ECLI:NL:RBALK:2009:BJ3835

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
9 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/2531
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van bouwaanvraag aan NEN-norm 5077 en geluidseisen uit het Bouwbesluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 9 juli 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. J.M. Stedelaar, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn. De zaak betreft de weigering van een bouwvergunning en vrijstelling voor de uitbreiding van een woning, waarbij de vraag centraal staat of de bouwaanvraag voldoet aan de geluidseisen van het Bouwbesluit 2003, specifiek de NEN-norm 5077. De rechtbank heeft vastgesteld dat er tussen partijen overeenstemming bestaat over de toepassing van de NEN-norm 5077, maar dat er onduidelijkheid bestaat over de toepassing van de juiste NPR-normen. De rechtbank heeft de bouwaanvraag getoetst aan de relevante wet- en regelgeving, waaronder de Woningwet en het Bouwbesluit. De rechtbank concludeert dat verweerder niet voldoende heeft aangetoond dat de bouwaanvraag voldoet aan de geluidseisen, en dat er een geluidmeting dient plaats te vinden om dit vast te stellen. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij de resultaten van het geluidsonderzoek betrokken moeten worden. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: 07/2531 WW44
Uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van:
[naam],
wonende te [plaatsnaam],
eiser,
gemachtigde mr. J.M. Stedelaar,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn,
verweerder.
Ontstaan en loop van de zaak
Bij besluit van 3 april 2007 heeft verweerder bouwvergunning en vrijstelling ingevolge artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) verleend voor het uitbreiden van de woning op het perceel plaatselijk bekend [adres1] te [plaatsnaam]. Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 13 augustus 2007 ongegrond verklaard. Eiser heeft bij brief van 19 september 2007 tegen dit besluit beroep ingesteld.
De rechtbank – de enkelvoudige kamer – heeft de zaak behandeld ter zitting van 12 november 2008.
Bij beslissing van 19 november 2008 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder en eiser in de gelegenheid gesteld om enkele vragen te beantwoorden. De rechtbank heeft op 15 december 2008 een brief van eiser ontvangen. Bij brief van 8 januari 2009 heeft verweerder gereageerd.
Bij brief van 10 februari 2009 heeft de rechtbank de zaak verwezen naar de meervoudige kamer. Tevens heeft de rechtbank partijen een nadere schriftelijke vraag gesteld. Verweerder heeft de rechtbank bij brief van 20 februari 2009 geantwoord. Eiser heeft de rechtbank bij brief van 25 februari 2009 zijn antwoord doen toekomen.
De rechtbank – de meervoudige kamer – heeft de zaak vervolgens ter zitting behandeld op 8 juni 2009 waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. G.J.M. Immens die waarneemt voor mr. J.M. Stedelaar. Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. E.G. van Roest.
De vergunninghouder [naam vergunninghouder] is ingevolge artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen, maar heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
Motivering
1. In dit geding dient te worden beoordeeld of verweerder op goede gronden heeft besloten om het bezwaar van eiser tegen het verlenen van vrijstelling van het bestemmingsplan en bouwvergunning ten behoeve van de uitbreiding van de woning op het perceel [adres1] door het geheel plaatsen van een aanbouw aan de achterzijde, ongegrond te verklaren. Het geschil spitst zich hierbij enkel nog toe op de vraag of het bouwwerk voldoet aan het Bouwbesluit 2003 (Bouwbesluit) met betrekking tot de geluidseisen.
2. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1 Eiser is woonachtig aan [adres2] te [plaatsnaam], derhalve naast het perceel [adres1], waarvoor bij het primaire besluit van 3 april 2007 een bouwvergunning is verleend. De aanbouw aan de achterzijde waarop de bouwvergunning ziet, is gerealiseerd. Eiser heeft tevens een aanbouw aan de achterzijde van de woning. De vergunninghouder heeft tijdens de bouw de buitenmuur van de aanbouw van eiser aan de zijde van [adres1] verwijderd en zelf een nieuwe scheidingsmuur geplaatst tussen beide aanbouwen, waarbij gebruik is gemaakt van ander materiaal en een andere constructie.
2.2 In een door eiser ingebracht rapport opgesteld door bouwkundig buro Bas Haakman van 22 oktober 2007 is – voor zover hier van belang – ten aanzien van de geluidwering tussen ruimtes met verschillende gebruiksfuncties vermeld, dat de geluidwering van de constructie mede afhankelijk is van de uitvoering in verband met massa en kierdichting. Voorts is in voornoemd rapport gesteld dat met een geluidsmeting kan worden gecontroleerd of een niveau kan worden gehaald dat maximaal 10dB lager is dan de volgens het Bouwbesluit toegestane grenswaarde.
2.3 In een door eiser ingebracht rapport van Raadgevend Ingenieurs B.V. Cauberg-Huygen van 29 oktober 2008 is – voor zover thans van belang – vermeld dat de in de bouwaanvraag voorgestelde constructie een combinatie is van een kalkzandsteen wand en een houtskeletbouw voorzetwand en dat deze combinatie om bouwfysische redenen niet zonder aanvullende voorzieningen kan worden gerealiseerd. Verder staat vermeld dat sprake is van toepassing van een combinatie van de Nederlandse Praktijkrichtlijn (hierna: NPR) 5070, geschreven voor steenachtige constructies en de NPR 5086 geschreven voor lichte constructies. Indien wordt uitgegaan van de in de bouwaanvraag voorgestelde constructieopbouw, het wijzigen van het stenen buitenspouwblad in een houten stijl- en regelwerk, ontstaat een eenvoudige kalkzandsteenwand in combinatie met een lichte constructie. De totale massa van deze constructie voldoet niet aan de in de NPR 5070 voorgeschreven minimale massa-eisen en evenmin aan de in de NPR 5086 voorgeschreven constructieopbouw eisen. Geconcludeerd wordt dat met de in de bouwaanvraag voorgestelde constructieopbouw niet wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit omtrent geluidisolatie.
2.4 Bij heropeningsbeslissing van 19 november 2008 heeft de rechtbank eiser vragen gesteld met betrekking tot het rapport van Raadgevend Ingenieurs B.V. Cauberg-Huygen. In een door eiser ingebracht rapport van voornoemd bureau van 12 december 2008 worden deze vragen beantwoord. Voorts wordt in deze rapportage gesteld dat de beoordeling is gebaseerd op geïnterpreteerde berekeningen. Alleen een geluidmeting geeft definitief uitsluitsel of de wand al dan niet voldoet aan de gestelde geluidwerende eisen.
3. Verweerder heeft gesteld dat het bouwwerk voldoet aan de eisen die het Bouwbesluit en de bouwverordening stelt. Volgens verweerder is niet gebleken van strijdigheid van de bouwvergunning met de overige criteria van artikel 44 van de Woningwet. Verweerder heeft in zijn reactie van 8 januari 2009 gesteld zich te kunnen vinden in de conclusie van het nadere rapport van Cauberg-Huygen van 12 december 2008 dat een geluidmeting uitsluitsel kan geven. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser hiervoor de kosten dient te dragen.
4. Eiser heeft, onder verwijzing naar de door hem ingebrachte deskundigenrapporten, aangevoerd dat het bouwwerk niet voldoet aan het Bouwbesluit met betrekking tot de geluidseisen. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat het voor de hand ligt dat verweerder het door de deskundige noodzakelijk geachte geluidsonderzoek voor haar rekening neemt nu het immers de taak van verweerder is om een bouwaanvraag aan het Bouwbesluit te toetsen.
5. Voor de beoordeling is de volgende regelgeving van belang, zoals deze gold ten tijde van het primaire en het bestreden besluit.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Woningwet mag de reguliere bouwvergunning slechts en moet worden geweigerd, indien –voor zover hier van belang-:
a. de aanvraag en de daarbij overgelegde gegevens naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk maken dat het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120;
Ingevolge artikel 3.17, eerste lid, van het Bouwbesluit, biedt een te bouwen bouwwerk bescherming tegen onderlinge geluidsoverlast tussen gebruiksfuncties.
Ingevolge artikel 3.17, tweede lid, van het Bouwbesluit, wordt, voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.17 voorschriften zijn aangewezen, voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.
Ingevolge tabel 3.17 van het Bouwbesluit wordt voor een woonfunctie in een woongebouw op een ander perceel artikel 3:18, eerste tot en met vierde lid, van het Bouwbesluit toegepast.
Ingevolge artikel 3.18, eerste lid, van het Bouwbesluit is de volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid voor de geluidsoverdracht van een besloten ruimte naar een verblijfsgebied van een op een ander perceel gelegen, aangrenzende gebruiksfunctie, niet kleiner dan de in tabel 3.17 aangegeven grenswaarde. Dit voorschrift geldt niet indien de aangrenzende gebruiksfunctie een lichte industriefunctie of een overige gebruiksfunctie is.
Ingevolge artikel 3.18, tweede lid, van het Bouwbesluit is de volgens NEN 5077 bepaalde isolatie-index voor contactgeluid voor de geluidsoverdracht van een besloten ruimte naar een verblijfsgebied van een op een ander perceel gelegen, aangrenzende gebruiksfunctie, niet kleiner dan de in tabel 3.17 aangegeven grenswaarde. Dit voorschrift geldt niet indien de aangrenzende gebruiksfunctie een lichte industriefunctie of een overige gebruiksfunctie is.
6. Waar partijen twisten over welke NPR in de van toepassing zijnde NEN-norm 5077 dient te worden toegepast dient de rechtbank binnen de omvang van het geding ambtshalve vast te stellen welk recht op het geding van toepassing is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 maart 2008, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummer BC7634).
De rechtbank te ’s-Gravenhage heeft in haar uitspraak van 31 december 2008, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummer BG8465 geconcludeerd dat de NEN-normen, voor zover de voorschriften van het Bouwbesluit 2003 en de Regeling Bouwbesluit 2003 daarnaar verwijzen, niet op de juiste wijze zijn bekendgemaakt. Dit leidt er volgens die rechtbank toe dat de voorschriften van het Bouwbesluit 2003 en de Regeling Bouwbesluit 2003, voor zover daarin is verwezen nar de NEN-normen, (nog) niet in werking zijn getreden en derhalve (nog) niet verbindend zijn. Gezien voornoemde uitspraak is bij brief van 10 februari 2009 aan partijen verzocht een reactie te formuleren op de conclusies van deze uitspraak in relatie tot de voorliggende zaak.
Blijkens de aan de rechtbank toegestuurde reacties bestaat tussen partijen overeenstemming over het feit dat de constructie dient te voldoen aan de NEN-norm 5077. Nu hierover tussen partijen consensus bestaat zal de rechtbank – zonder zich uit te spreken over de verbindendheid van voornoemde norm als wettelijke norm, wat hier verder ook van zij – in dit geval de NEN-norm 5077 beschouwen als een algemeen aanvaarde norm ter invulling van artikel 3:17, eerste lid, van het Bouwbesluit waarmee daaraan kan worden voldaan. Voornoemde norm vormt geen onredelijke invulling van voornoemde functionele eis, zodat verweerder de bouwaanvraag hieraan in redelijkheid heeft kunnen toetsen.
7. Verweerder dient in het kader van artikel 44 van de Woningwet te toetsen of de aanvraag aannemelijk maakt dat het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft voldoet aan de Bouwbesluit, en in deze zaak, zo volgt uit het bovenstaande, meer concreet aan NEN-norm 5077. De rechtbank is van oordeel dat niet vast staat dat met de gekozen constructie aan de voornoemde geluidsnorm is voldaan. Eiser heeft verschillende deskundigenrapporten ingebracht, waarin gemotiveerd is betwist dat de woningscheidende wand voldoet aan de geluidsnormen. Bovendien is er sprake is van een NPR vreemde constructie en is de bestaande muur – die wel voldeed aan de geluidseisen – door vergunninghouder afgebroken. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het onder die omstandigheden op de weg van verweerder om een geluidmeting te laten verrichten. Nu verweerder dit heeft nagelaten, is het bestreden besluit niet op een zorgvuldige wijze tot stand gekomen. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met het in artikel 3:2 van de Awb neergelegde zorgvuldigheidsbeginsel. Verweerder zal opnieuw op het bezwaar van eiser dienen te beslissen, bij welke beslissing hij de resultaten van het (voor zijn rekening) uit te voeren geluidsonderzoek zal dienen te betrekken.
8. Bij deze beslissing is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser voor de behandeling van zijn beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft de rechtbank de kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1127,00. Hierbij heeft de rechtbank voor het opstellen van het beroepschrift één punt toegekend, voor het verschijnen ter (nadere) zitting anderhalve (1x1 en 1x0,5) punten toegekend, voor de schriftelijke zienswijze na de heropeningsbeslissing van de rechtbank en na de brief van de rechtbank van 10 februari 2009 één punt (2x0.5) toegekend en het gewicht van de zaak aangemerkt als gemiddeld.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uit-spraak is bepaald;
- bepaalt dat de gemeente Hoorn aan eiser het griffierecht ten bedrage van € 143,00 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eiser redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 1127,00;
- bepaalt dat de betaling van € 1127,00 dient te worden gedaan aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan op 9 juli 2009 door mr. P.H. Lauryssen, voorzitter, mr. B. Liefting-Voogd en mr. G.E. Creijghton-Sluijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. van Steenoven, griffier.
griffier voorzitter
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden - in elk geval de eisende partij - en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.