ECLI:NL:RBALK:2009:BI9783

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
23 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.810009-09
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overval op supermarkt met bedreiging en geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 23 juni 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van een gewapende overval op een supermarkt in Alkmaar op 8 januari 2009. De verdachte, die op dat moment gedetineerd was, werd beschuldigd van het bedreigen van twee kassamedewerkers met een vuurwapen, waarbij hij hen dwong om de kassalade te openen en geld af te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met mededaders handelde en dat er sprake was van een nauwe samenwerking tussen hen. De rechtbank baseerde haar oordeel op verschillende bewijsmiddelen, waaronder getuigenverklaringen, camerabeelden en DNA-onderzoek. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij niet betrokken was bij de overval, maar zijn verklaringen werden door de rechtbank als leugenachtig beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een wezenlijke rol had gespeeld in de overval door zijn mededaders naar de supermarkt te vervoeren en hen na de overval te helpen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan afpersing en diefstal door twee of meer verenigde personen, en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft ook beslissingen genomen over het beslag, waarbij bepaalde in beslag genomen voorwerpen verbeurd zijn verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer : 14.810009.09 (P)
Datum uitspraak : 23 juni 2009
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[Verdachte],
geboren te [plaatsnaam en geboorteland] op [geboortedatum]
wonend [adres] te [woonplaats],
thans gedetineerd in de PI Noord-Holland Noord, HvB Zwaag.
1. Onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 juni 2009.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. P.A.J. van Putten, advocaat te Almere, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
primair
hij op of omstreeks 08 januari 2009 te Alkmaar tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, (totaal ongeveer 3932 euro) geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf [naam supermarkt], gevestigd aan de [straatnaam 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
en/of
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag, (totaal ongeveer 3932 euro) geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf [naam supermarkt] gevestigd aan de [straatnaam 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- naar die [naam slachtoffer 1] is gelopen met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in zijn hand en/of daarbij een of meermalen dreigend tegen die [naam slachtoffer 1] heeft geschreeuwd: "Open de kassalade" en/of (daarbij) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, van korte afstand op het hoofd en/of elders op het lichaam van die [naam slachtoffer 1] heeft gericht en/of gericht gehouden en/of daarbij meermalen zeer dreigend heeft geschreeuwd: "Het briefgeld, het briefgeld, waar zijn de vijftigjes ook de vijftigjes" en/of "Ik schiet jullie neer, ik zal jullie doodschieten" en/of "Schiet op, schiet op anders schiet ik je neer" en/of
-een of meermalen met dat vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in de zij en/of rug en/of elders op het lichaam van die [naam slachtoffer 1] heeft geprikt en/of geduwd en/of
- (vervolgens) op die [naam slachtoffer 2] is afgelopen en een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [naam slachtoffer 2] heeft gericht en/of gericht gehouden en/of (daarbij) dreigend heeft geschreeuwd: "Jij ook, jij ook je kassa openen" en/of "Schiet op, anders schiet ik je neer"
-een of meermalen met dat vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in de zij van die [naam slachtoffer 2] heeft geprikt en/of geduwd;
subsidiair
een of meer onbekende (mede)dader(s) op of omstreeks 08 januari 2009 te Alkmaar, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, (totaal ongeveer 3932 euro) geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf [naam supermarkt], gevestigd aan de [straatnaam 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
en/of
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag, (totaal ongeveer 3932 euro) geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf [naam supermarkt] gevestigd aan de [straatnaam 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- naar die [naam slachtoffer 1] is gelopen met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in zijn hand en/of daarbij een of meermalen dreigend tegen die [naam slachtoffer 1] heeft geschreeuwd: "Open de kassalade" en/of (daarbij) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, van korte afstand op het hoofd en/of elders op het lichaam van die [naam slachtoffer 1] heeft gericht en/of gericht gehouden en/of daarbij meermalen zeer dreigend heeft geschreeuwd: "Het briefgeld, het briefgeld, waar zijn de vijftigjes ook de vijftigjes" en/of "Ik schiet jullie neer, ik zal jullie doodschieten" en/of "Schiet op, schiet op anders schiet ik je neer" en/of
-een of meermalen met dat vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in de zij en/of rug en/of elders op het lichaam van die [naam slachtoffer 1] heeft geprikt en/of geduwd en/of
- (vervolgens) op die [naam slachtoffer 2] is afgelopen en een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [naam slachtoffer 2] heeft gericht en/of gericht gehouden en/of (daarbij) dreigend heeft geschreeuwd: "Jij ook, jij ook je kassa openen" en/of "Schiet op, anders schiet ik je neer"
-een of meermalen met dat vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in de zij van die [naam slachtoffer 2] heeft geprikt en/of geduwd;
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 08 januari 2009 te Alkmaar en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door (toen en daar)
-informatie over voornoemde supermarkt te vergaren en/of te verschaffen en/of
-zijn auto ter beschikking te stellen en/of
-een of meer (mede)dader(s) met zijn auto naar de plaats delict te brengen en/of
-(vervolgens) op een of meer (mede)dader(s) te wachten en/of
- op de uitkijk te staan en/of
-(daarna) een of meer (mede)dader(s) na het plegen van voornoemde overval met de buit te vervoeren in zijn auto.
3. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Bewijsmotivering
A. standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
B. standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van hetgeen hem ten laste is gelegd wegens het ontbreken van wettig, doch zeker van overtuigend bewijs.
C. beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden, welke blijken uit de hierna te vermelden bewijsmiddelen .
De bewijsmiddelen.
Uit de aangifte van [naam slachtoffer 1] (p. 28) blijkt dat ze op 8 januari 2009 werkt als cassière in een vestiging van het winkelbedrijf [naam supermarkt], gelegen aan de [straatnaam 1] in Alkmaar. Omstreeks 19 uur die dag zijn er geen klanten meer. Ze is dan aan het schoonmaken. Ze ziet een jongen aan komen rennen (p. 29). Hij schreeuwt voortdurend tegen haar dat ze de kassa open moet doen. Ze ziet haar collega [naam slachtoffer 2] de winkel in lopen. Ze ziet dat de jongen in zijn hand een zilverkleurig op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft. Hij richt dat op haar, op zeer kleine afstand van haar hoofd. Ze wordt heel erg bang. Ze denkt dat hij haar gaat neerschieten. Ze verstijft en weet niet wat ze moet doen. Ze ziet [naam slachtoffer 2] met zijn handen een gebaar maken dat ze de kassala moet openen. Ze loopt naar de laatste kassa en voelt dat de jongen met het voorwerp in haar rug duwt. Hij roept: "opschieten" en: "maak de kassa open." Ze gaat zitten op de stoel achter de kassa. De jongen loopt naar de diepvriestassen en komt weer naast haar staan. Hij schreeuwt: "Het briefgeld, het briefgeld, waar zijn de vijftigjes, ook de vijftigjes." Hij houdt de tas voor haar open, waardoor het haar duidelijk wordt dat ze het geld in de tas moet doen (p.30). De jongen roept naar [naam slachtoffer 2] dat hij moet opschieten en de kassa moet openen. Als [naam slachtoffer 2] de lade open heeft, pakt hij, [naam slachtoffer 2], de hele lade uit de kassa en maakt die leeg in de tas, evenals een bakje met kleingeld. De dader roept dat [naam slachtoffer 2] ook de andere kassa's moet openen.[naam slachtoffer 2] zegt dat dat niet kan. De dader blijft schreeuwen, iets van: "Ik schiet jullie neer, ik zal jullie doodschieten" en hij rent daarna weg. Aangeefster [naam slachtoffer 1] ziet dan nóg een jongen de winkel in komen rennen. Hij rent vóór haar kassa en vervolgens direct weer naar buiten, zonder iets te zeggen. De aangeefster verklaart dat zij heel erg geschrokken is van het gebeurde. Toen de jongen het wapen op haar richtte, had ze gedacht: "Dit is het einde."
De daders van de overval worden door de aangeefster als volgt omschreven (p. 30-31): de eerste dader was een Surinaams/ Antilliaanse man, leeftijd tussen de achttien en vijfentwintig jaar en hij had een zwarte pet op en een soort panty over zijn hoofd. De tweede dader was ook een Surinaams/ Antilliaanse man, leeftijd tussen de achttien en vijfentwintig jaar. Hij droeg een rode muts en had een witte sjaal voor zijn mond.
[Naam slachtoffer 2], werkzaam als assistent-filiaalmanager bij [naam supermarkt], verklaart in zijn aangifte (p. 35) dat de eerste dader, als deze het op een pistool gelijkend voorwerp op collega [naam slachtoffer 1] richt, steeds tegen haar zegt: "Schiet op, schiet, anders schiet ik je neer of schiet ik je dood." De dader richt dat voorwerp ook op hem en zegt: "Jij ook, jij ook, je kassa open" en: "Schiet op, want anders schiet ik je neer." Hij duwt dat vooorwerp in [naam slachtoffer 2] zij. [Naam slachtoffer 2] stort de kassala in de diepvriestas. De dader haalt vervolgens een stapeltje 50 euro-bankbiljetten uit de kassa en stopt dat in de tas. Hij versnelt zijn pas, richting de uitgang van de winkel en schreeuwt naar [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 1]: "Als de deur niet opengaat, dan schiet ik" of woorden van gelijke strekking.
Door [naam supermarkt] zijn beeldopnamen verstrekt waarop de op 8 januari 2009 gepleegde overval is te zien. Deze beelden zijn op 14 januari 2009 bekeken door de politie (p. 76 t/m 79). Deze beelden zijn ook afgedrukt op fotoprints, die zich in het dossier bevinden (p. 80-85). Om 19.06 uur is te zien dat een persoon (dader 1) binnenkomt, waarvan het gezicht tot aan de kin bedekt is met een zwarte muts/sjaal/bivakmuts. De persoon draagt een shirt in de kleuren groen met zwarte horizontale strepen. De mouwen zijn zwart. Dader 2 heeft voor zijn mond een witte doek/sjaal. Hij draagt een rode muts.
Op de beeldopnamen is ook te zien dat een persoon die door de verbalisant herkend wordt als de verdachte om 18.14 uur die avond - derhalve ongeveer drie kwartier voordat de overval plaatsvindt - in de [naam supermakt]-vestiging aan de [straatnaam 1] is, waar hij een paar flesjes frisdrank koopt (p. 87).
De tijdstippen van de camera lopen acht minuten achter op de werkelijke tijd (p.76)
De getuige [naam getuige] (p. 136), die op 8 januari 2009 omstreeks 19.10 uur met haar buurvrouw op weg is naar [naam supermarkt] aan de [straatnaam 1], ziet de overval vanaf de straat gebeuren, kijkend door een raam van de supermarkt. De getuige ziet bij de kassa een donkere man staan die zijn gezicht bedekt heeft met een zwarte stof. Zij kan zijn ogen nog zien en zij ziet dat de man een zeer donkere huidskleur heeft. Ze ziet ook dat de man een zilverkleurig vuurwapen in zijn hand houdt. Ze ziet ook een tweede man, met dezelfde huidskleur als de eerste man. Ook bij deze man zijn de ogen nog zichtbaar. De getuige ziet dat de mannen in de richting van de uitgang lopen, waarop ze zich samen met haar buurvrouw omdraait en langzaam terugloopt. Lopend op de [straatnaam 1], wordt ze ingehaald door de twee mannen die zij in [naam supermarkt] had gezien. De getuige besluit om de mannen achterna te fietsen. Ze ziet dat de twee daders de [straatnaam 2] inlopen, een doodlopende straat. De getuige blijft wachten. Anderhalve minuut later komt een lichtkleurige auto, met kenteken [kenteken], met verhoogde snelheid uit de [straatnaam 2] rijden (p.137). Het kenteken van deze auto, een beige Volkswagen Golf, blijkt op naam te staan van de verdachte (p. 46). Op 8 januari 2009 wordt de auto om 23.45 uur leeg aangetroffen in [plaatsnaam] (p. 44).Vervolgens wordt de bewuste auto omstreeks half een die nacht rijdend gezien in [plaatsnaam]. Er zitten vier personen in. Uiteindelijk worden deze vier aangehouden. Het zijn de verdachte en drie andere mannen, genaamd [medeverdachte 1] (p. 52 t/m 54 en p. 259), [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] (p. 55 t/m 57).
De auto van de verdachte wordt doorzocht. Onder de bestuurdersstoel blijkt een zilverkleurige revolver te liggen (p. 279 en p. 315 t/m 317).
In de kofferbak wordt een tas met kleren aangetroffen (p. 59). Deze kleding is – voor zover van belang – als volgt omschreven (blz. 69):
- een witte hals/hoofddoek met zwarte motiefjes (oogt in zijn totaal wit van kleur)
- rode gebreide wollen muts
- zwarte ijsmuts
- shirt kleur groen met horizontale strepen en zwarte mouwen.
De revolver en de tas met kleren zijn in beslag genomen (p.53 en p. 314) en onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI).
De verdachte is vier maal verhoord door de politie. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat alleen zijn laatste verklaring van 3 februari 2009 waar is . De rechtbank vat deze verklaring van de verdachte als volgt samen (p. 207 e.v.):
"Ik ging op 8 januari 2009 samen met een jongen naar Alkmaar. Ik had daar afgesproken met een meisje genaamd [S]. In Alkmaar was die jongen de hele tijd aan het bellen. Hij vroeg of hij mijn auto mocht lenen om een andere jongen op te halen. Ik gaf hem mijn autosleutels. Na een tijdje kwam hij terug met die jongen. Ik ken die jongen persoonlijk niet, maar ik weet dat hij “[L]” wordt genoemd. Ik bracht [S] en haar vriendin weg. Die twee jongens zaten ook in mijn auto. We reden langs een [naam supermarkt] supermarkt. Ik ging in mijn eentje de [naam supermarkt] in en kocht een sportdrank. Ik herken mijzelf op de mij getoonde foto’s van de beelden van de [naam supermarkt] bij het kopen van de sportdrank. We reden verder tot [S] na ongeveer twee minuten rijden "stop" zei. Ik stond met de meisjes buiten de auto en die jongens bleven in de auto. Na ongeveer 10 minuten zeiden die jongens dat ze naar die supermarkt gingen. De meisjes liepen weg. Ik ging weer in mijn auto zitten en zette een cd op. Later (ik schat na nog geen vijf minuten) stapten de jongens bij mij in. Ik ben meteen naar [plaatsnaam] gereden. Toen we op de snelweg reden, zeiden ze dat ze de supermarkt hadden overvallen. Ik werd boos op hen. Ze lieten een pistool zien. In de [naam wijk] (de rechtbank begrijpt: in [plaatsnaam]) stapte “[L]” uit de auto en ging hij even naar huis, waar hij zich omkleedde. Vervolgens kwam hij met een tas terug bij de auto en stapte in. Ik deed de tas in mijn achterbak. Ik denk niet dat er spullen van mij in de tas zijn gekomen. We gingen naar een feestje. Daarna gingen we met drie auto's naar de stad. Ik zette een jongen af in de [naam buurt]. Net daarna zag ik de politie achter mij rijden. Ik werd aangehouden en de jongens in mijn auto zijn ook aangehouden. Het waren gewoon jongens van het feest.
U zegt dat u bij mijn aanhouding een telefoon met het nummer [telefoonnummer 2] in beslag genomen. Ik ken mijn telefoonnummer niet uit mijn hoofd, maar ik denk dat dit hem is.
“[G]” en “[J1]” en “[J2]” zijn gewoon jongens die ik ken.
U toont mij foto's van de kleding in de tas. Die rode muts in de tas is van mij. Deze lag in mijn auto op de hoedenplank. Ik neem aan dat die jongens hem hebben genomen. U zegt dat in de hals van het shirt met de strepen mijn dna is aangetroffen. Ik heb die kleding niet aan gehad. U zegt dat op de witte zakdoek speeksel is aangetroffen met mijn dna. Hoe dat speeksel daar is gekomen, kan ik niet verklaren. U zegt dat de revolver onder de bestuurdersstoel is aangetroffen. Dat kan ik niet verklaren.
Ik heb geen telefoonnummer van [S], dus jullie kunnen niet in contact komen met haar. Ik heb via msn een afspraak met haar gemaakt (blz. 194). Ik geef u geen toestemming om in mijn computer te kijken" (blz. 213).
De verdachte heeft deze verklaring ter terechtzitting bevestigd en daaraan onder meer het volgende toegevoegd: "De jongen die met mij naar Alkmaar reed was geen vriend van mij. Ik zag dat hij mijn rode muts meenam toen hij met [L] naar de supermarkt liep.
[L] en de andere jongen behoren niet tot de inzittenden van mijn auto die in [plaatsnaam] zijn aangehouden. Zij zaten toen in een andere auto."
Oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat het primair ten laste gelegde feit kan worden bewezen verklaard. Zij baseert haar overtuiging dat de verdachte dit feit heeft begaan niet alleen op de door de hiervoor genoemde wettige bewijsmiddelen, maar ook op de hierna vermelde kennelijk leugenachtige verklaringen van de verdachte.
Kennelijk leugenachtige verklaringen.
a. Uit de beelden, afkomstig van [naam supermarkt], van de op 8 januari 2009 gepleegde overval blijkt dat de verdachte om 18.14 uur in [naam supermarkt] is geweest om sportdrank te kopen en dat de overval meer dan drie kwartier later later, te weten om 19.06 uur heeft plaatsgevonden .
De verdachte heeft in zijn ter terechtzitting bevestigde verklaring van 3 februari 2009 als volgorde van de gebeurtenissen vermeld: in ongeveer 2 minuten rijdt hij van [naam supermarkt] naar de plaats waar hij de auto parkeert – hetgeen overeenstemt met de constatering van verbalisanten dat het parkeerterrein aan de [straatnaam 2] ongeveer 3 minuten lopen is verwijderd van de [naam supermarkt] - waarna, ongeveer 10 minuten later, de twee jongens in zijn auto zeggen dat ze naar de supermarkt gaan; na 5 minuten komen de jongens terug en rijdt de verdachte weg waarna hij verneemt dat de twee jongens [nam supermarkt] hebben overvallen.
De verdachte is dus feitelijk ongeveer 50 minuten op de parkeerplaats bij de [straatnaam 2] geweest, doch zijn verklaring omtrent de gebeurtenissen aldaar omspant een tijdsperiode van slechts ongeveer 17 minuten. De rechtbank concludeert dan ook dat voornoemde verklaring van de verdachte niet op waarheid berust.
Hierbij neemt de rechtbank nog in aanmerking, dat geen van de door de politie in het kader van het buurtonderzoek gehoorde getuigen (p. 124 e.v.) heeft verklaard over de aanwezigheid, gedurende langere tijd, van een of drie mannen en twee meisjes in of bij een geparkeerde auto op de [straatnaam 2] in de vroege avond van 8 januari 2009. Dit is op zijn minst opmerkelijk te noemen aangezien het een tijdsperiode betreft waarin veel mensen in een woonwijk thuis zijn of net thuiskomen.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zelf verschillende buurtbewoners heeft gezien. Daarnaast heeft hij ter terechtzitting bevestigd dat hij niet wenst dat het meisje genaamd [S] als getuige wordt gehoord. Ook dit gegeven, het zonder nadere verklaring afzien van een volgens de verdachte bestaande en in dat geval cruciaal te noemen getuige, versterkt het oordeel van de rechtbank dat deze verklaring van de verdachte dient om de waarheid te bemantelen terzake van zijn feitelijke gedragingen rond de tijd waarop de overval is gepleegd.
b. Aan de verdachte is op de zitting een foto getoond waarop zijn medeverdachte [naam medeverdachte 2] te zien is. De verdachte heeft toen desgevraagd verklaard dat hij de persoon op de foto ”[G]” noemt. De verdachte heeft daarnaast in zijn verklaring van 3 februari 2009 (p. 212) bevestigd dat [G] gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer 1]. Het gebruik op 8 januari 2009 van de telefoon van [naam medeverdachte 2] (“[G]”) met telefoonnummer [telefoonnummer 1] en het gebruik van de telefoon van de verdachte met nummer [telefoonnummer 2] is aan de hand van de zogenoemde printlijsten onderzocht (p. 117 t/m 119). Daaruit blijkt het volgende.
De telefoon van [naam medeverdachte 2] is om 14.36 uur in de nabijheid van de zendmast in Uitgeest. Deze telefoon is vervolgens om 15.25 uur in de buurt van de zendmast aan de [straatnaam 3] in Alkmaar en zoekt dan contact met de telefoon van de verdachte die op dat moment - blijkens de printlijst van de telefoon van de verdachte - in [plaatsnaam] is. De verdachte, nog steeds in [plaatsnaam], belt [medeverdachte 2] om 15.45 uur en om 16.09 uur als deze aan de [straatnaam 4] in Alkmaar is. Tenslotte belt de verdachte om 17.17 uur naar [medeverdachte 2]; beiden bevinden zich dan in de nabijheid van de zendmast aan de [straatnaam 5] in Alkmaar.
Blijkens het onderzoek van de telefoon van de medeverdachte [naam medeverdachte 3] (die de verdachte kent als ”[J2]”) met telefoonnummer [telefoonnummer 3] was deze telefoon om 16.44 uur in de nabijheid van de zendmast aan de [straatnaam 6] in Alkmaar.
Ten slotte blijkt uit de printlijsten dat de mobiele telefoon van [naam medeverdachte 2] om 18.07 uur een zendmast kiest aan de [straatnaam 8] in Alkmaar. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat deze straat in de buurt van de [naam supermarkt] is. Na dit tijdstip zwijgen de telefoons van de verdachte en zijn medeverdachten [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 2] tot later die avond. Zo blijkt dat de telefoon van laatstgenoemde medeverdachte omstreeks 21.42 uur een zendmast kiest aan de [straatnaam 7] in [plaatsnaam].
Uit de onderzoeken van de printlijsten volgt derhalve dat de mobiele telefoons van de medeverdachten [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] in Alkmaar waren in de uren rond de overval, en dat de verdachte en [naam medeverdachte 2] ruim twee uur voor de overval telefonisch contact hadden terwijl hun telefoons zich op dat moment op bijna dezelfde lokatie in Alkmaar bevonden.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3], die tijdens de aanhouding op 9 januari 2009 in [plaatsnaam] bij hem in de auto zaten, "gewoon jongens van het feest" waren en dat zij niet degenen zijn die door de verdachte worden aangeduid als “[L]” en “de andere jongen”.
De rechtbank is op grond van de hierboven onder b weergegeven bewijsmiddelen, in samenhang met de hierna onder c te noemen bewijsmiddelen van oordeel dat deze verklaring kennelijk leugenachtig is en dat deze onder b en c weergegeven verklaringen dienen om de waarheid te bemantelen dat hij met later als inzittenden van zijn auto aangehouden medeverdachten in Alkmaar is geweest ten tijde van de overval.
c. Het NFI heeft op het in beslag genomen zwart/groen gestreepte shirt (met NFI-nummer AABK7609NL, p. 314) een dna-mengprofiel aangetroffen. Het dna-profiel van de verdachte matcht hiermee (p. 293). Hetzelfde geldt voor de op de trui aangetroffen dna-profiel van de medeverdachte [naam medeverdachte 3] (p. 307).
Op de zwarte muts (met NFI-nummer AABK7612NL, p. 314) wordt het dna aangetroffen van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] en van de verdachte (p. 307).
Op de rode muts (met NFI-nummer AABK7610NL, p. 314) zijn dna-mengprofielen aangetroffen. Hieruit is een dna-hoofdprofiel afgeleid dat matcht met het dna-profiel van de verdachte, met een frequentie die kleiner is dan 1 op 1 miljard. Er zijn geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van celmateriaal van [naam medeverdachte 1] of [naam medeverdachte 3] (p. 306).
Op de wit ogende zakdoek (met NFI-nummer AABK7611NL, p. 314) is dna van de onbekende man A en van de verdachte aangetroffen. De frequentie van het dna van de verdachte is ongeveer 1 op 100.000 (p. 293). De onbekende man A blijkt de medeverdachte [naam medeverdachte 2] te zijn. Van hem is op de zakdoek een volledig dna-profiel aangetroffen, met een frequentie van kleiner dan 1 op 1 miljard .
De rechtbank stelt vast dat de verdachte in zijn ter zitting bevestigde verklaring van 3 februari 2009 bij de politie heeft verklaard dat hij de in beslag genomen kleding en zakdoek uit de sporttas niet heeft gedragen. De rechtbank is van oordeel dat hiermee niet valt te rijmen dat dna van de verdachte op het zwart/groen gestreepte shirt, de zwarte muts en de witte zakdoek is terechtgekomen. De nadere verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij heeft gestoeid met “de andere jongen” die bij hem in de auto zat en dat hij daarbij diens kleding heeft aangeraakt, acht de rechtbank ongeloofwaardig omdat de verdachte hiermee pas is gekomen nadat hem de resultaten van het dna-onderzoek waren voorgehouden. Daarnaast blijkt uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat de kleding in de tas afkomstig zou zijn van [L] nadat deze zich had verkleed. Het stoeien heeft volgens de verdachte nu juist niet met [L] plaatsgevonden. Bovendien heeft de verdachte voor het feit, dat op de witte zakdoek speeksel is aangetroffen met zijn dna, geen verklaring kunnen geven. De verklaring, afgelegd op 3 februari 2009 en inhoudende dat hij de zakdoek op het feest in [plaatsnaam] in zijn handen heeft gehad, acht de rechtbank ongeloofwaardig, te meer daar de verdachte op de terechtzitting heeft verklaard dat de sporttas in de auto was gebleven en dat hij zich verder niet meer met de tas had beziggehouden, nadat hij in de avond op 8 januari 2009 weer in [plaatsnaam] was aangekomen en twee feesten had bezocht.
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor genoemde, met de letters a tot en met c aangeduide, verklaringen van de verdachte kennelijk leugenachtig zijn, bedoeld om de waarheid te bemantelen, namelijk dat hij als medepleger betrokken is bij de overval op [naam supermarkt] in Alkmaar op 8 januari 2009.
De rechtbank is voorts van oordeel dat uit de genoemde bewijsmiddelen blijkt dat tussen de verdachte en zijn mededaders sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. Hoewel niet met voldoende zekerheid is vast te stellen of de verdachte één van de twee daders is geweest die de overval feitelijk heeft gepleegd, blijkt uit de bewijsmiddelen genoegzaam dat de verdachte een wezenlijke rol bij de overval heeft gepleegd door een of meer van zijn mededaders in zijn auto te vervoeren naar een plaats gelegen in de nabijheid van [naam supermarkt] in Alkmaar; door een of meer van zijn mededaders na de overval terug naar [plaatsnaam] te brengen en door de sporttas met kleding, die tijdens de overval is gedragen, en het zilverkleurige vuurwapen ook na aankomst in [plaatsnaam] in zijn auto te bewaren en te vervoeren.
D. bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 8 januari 2009 te Alkmaar tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
met het oogmerk om zich en een ander of anderen wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met geweld [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorend aan winkelbedrijf [naam supermarkt], gevestigd aan de [straatnaam 1],
en
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag, toebehorend aan winkelbedrijf [naam supermarkt], gevestigd aan de [straatnaam 1], welke diefstal werd voorafgaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 1] en die [naam slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heter daad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, of (een van) zijn mededader(s)
- naar die [naam slachtoffer 1] is gelopen met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn hand en daarbij dreigend tegen die [naam slachtoffer 1] heeft geschreeuwd: "Open de kassalade" en daarbij een op een vuurwapen gelijkend voorwerp van korte afstand op het hoofd van die [naam slachtoffer 1] heeft gericht en zeer dreigend heeft geschreeuwd: "Het briefgeld, het briefgeld, waar zijn de vijftigjes, ook de vijftigjes" en: "Schiet op, schiet op, anders schiet ik je neer" en
-met dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de zij en rug van die [naam slachtoffer 1] heeft geduwd en
- vervolgens op die [naam slachtoffer 2] is af gelopen en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [naam slachtoffer 2] heeft gericht en daarbij dreigend heeft geschreeuwd: "Jij ook, jij ook je kassa openen" en: "Schiet op, anders schiet ik je neer" en
-met dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de zij van die [naam slachtoffer 1] heeft geduwd en
- dreigend tegen die [naam slachtoffer 1] en die [naam slachtoffer 2] heeft geschreeuwd: "Ik schiet jullie neer, ik zal jullie doodschieten."
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op, ten aanzien van het primair ten laste gelegde:
de voortgezette handeling van
afpersing door twee of meer verenigde personen
en
diefstal door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heter daad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
6. Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar omdat niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
7. Oplegging van de straf
De officier van justitie heeft gerequireerd dat de rechtbank de verdachte voor het primair ten laste gelegde een gevangenisstraf zal opleggen voor de duur van 3 jaren, met aftrek conform artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich, samen met een of meer anderen, schuldig gemaakt aan een gewapende overval op een supermarkt. Daarbij zijn een kassamedewerkster van 17 jaar en een andere medewerker bedreigd met de dood, aan welke bedreiging kracht werd bijgezet door middel van het tonen en richten van een vuurwapen. Blijkens hun verklaringen is dit voor beiden een zeer beangstigende ervaring geweest. De ervaring leert, dat slachtoffers van gewelddadige overvallen hiervan gedurende lange tijd psychische klachten kunnen blijven ondervinden.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 12 januari 2009. Daaruit blijkt dat de verdachte in de laatste jaren tot straf is veroordeeld wegens diefstal, helingen, overtreding van de Wet wapens en munitie, medeplegen van een inbraak en mishandeling. De verdachte heeft derhalve eerder gewelds- en vermogensmisdrijven gepleegd en is nu in herhaling vervallen met een ernstiger strafbaar feit dan voorheen.
Ten voordele van de verdachte neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte in de laatste 2 jaar niet tot straf is veroordeeld en dat hij blijkens het adviesrapport van mevrouw G. Lautenbag, als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland, reeds meerdere maanden werk heeft en een opleiding volgt.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat oplegging van een forse vrijheidsstraf passend en geboden is, zij het dat de rechtbank een lagere gevangenisstraf passend acht dan door de officier van justitie is gevorderd. Teneinde de verdachte er van te weerhouden opnieuw te recidiveren, zal een deel van de straf worden opgelegd in voorwaardelijke vorm.
9. Beslissingen omtrent het beslag
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank het bij de insluiting van de verdachte aangetroffen, en in beslag genomen, valmes verbeurd zal verklaren. De in beslag genomen kleding dient te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende(n), aldus de officier.
De raadsman heeft, gelet op de bepleite vrijspraak, verzocht de vordering van de officier van justitie af te wijzen.
De rechtbank volgt de officier van justitie niet voor zover het gaat om de rode muts. Vast staat immers - op grond van de aangiften, de beelden en de verklaringen van de verdachte - dat deze muts is gebruikt door de tweede dader van de overval. Dit voorwerp zal worden verbeurd verklaard, nu het toebehoort aan de verdachte en het bewezen verklaarde met behulp van dit voorwerp is begaan.
De rechtbank volgt het betoog van de officier van justitie evenmin voor zover het over het valmes gaat. Dit mes is niet gebruikt bij een bewezen verklaard strafbaar feit. Nu voorts niet redelijkerwijs kan worden aangenomen dat dit mes voor geen ander doel is bestemd dan om letsel toe te brengen aan personen of om er mee te dreigen, is het geen verboden wapen in de zin van de Wet wapens en munitie. Het valmes dient te worden teruggegeven aan de verdachte.
De overige kleding dient te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende(n).
12. Toegepaste wettelijke voorschriften
De beslissingen berust op de artikelen 33, 33a, 47, 56, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
13. Beslissing
De rechtbank:
• Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
• Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
• Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
• Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 18 (ACHTTIEN) MAANDEN.
Beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot 6 (ZES) MAANDEN niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (TWEE) JAREN vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
• Verklaart verbeurd:
6 1 rode muts.
• Gelast de teruggave aan de verdachte van
2 1 zwart valmes.
• Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n) van
8 1 witte sjaal (bandana)
9 1 zwarte trui (skipulli)
10 1 groen shirt met zwarte lange mouwen en groene print
11 1 rode sjaal.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Westdorp, voorzitter,
mr. P.H.B. Littooy en mr. N.O.P. Roché, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A. Huisman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 juni 2009.