ECLI:NL:RBALK:2009:BJ3155

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
15 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
88776 - HA ZA 06-576
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting verklaring derdenbeslag en onrechtmatige daad in civiele procedure

In deze civiele procedure, die diende voor de Rechtbank Alkmaar, heeft eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.A. Aartse Tuijn, een vordering ingesteld tegen de besloten vennootschap B.A.S. Financieel Dienstencentrum B.V. en gedaagde sub 2. De zaak betreft een betwisting van een verklaring die door de vennootschap is afgelegd in het kader van een derdenbeslag dat op 21 maart 2006 is gelegd op vorderingen van [naam 1]. Eiseres vordert onder andere dat de vennootschap wordt gelast om een verklaring af te leggen over de zaken en vorderingen die door het beslag zijn getroffen, en dat zij wordt veroordeeld tot betaling van de bedragen die met het beslag zijn getroffen. De rechtbank oordeelt dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen heeft voldaan en dat de verklaring niet als toereikend kan worden beschouwd. De rechtbank past de sanctie van artikel 477a lid 1 Rv toe, waardoor de vennootschap als ware zij zelf de schuldenaar wordt veroordeeld tot betaling aan eiseres.

Daarnaast vordert eiseres ook schadevergoeding van gedaagde sub 2 op basis van onrechtmatige daad, omdat zij meent dat gedaagde sub 2 heeft bijgedragen aan het creëren van schijnsituaties die haar verhaalsmogelijkheden benadelen. De rechtbank wijst deze vorderingen af, omdat eiseres niet voldoende onderbouwd heeft aangetoond dat gedaagde sub 2 onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank concludeert dat de vorderingen tegen de vennootschap toewijsbaar zijn, terwijl de vorderingen tegen gedaagde sub 2 worden afgewezen. De uitspraak is gedaan op 15 juli 2009.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK TE ALKMAAR
Sector civiel recht
ljs/jr/dh
zaaknummer / rolnummer: 88776 / HA ZA 06-576
datum: 15 juli 2009
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken
in de zaak van:
[NAAM EISERES],
wonende te Bergen,
eiseres bij dagvaarding van 16 juni 2006,
advocaat mr. A.A. Aartse Tuijn te Alkmaar,
tegen
1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.A.S. Financieel Dienstencentrum B.V.,
gevestigd en kantoor houdende te Bergen,
2.[NAAM GEDAAGDE SUB 2],
wonende te Schoorl,
gedaagden,
advocaat mr. A.J. van der Veen te Alkmaar.
Partijen zullen hierna ieder afzonderlijk ook worden genoemd '[eiseres]', 'de vennootschap.', respectievelijk '[gedaagde sub 2]'.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het vonnis van 6 september 2006 in het incident tot het stellen van zekerheid conform
art. 477a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.);
-het tussenvonnis in de hoofdzaak van 1 november 2006
-het proces-verbaal van comparitie van partijen van 31 januari 2007.
Hierna is de zaak verwezen naar de parkeerrol van 1 oktober 2008, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen gegevens uit te wisselen en zonodig haar vordering, respectievelijk hun verweer daarop aan te passen.
Bij brief van 14 oktober 2008 heeft mr. Aartse Tuijn meegedeeld dat gedaagden niet de afgesproken relevante informatie hadden toegestuurd. [eiseres] heeft op dat moment echter niet om vonnis gevraagd, zoals tijdens de zitting van 31 januari 2007 was afgesproken. Daarom is de zaak vervolgens opnieuw naar de parkeerrol verwezen.
Ten slotte heeft [eiseres] op 1 april 2009 vonnis gevraagd.
De feiten
Op 21 juni 1979 is [gedaagde sub 2] in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met [naam 1] (hierna: [naam 1]).
In 1996 is [naam 1] in staat van faillissement verklaard. Dit faillissement is op 31 juli 1997 opgeheven wegens de toestand van de boedel.
De vennootschap is opgericht op 14 oktober 1997 en exploiteert, zo blijkt uit het uittreksel uit het handelsregister, een financieel adviesbureau. [gedaagde sub 2] is enig aandeelhouder en bestuurder van de vennootschap.
Bij akte van 14 september 2001 is de tussen [naam 1] en [gedaagde sub 2] bestaande goederengemeenschap opgeheven en zijn [gedaagde sub 2] en [naam 1] huwelijkse voorwaarden overeengekomen, waarbij iedere gemeenschap van goederen werd uitgesloten.
Deze omzetting werd door de rechtbank goedgekeurd bij beschikking van 22 augustus 2001.
Op 25 september 2001 is in het huwelijksgoederenregister bij deze rechtbank een verklaring van de griffier (in de hoedanigheid van gemachtigde van [gedaagde sub 2]) inschreven, inhoudende dat [gedaagde sub 2] afstand doet van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap.
Bij vonnis van deze rechtbank van 23 maart 2005 (zaak- en rolnummer 64082/HA ZA 03-83) is [naam 1] veroordeeld om aan [eiseres] een bedrag van [euro] 22.144,47 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente en de proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Ter executie van voormeld vonnis heeft [eiseres] op 21 maart 2006 ten laste van [naam 1] executoriaal derdenbeslag gelegd onder de vennootschap.
De vennootschap heeft op 18 april 2006 een verklaring afgelegd, zoals bedoeld in artikel 476a Rv. Hierin verklaart de vennootschap onder meer dat er tussen haar en [naam 1] een rekening-courant overeenkomst bestaat of heeft bestaan, alsmede een freelance overeenkomst. Verder verklaart de vennootschap daarin dat zij geen bedragen aan [naam 1] verschuldigd is en dat [naam 1] sedert 8 februari 2006 ziek is.
Bij brief van 31 mei 2006 heeft [eiseres] aan de vennootschap te kennen gegeven dat zij geen genoegen neemt met voormelde verklaring, onder meer omdat die verklaring niet met stukken is onderbouwd. In die brief verzoekt [eiseres] de vennootschap om alsnog nader in die brief omschreven bescheiden aan haar toe te zenden.
Bij brief van 12 juni 2006 heeft [eiseres] zowel ten aanzien van [gedaagde sub 2] als ten aanzien van [naam 1] de vernietiging van de omzetting van het huwelijksvermogensregime en van de afstandsverklaring ingeroepen.
Het geschil
[eiseres] vordert - samengevat - om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
A.de vennootschap te gelasten om in rechte verklaring te doen - gestaafd
door nader in de dagvaarding omschreven bescheiden - aangaande de
zaken en vorderingen die door het op 23 maart 2006 gelegde beslag zijn
getroffen;
B.de vennootschap te veroordelen om aan haar danwel aan de deurwaarder
die voormeld beslag heeft gelegd te betalen de geldsommen die met
optimale toepassing van artikel 479a Rv. door meergenoemd beslag zijn
getroffen;
C.de vennootschap te veroordelen om aan haar te betalen, als ware de
vennootschap zelf de schuldenaar, al hetgeen waartoe [naam 1] krachtens
het vonnis van 23 maart 2005 veroordeeld werd, zij het uitsluitend voor
het geval de vennootschap niet in rechte verschijnt dan wel niet, niet tijdig
of niet toereikend verklaring zal doen;
D.te verklaren voor recht dat zij op goede gronden de vernietiging heeft
uitgesproken ten aanzien van de omzetting van het huwelijksvermogens-
regime tussen [naam 1] en [gedaagde sub 2];
E.te verklaren voor recht dat zij op goede gronden de vernietiging heeft
uitgesproken ten aanzien van de op 25 september 2001 door/vanwege
[gedaagde sub 2] gedane afstandverklaring;
F.te verklaren voor recht dat [gedaagde sub 2] als hoofdelijk aansprakelijke debiteur
in aanmerking moet worden genomen ter zake van de veroordeling die op
23 maart 2005 ten laste van [naam 1] werd uitgesproken;
G.elk van gedaagden als hoofdelijk aansprakelijke schuldenaar te
veroordelen in de kosten van het geding.
Aan haar vorderingen ten opzichte van de vennootschap legt [eiseres] - verkort weergegeven - het volgende ten grondslag. Als schuldeiser van [naam 1] heeft [eiseres] er recht en belang bij dat zij de financiële handel en wandel van [naam 1] van de afgelopen 5 jaar diepgaand kan onderzoeken, ten einde te kunnen vaststellen dat haar geen verhaalsmogelijkheden onthouden worden. De vennootschap beschikt over relevante informatie en op haar rust een zekere openbaringsverplichting. Omdat er tussen het bestuur van de vennootschap en de aandeelhouders enerzijds en [naam 1] anderzijds een zeer nauwe familierelatie bestaat, rust er op de vennootschap als derde een vergaande verantwoordingsplicht.
[eiseres] wenst de door de vennootschap aan te leveren informatie te gebruiken om deze aan artikel 479a Rv te toetsen.
Ter onderbouwing van haar vordering tegen [gedaagde sub 2] voert [eiseres] aan dat [gedaagde sub 2] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. [naam 1] is feitelijk de enige werkzame persoon binnen de vennootschap, terwijl hij op papier niet aan de vennootschap is verbonden. [gedaagde sub 2] fungeert enkel als stroman voor [naam 1]. Hierdoor werkt zij mee aan het creëren van een schijnsituatie, waarin [naam 1] ogenschijnlijk geen inkomsten geniet, wetende dat die situatie geen ander doel dient dat te voorkomen dat schuldeisers van [naam 1] verhaal op hem zouden kunnen nemen. Daarenboven heeft zij de vennootschap haar jaarrekeningen niet tijdig laten deponeren, in welk verband [eiseres] aanspraak maakt op de reflexwerking van het bepaalde in artikel 2:248 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
Bovendien heeft zij als bestuurder van de vennootschap niet, althans niet voldoende tijdig, inhoud gegeven aan de documentatieplicht van artikel 476b lid 2 Rv.
Daarnaast heeft [gedaagde sub 2] bij de omzetting van haar huwelijksvermogensregime verzwegen dat crediteuren van [naam 1] door die omzetting belangrijke verhaalsmogelijkheden - te weten het vermogen van [gedaagde sub 2] - zouden verliezen. De schade die [eiseres] hierdoor lijdt, is gelijk te stellen aan de hoogte van de tot op heden oninbaar gebleken vordering op [naam 1]. Deze schade kan worden ondervangen door [gedaagde sub 2] als hoofdelijk schuldenaar in aanmerking te nemen ter zake van het vonnis van 23 maart 2005.
Als alternatieve grondslag van de vordering jegens [gedaagde sub 2] stelt [eiseres] dat de omzetting van meergenoemd huwelijksvermogensregime onverplicht plaatsvond, om niet en met geen ander oogmerk dan om te voorkomen dat [gedaagde sub 2], althans haar aandeel in het vermogen van de gemeenschap [naam 1]/[gedaagde sub 2], als verhaalsobject zou blijven gelden voor op naam van [naam 1] aangegane verbintenissen. [eiseres] is aldus (ernstig) in haar verhaalsmogelijkheden benadeeld door voormelde omzetting. Hiermee is voldaan aan de voorwaarden voor een succesvol beroep op de in artikel 3:45 BW neergelegde actio pauliana.
Gedaagden voeren verweer op gronden die, voor zover voor de beslissing van belang, hierna aan de orde komen.
De beoordeling
de vorderingen tegen de vennootschap (A tot en met C en G)
4.1 Deze vorderingen hebben betrekking op het door [eiseres] onder de vennootschap op 21 maart 2006 gelegd derdenbeslag ten laste van [naam 1]. Naar aanleiding daarvan heeft de vennootschap op 18 april 2006 een buitengerechtelijke verklaring afgelegd. In de onderhavige procedure vordert [eiseres] onder A. aanvulling van die verklaring.
De vennootschap voert hiertegen als verweer aan dat zij in de afgelegde verklaring niet meer hoefde vast te leggen dan op grond van art. 476a Rv. is voorgeschreven.
Inderdaad geeft lid 1 van gemeld artikel slechts de verplichting om verklaring te doen van de vorderingen, die door het beslag zijn getroffen. Artikel 476a lid 2 bepaalt onder f. echter dat de derde-beslagene (in dit geval dus de vennootschap) ook opgave moet doen van de verdere gegevens die voor het vaststellen van de rechten van partijen dienstig mochten zijn. Daarnaast verplicht art. 476b lid 2 Rv. de derde-beslagene om de verklaring zo veel mogelijk vergezeld te doen gaan van afschrift van tot staving dienende bescheiden.
Dit verweer van de vennootschap wordt daarom verworpen.
4.2 De onder B. ingestelde vordering is gebaseerd op de verklaring van de vennootschap dat zij niets aan [naam 1] verschuldigd is. [eiseres] stelt dat [naam 1] werkzaamheden voor de vennootschap verricht, waarvan de vergoeding op zijn minst [euro] 35.000,- per jaar zou moeten zijn.
[eiseres] doet daarbij een beroep op art. 479a Rv., waarvan lid 1 bepaalt:
"Ingeval een schuldeiser voor een vordering verhaal zoekt op een schuldenaar, die om niet of tegen een onevenredig lage vergoeding geregeld werkzaamheden of diensten voor een derde verricht welker aard en omvang zodanig zijn, dat zij gewoonlijk slechts tegen betaling worden verricht, wordt ten behoeve van de scheideiser aangenomen, dat daarvoor een redelijke vergoeding verschuldigd is."
4.3 De vennootschap heeft als verweer aangevoerd dat [naam 1] ten tijde van het beslag al anderhalve maand geen werkzaamheden meer voor de vennootschap verrichtte in verband met een ongeval. Daarom zou het beroep op art. 479a Rv. niet opgaan.
De vennootschap miskent daarmee echter de betekenis van art. 479a Rv. Het artikel gaat er bij wijze van fictie ten gunste van de beslaglegger van uit dat een derde (in dit geval: de vennootschap) een redelijke vergoeding verschuldigd is aan de schuldenaar, in dit geval [naam 1] voor de door hem verrichte werkzaamheden of diensten. Deze bepaling is vanwege deze fictie niet alleen bedoeld voor toekomstige vorderingen, vanaf het tijdstip van het beslag, maar ook voor bestaande (hoewel fictieve) vorderingen, die gegrond zijn op in het verleden verrichte werkzaamheden of diensten, die tegen geen of een onevenredig lage vergoeding zijn verricht.
Deze uitleg van het artikel strookt met de strekking van de regeling, namelijk de bescherming van de schuldeiser tegen onttrekking van verhaal door de schuldenaar. (Zie ook HR 27-6-1997, NJ 1997, 650)
Het verweer van de vennootschap op dit punt wordt daarom verworpen. De verklaring dient ook gegevens te bevatten over de vorderingen van vóór het beslag.
4.4 De vraag is vervolgens wat een redelijke vergoeding in dit geval is.
Zoals hiervoor vermeld gaat [eiseres] uit van een vergoeding van minimaal [euro] 35.000,- per jaar. [eiseres] heeft daartoe verwezen naar het soort werkzaamheden dat [naam 1] verrichtte en naar de daarop van toepassing zijnde CAO: de CAO voor het Verzekeringsbedrijf Binnendienst. Daarnaast heeft [eiseres] verwezen naar de door de vennootschap behaalde bedrijfsresultaten in de jaren 2002 tot en met 2006.
De vennootschap stelt dat het evident is dat [naam 1] werkzaamheden verricht voor de vennootschap en tevens dat er vanaf 2004 weer winst wordt gemaakt. Daarnaast heeft zij gesteld dat de vennootschap is opgericht na het opheffen van het faillissement van [naam 1], met de bedoeling dat in het bedrijf vergelijkbare werkzaamheden konden worden verricht als daarvoor. In die eerdere situatie traden [gedaagde sub 2] en [naam 1] als vennoten op en speelde [naam 1] een belangrijke adviserende rol. Ten slotte heeft [gedaagde sub 2] bij gelegenheid van de comparitie van partijen verklaard dat [naam 1] "[euro] 500,- tot [euro] 1.000,- per maand" verdiende.
Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het redelijk om uit te gaan van de door [eiseres] gestelde vergoeding van [euro] 35.000,-.
4.5 Mede in het licht van het voorgaande heeft de vennootschap tijdens de comparitie van partijen toegezegd de freelance-overeenkomst met [naam 1] in het geding te brengen. Daarnaast zegde zij toe de stukken met betrekking tot de rekening-courant tussen de vennootschap en [naam 1] in het geding te brengen. Ten slotte zou de vennootschap ook de definitieve of - indien die er nog niet waren - de voorlopige fiscale stukken over de jaren 2000 tot en met 2005 in het geding brengen.
Uit de brief d.d. 14 oktober 2008 van mr. Aartse Tuijn blijkt dat de vennootschap haar toezegging niet is nagekomen.
De vennootschap heeft ook geen andere stukken in het geding gebracht om haar standpunt te ondersteunen.
4.6 Gelet op het vorengaande moet het volgende worden vastgesteld.
De door de vennootschap afgelegde buitengerechtelijke verklaring kan door het ontbreken van de tot staving dienende bescheiden niet als een toereikende verklaring in de zin van art. 476a Rv. worden aanvaard.
Ook in de onderhavige procedure heeft de vennootschap geen gerechtelijke verklaring afgelegd, hoewel zij daartoe wel verplicht was.
Deze situatie moet daarom worden gelijkgesteld met die, waarin de vennootschap in gebreke blijft verklaring te doen (art. 477a lid 1 Rv.). De op die situatie gebaseerde verst strekkende vordering onder C. is daarom toewijsbaar. Dat heeft tevens als gevolg dat [eiseres] geen belang meer heeft bij haar vorderingen onder A. en B.
4.7 De vennootschap zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden verwezen.
De vorderingen tegen [gedaagde sub 2] (D tot en met G)
4.8 [eiseres] stelt dat [gedaagde sub 2] jegens haar een onrechtmatige daad heeft gepleegd doordat [gedaagde sub 2]:
-medewerking heeft verleend aan het creëren van schijnsituaties,
-medewerking heeft verleend aan het benutten van wettelijke bepalingen voor een
ander doel dan waartoe die bepalingen dienen,
-medewerking heeft verleend aan een situatie die in strijd is met de goede zeden
en/of de openbare orde.
Deze - betwiste - onderdelen worden door [eiseres] echter in het geheel niet onderbouwd, zodat de rechtbank eraan voorbij dient te gaan.
4.9 [eiseres] stelt dat de vennootschap de jaarrekeningen 2003 en 2004 niet heeft gedeponeerd. Deze stelling wordt door [gedaagde sub 2] gemotiveerd betwist.
[eiseres] maakt niet duidelijk, waarom dit - zelfs als haar stelling juist zou zijn - jegens haar onrechtmatig is en evenmin, waarom [gedaagde sub 2] daarvoor persoonlijk aansprakelijk zou zijn.
Dat geldt ook voor de stelling dat de vennootschap niet tijdig inhoud heeft gegeven aan haar documentatieplicht. [eiseres] onderbouwt niet, waarom [gedaagde sub 2] daarvoor persoonlijk aansprakelijk zou zijn.
Ten slotte maakt [eiseres] niet duidelijk in hoeverre de omzetting van het huwelijks-vermogensregime benadeling van crediteuren van [naam 1] oplevert en ook niet in hoeverre dat van de zijde van [gedaagde sub 2] onrechtmatig jegens [eiseres] zou zijn.
4.10 De onderbouwing "etc. etc." kan de rechtbank niet plaatsen.
4.11 De grondslag onrechtmatige daad kan daarom de vordering niet dragen.
4.12 [eiseres] heeft als tweede grondslag voor haar vorderingen jegens [gedaagde sub 2] een beroep gedaan op de zogenaamde 'actio pauliana' van art. 3: 45 B.W. Hiertoe beschrijft [eiseres] omstandig dat [gedaagde sub 2] zich aan haar betalingsverplichtingen heeft onttrokken, door allereerst de huwelijksgoederengemeenschap met [naam 1] te ontbinden en vervolgens afstand te doen van haar rechten uit de voordien bestaande gemeenschap.
Dit beroep faalt.
[eiseres] kan de actio pauliana slechts inroepen tegen haar "schuldenaren" en [gedaagde sub 2] was ten tijde van de ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap geen schuldenaar van [eiseres].
4.13 De vorderingen tegen [gedaagde sub 2] zullen daarom worden afgewezen. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
De beslissing
De rechtbank,
ten aanzien van de vorderingen tegen de vennootschap
5.1veroordeelt B.A.S. Financieel Dienstencentrum B.V. tot betaling aan [eiseres] van het bedrag, waarvoor het beslag onder haar is gelegd, als ware zij daarvan zelf schuldenaar;
5.2veroordeelt B.A.S. Financieel Dienstencentrum B.V. in de proceskosten van [eiseres], tot heden begroot op [euro] 649,87 aan verschotten ([euro] 84,87 dagvaarding en [euro] 565,- griffierecht) en [euro] 1.158,- aan salaris voor de advocaat;
5.3verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4wijst af het meer of anders gevorderde;
ten aanzien van de vorderingen tegen [gedaagde sub 2]
5.5wijst de vorderingen af;
5.6veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van [gedaagde sub 2], tot heden bepaald op [euro] 1.158,- aan salaris voor de advocaat.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos, voorzitter en mrs. J.S. Reid en D.D.M. Hazeu, rechters van de meervoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2009.