [slachtoffer] meegenomen.
De rechtbank heeft kennis genomen van het Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 3 juli 2008, waaruit blijkt dat verdachte in zijn jeugd justitiële contacten heeft gehad, maar dat deze voornamelijk vermogensdelicten betreffen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de rapportages die met betrekking tot de verdachte zijn opgemaakt, te weten:
- een vroeghulpinterventierapport gedateerd 3 juli 2008, opgesteld door G. Porte, als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland, Unit Alkmaar;
- een voorlichtingsrapport gedateerd 15 oktober 2008, opgesteld door H.M.V. Izeboud, als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland, Unit Haarlem;
- een psychologische rapportage gedateerd 18 september 2008, opgesteld door drs. E. Stam en haar verklaring op de terechtzitting van 14 juli 2009;
- een psychiatrische rapportage gedateerd 6 oktober 2008, opgesteld door C.J. van Gestel en zijn verklaring op de terechtzitting van 14 juli 2009;
- een psychiatrische rapportage gedateerd 15 december 2008, opgesteld door L.Th. Horsman en zijn verklaring op de terechtzitting van 14 juli 2009;
De deskundigen Stam en Van Gestel voornoemd komen in hun rapportages tot de conclusie dat ten tijde van het onderzoek bij de verdachte geen psychiatrisch toestandsbeeld kon worden vastgesteld. Voorts waren er onvoldoende aanwijzingen voor de aanwezigheid van een persoonlijkheidsstoornis. Wel waren er klachten en symptomen met betrekking tot de stemming, ontstaan tengevolge van de gebeurtenissen rondom het tenlastgelegde, welke klachten en symptomen geduid werden als een posttraumatische stressstoornis.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat oplegging van een vrijheidsstraf van lange duur passend en geboden is. De rechtbank zal een lagere gevangenisstraf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde. De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmaat acht geslagen op de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Voorts heeft de rechtbank er rekening meegehouden dat de verdachte er alles aan heeft gedaan om sporen weg te maken. Tevens neemt de rechtbank het de verdachte kwalijk dat hij door zijn, naar het oordeel van de rechtbank, niet aannemelijk geworden versie van de gebeurtenissen, [slachtoffer] ernstig in diskrediet heeft gebracht.
7. De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [nabestaande], [adres], [woonplaats], heeft vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van in totaal € 11.605,06, wegens schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht. De vordering is door middel van twee voegingsformulieren ingediend en als volgt opgebouwd:
Een voegingsformulier door [nabestaande] ondertekend op 1 juli 2009: uitvaartverzorging € 8.253,36; begrafeniskosten € 2.452,70; kleding € 250,00.
Totaal een bedrag van € 10.956,06.
Een voegingsformulier door [nabestaande] ondertekend op 9 juli 2009: laptop € 649,00.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de gehele vordering van de benadeelde partij.
De raadsman van de verdachte heeft gesteld, gezien zijn pleidooi, niet toe te komen aan de bespreking van de vordering van de benadeelde partij. Subsidiair heeft de raadsman betoogd, nu niet duidelijk is of [nabestaande] degene is geweest die schade heeft geleden en de uitvaartkosten heeft voldaan, dat de vordering niet eenvoudig van aard is en op dat op die grond de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij, voor zover die de kosten van de uitvaart en de kleding betreft, van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
De rechtbank stelt vast dat op het eerste voegingsformulier sprake is van een dubbeltelling. De kostenpost “rekening crematorium Westerveld” ten bedrage van
€ 2.452,70 is zowel terug te vinden op de rekening van Uitvaartcentrum Duin, deel uitmakend van het totaalbedrag ter hoogte van € 8.253,36 als apart vermeld op het voegingsformulier. De rechtbank zal bij de toekenning van de vordering hiermee rekening houden. Voorts stelt de rechtbank vast dat bij de toelichting gegeven op de vordering van de benadeelde partij afdoende is verklaard dat de kosten van de uitvaart daadwerkelijk zijn gedragen door de benadeelde partij en dat er inderdaad sprake is van een dubbeltelling zoals hiervoor door de rechtbank vastgesteld. De verdachte heeft de hoogte van de vordering niet betwist.
Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van
€ 8.503,36, kan de vordering tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2008 tot aan de dag der algehele voldoening.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
Naar het oordeel van de rechtbank is het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij ten bedrage van € 649,00 (de laptop) niet voor toewijzing vatbaar. Niet is komen vast te staan dat aan degene door wie de schade wordt gevorderd rechtstreeks schade is toegebracht nu, wegens het ontbreken van een verklaring van erfrecht, niet duidelijk is dat de benadeelde partij deze vordering namens de erfgenamen heeft kunnen indienen. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is.
De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregel besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht aan de benadeelde.
De toepassing van hechtenis, bij gebreke van voldoening van het verschuldigde bedrag, heft de opgelegde verplichting niet op.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36f, 57, 287, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. Beslissing
Verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders tenlaste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 11 (elf) jaren.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [nabestaande], [adres], [woonplaats], tot het hierna te noemen bedrag.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 8.503,36 (achtduizend vijfhonderddrie euro en 36 cent) als schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Verklaart de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [nabestaande] te betalen een som geld ten bedrage van € 8.503,36, (achtduizend vijfhonderddrie euro en 36 cent), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 77 (zevenenzeventig) dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Lolkema, voorzitter,
mr. J. Westdorp en mr. M.E. Francke, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 juli 2009.