ECLI:NL:RBALK:2009:BI3823

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
26 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/1479
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van legesheffing in relatie tot gemeentelijke diensten en belastingheffing

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 26 februari 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A.P. Cornelissen, en de heffingsambtenaar van de gemeente Harenkarspel. De eiseres had bezwaar gemaakt tegen een aanslag van € 60.936,13 aan leges voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een bouwvergunning. De heffingsambtenaar had dit bezwaar ongegrond verklaard, waarna de eiseres beroep instelde. De rechtbank behandelde de zaak op 20 februari 2009, maar eiseres en haar gemachtigde waren niet verschenen. De vertegenwoordigers van de verweerder waren wel aanwezig.

De rechtbank overwoog dat de heffingsambtenaar de aanslag terecht had gehandhaafd. De wetgeving, met name artikel 229b van de Gemeentewet, stelt dat de gemeentelijke belastingen niet afhankelijk mogen zijn van het inkomen, de winst of het vermogen. De rechtbank concludeerde dat er geen rechtstreeks verband hoeft te zijn tussen de hoogte van de leges en de omvang van de door de gemeente verrichte diensten. De rechtbank verwierp de stelling van eiseres dat het legesbedrag niet in verhouding staat tot de gemeentelijke inspanningen, en stelde vast dat de gemeentelijke wetgever een grote mate van vrijheid heeft bij de tariefstelling.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak biedt inzicht in de juridische kaders rondom legesheffing en de verantwoordelijkheden van gemeenten bij het vaststellen van tarieven voor gemeentelijke diensten.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: 07/1479 LEGGW
Uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van:
[bedrijfsnaam],
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. A.P. Cornelissen,
tegen
de heffingsambtenaar van de gemeente Harenkarspel,
verweerder.
Ontstaan en loop van de zaak
Bij aanslag van 20 december 2005 heeft verweerder van eiseres € 60.936,13 aan leges geheven voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een bouwvergunning voor het uitbreiden van haar bedrijfslocatie te [vestigingsplaats], het verlenen van vrijstelling van het bestemmingsplan “Landelijk gebied 1980” en het inwinnen van advies van de welstandscommissie.
Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar van 11 mei 2007 ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft eiser bij brief van 19 juni 2007 beroep ingesteld.
Partijen zijn bij brieven van 8 januari 2009 opgeroepen om voor de behandeling van het beroep op 20 februari 2009 ter zitting te verschijnen.
Eiseres is bij vonnis van 10 februari 2009 door deze rechtbank in staat van faillissement verklaard.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 februari 2009, waar eiseres en haar gemachtigde niet zijn verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door J. Slomp en J.S.M. Mol.
Motivering
1. In geschil is of verweerder bij de bestreden uitspraak op bezwaar terecht de aanslag heeft gehandhaafd waarbij van eiseres een bedrag aan leges is geheven van € 60.936,13.
2. Voor de beoordeling is de volgende regelgeving met name van belang.
Ingevolge artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet, voor zover hier van belang, kunnen de gemeentelijke belastingen worden geheven naar in de belastingverordening te bepalen heffingsmaatstaven, met dien verstande dat het bedrag van een gemeentelijke belasting niet afhankelijk mag worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen.
Ingevolge artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet kunnen rechten worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.
Ingevolge artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet worden in verordeningen op grond waarvan rechten als bedoeld in artikel 229, eerste lid, onder a en b, worden geheven, de tarieven zodanig vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake.
Ingevolge artikel 2 van de Legesverordening Harenkarspel 2004 (hierna: de Verordening) worden onder de naam leges rechten geheven ter zake van het genot van door het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Verordening worden de leges geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.
Ingevolge paragraaf 5.1 van de Tarieventabel behorende bij de Legesverordening (hierna: de tarieventabel), voor zover hier van belang, wordt voor het bepalen van de bouwsom conform de NEN 2631 gebruik gemaakt van het rekenprogramma TAXA ROM, vermeerderd met de verschuldigde omzetbelasting.
Ingevolge paragraaf 5.2, aanhef en onder 5.2.4, van de tarieventabel, voor zover hier van belang, bedraagt het tarief ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning eerste fase, als bedoeld in artikel 56a, tweede lid, van de Woningwet, indien de bouwkosten € 25.000,00 of meer bedragen, een vast bedrag van € 290,70 vermeerderd met 1,225% van het bedrag waarmee die bouwkosten € 25.000,00 te boven gaan.
3. Verweerder heeft aan de bestreden uitspraak op bezwaar, voor zover van belang, ten grondslag gelegd dat het hem vrij staat om onder de bouwkosten te verstaan de bouwkosten inclusief omzetbelasting. Voorts is verweerder vrij in het bepalen van de hoogte van de leges, mits de opbrengsten niet boven de kosten uitstijgen. Volgens verweerder dient dit niet per individueel bouwplan, maar in zijn totaliteit te worden bekeken. Tot slot heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de toepassing van de Verordening en de tarieventabel niet leidt tot onredelijke en willekeurige belastingheffing.
4. Eiseres voert in haar beroepschrift aan dat de Verordening onverbindend is omdat bij het bepalen van de bouwkosten de btw wordt meegerekend. De Verordening mist volgens eiseres voorts verbindende kracht omdat het enorme bedrag aan leges niet in verhouding staat tot de gemeentelijke inspanningen die worden verricht. Volgens eiseres moet hierbij rekening worden gehouden met het feit dat met een bouwvergunning eerste fase niet kan worden gebouwd, zodat de vergunning niet leidt tot inspanningen van de gemeente vanwege bouwcontrole en/of bouwtoezicht en eiseres slechts beperkt profijt heeft van de vergunning. Volgens eiseres geldt dit temeer omdat haar enkele maanden later een praktisch identiek bedrag in rekening is gebracht voor de bouwvergunning tweede fase. Tot slot is eiseres van mening dat sprake is van willekeurige en onredelijke belastingheffing. Eiseres voert hiertoe aan dat in absolute en in relatieve zin sprake is van een fors bedrag aan leges, dat het legesbedrag niet in een redelijke verhouding staat tot de met de behandeling van de bouwaanvraag gemoeide kosten, dat het bedrag aan leges een aanzienlijk percentage van de gemiddelde jaaropbrengst van de gemeentelijke leges voor bouwvergunningen vertegenwoordigt en dat er geen sprake is van degressie in de tariefstelling zodra met een bouwproject meer dan € 25.000,00 is gemoeid en de Verordening niet voorziet in een maximum of andere vorm van begrenzing van het te heffen bedrag.
5. De rechtbank overweegt allereerst dat verweerder ervoor heeft mogen kiezen onder bouwkosten te verstaan de bouwkosten inclusief omzetbelasting. Daarbij verwijst de rechtbank naar de arresten van de Hoge Raad van 24 februari 2006 en 12 september 2008, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder de LJ-nummers AS4911 respectievelijk BF0416.
6. Verder blijkt uit het arrest van de Hoge Raad van 4 maart 1981, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer AW9659, dat de wetgever geen rechtstreeks verband heeft willen eisen tussen de hoogte van de leges en de omvang van de van gemeentewege verrichte diensten. De stelling van eiseres dat het enorme bedrag aan leges niet in verhouding staat tot de gemeentelijke inspanningen die verband houden met de behandeling van een bouwvergunningaanvraag eerste fase, treft dan ook geen doel. Nog daargelaten dat uit de tarieventabel blijkt dat het tarief voor het verkrijgen van een reguliere vergunning als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel p, van de Woningwet, indien de bouwkosten € 25.000,00 of meer bedragen, een vast bedrag van € 581,40 bedraagt, vermeerderd met 2,45% van het bedrag waarmee die bouwkosten € 25.000,00 te boven gaan. Dit tarief is voor bouwvergunningen eerste en tweede fase als bedoeld in artikel 56a, tweede respectievelijk derde lid, van de Woningwet gehalveerd tot 1,225%.
7. Voor zover eiseres heeft gesteld dat het legesbedrag niet in een redelijke verhouding staat tot de met de behandeling van de bouwaanvraag gemoeide kosten, geldt dat de Hoge Raad in het eerdergenoemde arrest van 24 februari 2006 heeft geoordeeld dat de toets aan de opbrengstlimiet van artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet dient plaats te vinden met betrekking tot alle in de verordening genoemde diensten gezamenlijk en niet per dienst (of groep van diensten) afzonderlijk. Eiseres heeft niet gesteld dat de baten van de leges van alle in de Verordening genoemde diensten gezamenlijk de daarmee gemoeide kosten overtreffen, terwijl verweerder ter zitting desgevraagd heeft ontkend dat dit het geval is.
8. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat sprake is van willekeurige en onredelijke belastingheffing verwezen naar het arrest van het gerechtshof Arnhem van 8 februari 2006, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer AV8597, en de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 20 april 2007, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer BB5449. Deze uitspraken hebben echter beide betrekking op legesheffing waarbij niet alleen sprake was een absoluut en relatief hoog bedrag aan geheven leges (door het ontbreken van degressie in de tariefstelling of het ontbreken van een maximumbedrag), maar ook van grote verschillen in kostendekkendheid tussen de verschillende groepen van diensten in de legesverordening. De kostendekkendheid van de leges liep in de eerstbedoelde procedure uiteen van 12,12% tot meer dan 100% voor bouwvergunningen, terwijl de kostendekkendheid in de andere zaak varieerde van 0,49% voor het gemeentearchief tot 102,8% voor bouwvergunningen. Dit is in het onderhavige geval echter niet aan de orde. Uit het door eiseres overgelegde gemeentelijk kosten- en batenoverzicht blijkt immers dat over het jaar 2004 de lasten voor bouw-, woning-, welstandsbeleid en beheer € 216.374,00 hoger waren begroot dan het bedrag aan baten. De rechtbank ziet geen aanleiding aan de juistheid hiervan te twijfelen. Ook afgezien van het voorgaande ziet de rechtbank geen reden voor het oordeel dat sprake is van willekeurige en onredelijke belastingheffing. Anders dan de rechtbank Middelburg en het gerechtshof Arnhem overweegt de rechtbank hiertoe dat de gemeentelijke wetgever een grote mate van vrijheid heeft bij de tariefstelling en dat daarbij slechts de beperking geldt dat voor alle in een legesverordening geregelde rechten samen, de geraamde baten de geraamde gemeentelijke lasten niet mogen overtreffen. Zoals hiervoor onder 7. is overwogen, is niet in geschil dat die beperking door verweerder in acht is genomen. De stelling dat voor de bouwleges een degressief tarief en/of een maximum behoort te gelden, berust kennelijk op het uitgangspunt dat de kosten die de gemeente per aanvraag moet maken minder dan evenredig toenemen naarmate de bouwkosten per aanvraag hoger zijn. Het eerder vermelde beginsel dat de gemeentelijke wetgever een grote mate van vrijheid heeft bij de tariefstelling brengt echter mee dat hij niet is gehouden om voor diensten als de onderhavige een degressief tarief en/of een maximum vast te stellen. Het ontbreken van een zodanig tarief leidt ook niet tot een onredelijke of willekeurige belastingheffing. De rechtbank verwijst op dit punt naar het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 23 maart 2007, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer BB4229.
9. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond zal worden verklaard.
10. Bij deze beslissing is voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 26 februari 2009 door mr. L. Boonstra, voorzitter, mr. drs. C.M. van Wechem en mr. drs. W.P. van der Haak, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.J.H. Best, griffier.
griffier voorzitter
Tegen deze uitspraak kunnen partijen hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.