ECLI:NL:RBALK:2009:BI3825

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
23 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/2169
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van legesheffing door de gemeente Den Helder in relatie tot de Gemeentewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 23 april 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen een stichting en de heffingsambtenaar van de gemeente Den Helder over de leges die zijn geheven voor een bouwaanvraag. De stichting had bezwaar gemaakt tegen de aanslag van € 21.247,50 die was opgelegd voor het in behandeling nemen van een aangepaste bouwaanvraag voor een woonzorgcentrum. De heffingsambtenaar had het bezwaar ongegrond verklaard, waarna de stichting in beroep ging. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 20 februari 2009, waarbij de stichting werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en enkele andere personen, terwijl de gemeente werd vertegenwoordigd door verschillende ambtenaren.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de regelgeving omtrent de legesheffing onder de Gemeentewet besproken, met name artikel 229b, dat bepaalt dat de geraamde baten van de leges niet hoger mogen zijn dan de geraamde lasten. De rechtbank concludeert dat de legesverordening van de gemeente Den Helder niet in strijd is met deze bepaling, omdat de geraamde baten de geraamde lasten niet overtreffen. De rechtbank wijst erop dat de gemeentelijke wetgever een grote mate van vrijheid heeft bij de tariefstelling en dat het ontbreken van een degressief tarief of maximum niet automatisch leidt tot onredelijke belastingheffing.

De rechtbank oordeelt dat de aanslag is opgelegd in overeenstemming met de Legesverordening 2006 en dat de stelling van de stichting dat de legesheffing willekeurig en onredelijk is, niet kan worden gevolgd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en geeft partijen de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: 08/2169 LEGGW
Uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van:
[naam stichting],
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. R. Muurlink,
tegen
de heffingsambtenaar van de gemeente Den Helder,
verweerder.
Ontstaan en loop van de zaak
Bij aanslag van 10 september 2007 heeft verweerder van eiseres € 21.247,50 aan leges geheven voor het in behandeling nemen van de aangepaste bouwaanvraag voor het realiseren van een woonzorgcentrum en voor het verlenen van vrijstelling van het bestemmingsplan “Julianadorp 1989”.
Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar van 10 juni 2008 ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft eiseres bij brief van 18 juli 2008 beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 februari 2009, waar eiseres – daartoe ambtshalve opgeroepen – is vertegenwoordigd door de heer [naam1] en de heer [naam2], bijgestaan door bovengenoemde gemachtigde. Verweerder is – daartoe eveneens ambtshalve opgeroepen – vertegenwoordigd door de heer mr. G. Koop, de heer ing. A. Visser en de heer mr. F. Reinen.
Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.
Motivering
1. In geschil is of verweerder bij de bestreden uitspraak op bezwaar terecht de aanslag heeft gehandhaafd waarbij van eiseres een bedrag aan leges is geheven van € 21.247,50.
2. Voor de beoordeling is de volgende regelgeving met name van belang.
Ingevolge artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet, voor zover hier van belang, kunnen de gemeentelijke belastingen worden geheven naar in de belastingverordening te bepalen heffingsmaatstaven, met dien verstande dat het bedrag van een gemeentelijke belasting niet afhankelijk mag worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen.
Ingevolge artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet kunnen rechten worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.
Ingevolge artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet worden in verordeningen op grond waarvan rechten als bedoeld in artikel 229, eerste lid, onder a en b, worden geheven, de tarieven zodanig vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake.
Ingevolge artikel 2 van de Verordening op de heffing en invordering van leges 2006 van de gemeente Den Helder (hierna: de Legesverordening 2006) worden onder de naam leges rechten geheven ter zake van het genot van door het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Legesverordening 2006 worden de leges geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.
Ingevolge paragraaf 5.2, aanhef en onder 5.2.2, van de tarieventabel bedraagt het tarief ter zake het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een reguliere bouwvergunning, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel p, van de Woningwet, 1,5% van de bouwkosten met een minimum van € 85,00.
Ingevolge paragraaf 5.5.1 van de tarieventabel, voor zover hier van belang, wordt het overeenkomstig artikel 5.2.2 berekende bedrag, indien de aanvraag betrekking heeft op een bouwplan waarvoor een lichte of reguliere bouwvergunning moet worden verleend met toepassing van artikel 19, tweede of derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening verhoogd met 5 ‰ van de bouwkosten met een minimum van € 123,00 en een maximum van € 1.740,00.
3. Verweerder heeft aan de bestreden uitspraak ten grondslag gelegd dat de aanslag is opgelegd conform de bepalingen in de Legesverordening 2006. Volgens verweerder is de Legesverordening 2006 niet in strijd met artikel 229b van de Gemeentewet, nu de Legesverordening 2006 niet meer dan kostendekkend is. Dat sprake is van verschillende categorieën diensten met verschillende percentages van kostendekkendheid, maakt volgens verweerder niet dat sprake is van willekeurige en onredelijke belastingheffing. Verweerder heeft hierbij opgemerkt dat hij er niet voor heeft gekozen om de kosten van de ene dienst te subsidiëren door een andere dienst meer dan kostendekkend te heffen. Volgens verweerder is de leges afhankelijk gesteld van de bouwkosten, zodat de mate van profijt die de aanvrager heeft bij de beoordeling van de bouwaanvraag het centrale element is. Dit strookt met de bedoeling van de formele wetgever en een maximering en/of vorm van degressie is niet vereist, aldus verweerder.
4. Eiseres voert in beroep aan – kort en zakelijk weergegeven – dat de tarieventabel in strijd is met artikel 229b van de Gemeentewet en dat de Legesverordening 2006 en de daarbij behorende tarieventabel onverbindend zijn, omdat deze geen maximering en/of degressief stelsel kennen voor wat betreft de hoogte van de leges en evenmin rekening wordt gehouden met de aard van het bouwproject. Eiseres wijst er daarbij op dat haar bouwprojecten met regelmaat bestaan uit zogenaamde repeterende bouwwerkzaamheden, waarbij de bouwkundige ingrepen/veranderingen aan de woningen relatief beperkt en vergelijkbaar zijn, terwijl de kosten van het totale project relatief hoog zijn. Ook voert eiseres aan dat de bouwprojecten die door haar worden uitgevoerd vaak betrekking hebben op sociale woningbouw en verbetering van deze woonobjecten en dat voorheen voor sociale verhuurders een zogenaamde legesvrijstelling gold. Nu deze vrijstelling is komen te vervallen, dienen volgens eiseres de Legesverordening 2006 en de tarieventabel nog eens tegen het licht te worden gehouden. De legesheffing in de huidige vorm leidt volgens eiseres tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing. De leges staan niet in een redelijke verhouding tot de kosten die door verweerder worden gemaakt om de aanvraag inhoudelijk af te wikkelen en deze legesheffing brengt voorts mee dat een belangrijk deel van de totale legeskosten van de gemeente Den Helder voor rekening van eiseres komt.
5. De rechtbank stelt voorop dat de aanslag is opgelegd in overeenstemming met de Legesverordening 2006.
6. De Hoge Raad heeft in het arrest van 24 februari 2006, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummer AS4911, geoordeeld dat de toets aan de opbrengstlimiet van artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet dient plaats te vinden met betrekking tot alle in de verordening genoemde diensten gezamenlijk en niet per dienst (of groep van diensten) afzonderlijk. Het gaat er om of de geraamde baten van de leges de in redelijkheid geraamde lasten ter zake niet te boven gaan. Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat de Legesverordening 2006 niet meer dan kostendekkend is, verwezen naar het overzicht kosten en opbrengsten leges 2004 2008. De rechtbank begrijpt uit dit overzicht dat de totale legeskosten voor het jaar 2006 waren begroot op € 3.205.000,00, terwijl de totale opbrengsten werden geraamd op € 1.266.000,00. De rechtbank heeft geen reden om ervan uit te gaan dat de ramingen niet redelijk zijn geweest. Omdat over het jaar 2006 de geraamde baten van de in de Legesverordening 2006 geregelde rechten lager zijn dan de geraamde lasten ter zake, kan de rechtbank eiseres niet volgen in haar stelling dat de Legesverordening 2006 in strijd is met artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet.
7. De rechtbank overweegt verder dat de gemeentelijke wetgever een grote mate van vrijheid heeft bij de tariefstelling en dat hij bevoegd is om diensten van een bepaalde soort te onderwerpen aan een tarief dat slechts in geringe mate verband houdt met de hoogte van de aan de betreffende diensten voor de gemeente verbonden lasten, of sommige diensten zelfs in het geheel niet in de legesheffing te betrekken. Nog daargelaten dat verweerder heeft gesteld dat er niet voor is gekozen om de kosten van de ene dienst te subsidiëren door een andere dienst meer dan kostendekkend te heffen, leidt naar het oordeel van de rechtbank het gegeven dat uit het Totaaloverzicht Leges 2006-2008 volgt dat de daadwerkelijke legesopbrengsten van € 1.247.141,55 voor bouwvergunningen de daadwerkelijke kosten van € 850.059,45 ter zake overtreffen (hetgeen door verweerder dus niet was beoogd), niet tot onverbindendheid van de Legesverordening 2006 en de tarieventabel. Bij de tariefstelling geldt voor de gemeentelijke wetgever slechts de beperking dat voor alle in een legesverordening geregelde rechten samen, de geraamde baten de geraamde gemeentelijke lasten niet mogen overtreffen. Zoals hiervoor is overwogen, heeft de raad van de gemeente Den Helder die beperking in acht genomen. De stelling dat voor de bouwleges een degressief tarief en/of een maximum behoort te gelden, berust kennelijk op het uitgangspunt dat de kosten die de gemeente per aanvraag moet maken minder dan evenredig toenemen naarmate de bouwkosten per aanvraag hoger zijn. Het eerder vermelde beginsel dat de gemeentelijke wetgever een grote mate van vrijheid heeft bij de tariefstelling brengt echter mee dat hij niet is gehouden om voor diensten als de onderhavige een degressief tarief en/of een maximum vast te stellen. Het ontbreken van een zodanig tarief leidt ook niet tot een onredelijke of willekeurige belastingheffing. De rechtbank verwijst naar het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 23 maart 2007 en het arrest van het gerechtshof ’s-Gravenhage van 17 februari 2009, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ Nummers BB4229 respectievelijk BH6097. De rechtbank voegt hieraan toe dat de raad van de gemeente Den Helder, gezien de tekst van de wet en de wetsgeschiedenis, evenmin was gehouden om in de Legesverordening 2006 een onderscheid te maken naar gelang de aard van het bouwproject, gelijk eiseres stelt. Dat een belangrijk deel van de totale legeskosten van de gemeente Den Helder voor rekening van eiseres komt, doet hieraan niet af, nog daargelaten dat verweerder hier tegenover heeft gesteld dat eiseres veel bouwt in de gemeente Den Helder en dus zeer regelmatig gebruik maakt van de gemeentelijke dienstverlening.
8. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is.
9. Bij deze beslissing is voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 23 april 2009 door mr. drs. C.M. van Wechem, voorzitter, mr. drs. W.P. van der Haak en mr. L. Boonstra, leden, in tegenwoordigheid van
mr. D.J.H. Best, griffier.
griffier voorzitter
Tegen deze uitspraak kunnen partijen hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.