ECLI:NL:RBALK:2009:BJ3796

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
8 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/2935
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering handhavend op te treden ter zake van geluidsoverlast veroorzaakt door houder/fokker van hanen

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 8 juli 2009 uitspraak gedaan in een geschil over geluidsoverlast veroorzaakt door hanen die werden gehouden door een buurman van eiser, die in Den Helder woont. Eiser had de gemeente verzocht om handhavend op te treden tegen de geluidsoverlast, maar de gemeente weigerde dit. De rechtbank oordeelde dat de gemeente onvoldoende onderzoek had gedaan naar de overlast en dat de metingen die waren verricht niet representatief waren voor de werkelijke situatie. De rechtbank stelde vast dat de gemeente had nagelaten om een duurmeting of telling uit te voeren over een representatieve periode, wat noodzakelijk was om een goed beeld te krijgen van de hinder die de hanen veroorzaakten. De rechtbank benadrukte dat het niet alleen gaat om het piekniveau van het geluid, maar ook om de frequentie en het tijdstip waarop de hanen kraaien. Eiser had bovendien onbetwist gesteld dat de hanen op ongewenste tijden kraaien, wat de hinder vergroot. De rechtbank concludeerde dat de gemeente niet had aangetoond dat er geen sprake was van onrechtmatige hinder en vernietigde het bestreden besluit. De gemeente werd opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van eiser, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd bepaald dat de gemeente het griffierecht aan eiser moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: 07/2935 GELUI
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak van:
[eiser],
wonende te Den Helder,
eiser,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder,
verweerder.
Aan dit geding neemt tevens deel [naam],
wonende te Den Helder.
Ontstaan en loop van de zaak
Bij besluit van 21 november 2006 heeft verweerder afwijzend beslist op het verzoek van eiser, woonachtig op het perceel [adres], om handhavend op te treden ter zake van de geluidsoverlast veroorzaakt door de op het perceel [naam perceel] door [naam] (hierna ook: [naam]) gehouden hanen.
Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 19 september 2007, verzonden op 21 september 2007, (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting van 9 februari 2009 behandeld, alwaar eiser in persoon en verweerder bij gemachtigde J.M. Streunding is verschenen. Bij tussenbeslissing van 10 maart 2009 is het onderzoek heropend, teneinde [naam] in de gelegenheid te stellen als partij aan het geding deel te nemen.
De rechtbank heeft de zaak vervolgens ter zitting van 22 juni 2009 behandeld. Eiser is in persoon verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door gemachtigde R. Duijnker. Voorts is verschenen [naam].
Motivering
1. Artikel 2.4.18 van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Den Helder (APV), met het opschrift “Houden van hinderlijke of schadelijke dieren”, zoals gold ten tijde in geding, luidt als volgt:
1. Burgemeester en wethouders kunnen de eigenaar of houder van een dier, dat naar hun oordeel voor de omgeving, overlast, hinder of schade aan de openbare gezondheid veroorzaakt, verbieden dat dier:
a aanwezig te hebben; dan wel
b aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen ter voorkoming of opheffing van overlast, hinder of schade aan de openbare gezondheid gestelde regels; dan wel
c aanwezig te hebben tot een groter aantal (lees: dan) is aangegeven.
2. Het is de eigenaar of houder van een dier verboden dat dier te houden indien toepassing is gegeven aan het eerste lid.
3. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet Milieubeheer van toepassing is.
2. De percelen van eiser en [naam] betreffen twee aan elkaar grenzende achtertuinen van ongeveer 9,4 x 5,8 meter, gelegen in een woonbuurt met gemengde bebouwing. [naam] houdt en fokt krielkippen en hanen (voorheen sabelpootkrielen, thans Antwerpse baardkrielen) als hobbymatige activiteit. Het dierenverblijf van 6,3 x 2,3 meter staat op de erfscheiding. Het aantal door [naam] gehouden hanen varieert tussen de twee en zes. Bij brief van 10 september 2005 heeft eiser verweerder verzocht op te treden tegen de door hem van de hanen ondervonden geluidsoverlast. Op verzoek van verweerder heeft [naam] in het dierenverblijf een geïsoleerd nachthok gebouwd. Bij brieven van 20 maart 2006, 5 april 2006, 19 april 2006 en 30 april 2006 heeft eiser het verzoek om op te treden herhaald.
3. Verweerder heeft het advies van de Commissie bezwaarschriften van 18 juli 2007 aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. Daarin is als toetsingsmaatstaf het bepaalde in artikel 2.4.18 van de APV als uitgangspunt genomen, en op grond van aangehaalde jurisprudentie gesteld dat voor overheidsoptreden in het kader van voornoemd artikel alleen plaats is indien sprake is van onrechtmatige hinder. Voor de beoordeling hiervan is vervolgens aansluiting gezocht bij de in de “handreiking industrielawaai en vergunningverlening” aanbevolen maximale piek-geluidsniveaus (Lmax) inhoudende:
70 dB(A) voor de dagperiode (7.00 uur – 19.00 uur)
65 dB (A) voor de avondperiode (19.00 uur – 23.00 uur)
60 dB (A) voor de nachtperiode (23.00 uur – 7.00 uur).
Volgens verweerder zijn op 21 maart 2007 in de dagperiode metingen verricht voor de gevel van eisers woning, die op een afstand van ongeveer 6,6 meter van het dierenverblijf is gelegen. Tijdens deze metingen heeft één haan, te weten een sabelkrielpoot, gekraaid. Deze haan bevond zich volgens verweerder niet in zijn nachthok, maar daarvóór. Verweerder heeft gesteld dat tijdens deze metingen is gebleken van een maximaal geluidsniveau van 67 dB(A). Gelet hierop meent verweerder dat er geen sprake is van een overschrijding. Verder heeft verweerder op basis van de metingen gedurende de dagperiode, uitgaande van een isolatiewaarde van 10 dB(A) van het nachthok, voor de nachtperiode een geluidsniveau van (maximaal) 57 dB(A) beredeneerd.
Uit het voorgaande heeft verweerder geconcludeerd dat er geen sprake is van onrechtmatige hinder en dat [naam] met de bouw van het nachthok voldoende maatregelen getroffen heeft ter voorkoming daarvan.
4. Eiser heeft in beroep - onder meer - aangevoerd dat er onvoldoende rekening is gehouden met de aard, ernst en de duur van de hinder. Het kippenhok is 7 meter van de slaapkamer van zijn woning gelegen en slechts 3 meter van de woonkamer, de hanen zijn permanent aanwezig en zij kraaien elke dag op willekeurige tijdstippen. Omdat er sprake is van een zogenoemd ‘open front hok’ systeem is er altijd één zijde van het kippenhok open. Dit speelt zich af op een binnenterrein gelegen tussen woningen in een rustige buurt. De door verweerder verrichte geluidsmeting geeft een zogenaamde piekwaarde aan, dat wil zeggen het geluid van één enkele haan. Verder kan eiser zich niet vinden in de door verweerder gehanteerde grenswaarde van 70 dB(A) omdat die betrekking heeft op industrielawaai. Bovendien betekent het niet overschrijden van deze norm nog niet dat er géén sprake is van overlast. Op 17 september 2007 heeft eiser bij verweerder een petitie ingediend die eveneens door zes omwonenden is ondertekend. Ook deze buren ondervinden overlast van het hanengekraai.
5. De rechtbank stelt voorop dat ter beoordeling staat of sprake is van overlast, hinder of schade aan de openbare gezondheid voor de omgeving, veroorzaakt door een gehouden dier, zoals neergelegd in artikel 2.4.18 van de APV. Dat voor optreden in het kader van voornoemd artikel alleen plaats is indien sprake is van onrechtmatige hinder blijkt daaruit niet. Dit is derhalve ten onrechte als maatstaf aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd.
6. Zoals bijvoorbeeld is overwogen in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak (hierna: de Afdeling) van 17 september 2008, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ nummer BF1006, ligt het op de weg van een bestuursorgaan om, afhankelijk van het klachtenpatroon, gedegen te onderzoeken of de door klagers gestelde overlast of hinder voorkomt en zo ja, te meten wat onder die omstandigheden de geluidsbelasting is. Daartoe kan het bijvoorbeeld noodzakelijk zijn dat bij serieuze klachten in beginsel onverwijld toezichthouders naar de desbetreffende plaats worden gezonden.
Met het stellen van de voorwaarde inhoudende de vervaardiging van een geïsoleerd nachthok alsook het uitvoeren van een piekniveau-meting heeft verweerder invulling gegeven aan bedoelde onderzoeks- en handhavingsplicht. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank evenwel van oordeel dat verweerder enkel op grond van de resultaten hiervan niet tot de conclusie heeft kunnen komen dat geen sprake is van hinder of overlast al hiervoor bedoeld, nu daartoe niet enkel bepalend is het piekniveau van een enkele kraai, doch evenzeer het moment waarop het kraaien een aanvang neemt, de frequentie waarin wordt gekraaid en het aantal hanen dat geluid veroorzaakt. Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van verweerder gelegen om ook een duurmeting of telling te laten verrichten over een representatieve periode (bijvoorbeeld een etmaal) op te onderscheiden dagen (bijvoorbeeld bij verschillende omstandigheden).
Daarbij is in aanmerking genomen dat eiser onweersproken heeft gesteld dat het kraaien op bepaalde momenten vóór 06.00 uur een aanvang neemt, een haan over een hele dag honderden en waarschijnlijk meer dan duizend keer kraait, dat er meer hanen worden gehouden door [naam] en anderen in de buurt die elkaar vervolgens “aansteken”, alsook dat het nachthok onvast wordt gebruikt, en dat de effectiviteit daarvan, indien de hanen wel zijn ingesloten, te wensen overlaat. Naar het oordeel van de rechtbank is niet ondenkbaar dat als gevolg van vorenvermelde omstandigheden alsnog overschrijding van de gehanteerde geluidgrenswaarden plaatsvindt, ook in de nachtperiode, waardoor een gezonde nachtrust ter plaatse niet is gewaarborgd. Voorts heeft verweerder de metingen op 21 maart 2007 uitgevoerd op de achtergevel van de woning van eiser (op ongeveer 6,6 meter afstand), hetgeen niet uitsluit dat wel overschrijding van de gehanteerde geluidswaarden plaatsvindt op andere plaatsen in zijn tuin, welke eiser in beginsel ook overeenkomstig zijn bestemming, zonder hinder en overlast te ervaren, moet kunnen gebruiken.
Bij het vorenstaande is ook betrokken dat uit de stukken blijkt dat er meer buurtbewoners zijn die te kennen hebben gegeven hinder te ondervinden van de aanwezige hanen. In voornoemde opzichten is het onderzoek van verweerder dus tekort geschoten.
Dat verweerder naar hij stelt – hetgeen eiser overigens betwist – toezichthouders een achttal maal ter plaatse zijn geweest, is onvoldoende om de door verweerder getrokken conclusie te dragen, temeer daarover niets is vastgelegd en derhalve niet blijkt wat, wanneer, en onder welke omstandigheden is geconstateerd.
7. Nadat een onderzoek als hiervoor heeft plaatsgevonden dient verweerder bij afweging van alle belangen te oordelen of sprake is van overlast als hiervoor bedoeld waartegen dient te worden opgetreden.
Dat verweerder daarbij, bij gebreke aan rechtstreeks toepasbare richtlijnen, aansluiting zoekt bij de “handreiking industrielawaai en vergunningverlening” voor bijvoorbeeld de aanbevolen maximale piek-geluidsniveaus (Lmax), acht de rechtbank niet onjuist, mits verweerder daarbij niet uit het oog verliest dat bij de beantwoording van de vraag of sprake is van hinder en overlast, zoals hiervoor is overwogen, meer aspecten omvat dan enkel het gemeten piekniveau.
Voorts dient daarbij in aanmerking te worden genomen dat het maximale geluidsniveau van 67 dB(A), gemeten voor de gevel van de woning van eiser de aanbevolen grenswaarde van 70 dB(A) voor de dagperiode al zeer dicht nadert. Daarbij kan worden betrokken dat in voornoemde handreiking ook is gesteld dat geluiden die kortstondig optreden (maximale geluidsniveau’s (Lmax)) in het algemeen als meer hinderlijk ervaren worden naarmate die verder boven het equivalente geluidsbeeld (de achtergrond) uitkomen. Vooralsnog is daarbij aanbevolen 10 dB als maximum verschil aan te houden bij het opstellen van voorschriften.
Voor zover verweerder het nu voorliggende geval vergelijkt met de zaak waarop de uitspraak van de Afdeling van 27 mei 2009 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ nummer BI4970) ziet, gaat dit naar het oordeel van de rechtbank reeds niet op omdat in dit geval geen sprake is van een landelijke omgeving die bij uitstek geschikt is voor het hobbymatig houden van hanen, doch een binnen de bebouwde kom gelegen woonbuurt met geschakelde achtertuinen die primair dienen voor gebruik behorend bij de woonfunctie.
8. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder een onjuiste invulling gegeven aan artikel 2.4.18 van de APV en heeft verweerder nagelaten ter voorbereiding van het bestreden besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen te vergaren. Het bestreden besluit komt daarom voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is dus gegrond en verweerder zal worden opgedragen opnieuw te beslissen op de bezwaren van eiser met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen. De rechtbank wijst er op dat daarbij de APV van toepassing is zoals die op dat moment geldt, tenzij het overgangsrecht anders bepaalt.
9. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding nu niet is gebleken dat eiser voor de behandeling van het beroep kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Wel dient het door eiser betaalde griffierecht te worden vergoed.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift van eiser te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat de gemeente Den Helder aan eiser het griffierecht ten bedrage van € 143,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 8 juli 2009 door mr. P.H. Lauryssen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. D.J.H. Best, griffier.
griffier rechter
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden - in elk geval de eisende partij - en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Afschriften verzonden: