ECLI:NL:RBALK:2009:BI0661

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
31 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
109445 en n109467
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een huisverbod wegens gebrekkige motivering en onderbouwing

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Alkmaar op 31 maart 2009 uitspraak gedaan in een kort geding betreffende een opgelegd huisverbod aan verzoeker. Het huisverbod was door de burgemeester van de gemeente opgelegd op 24 maart 2009 en gold tot 3 april 2009. Verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 31 maart 2009 heeft verzoeker zijn bezwaren tegen het huisverbod toegelicht, waarbij hij stelde dat het besluit onzorgvuldig tot stand was gekomen en dat de burgemeester niet bevoegd was om het huisverbod op te leggen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verweerder, de burgemeester, geen onderbouwing kon geven voor de feiten en omstandigheden die tot het huisverbod hebben geleid. Dit gebrek aan onderbouwing was problematisch, aangezien het huisverbod een ingrijpende maatregel is die de belangen van verzoeker ernstig raakt.

De voorzieningenrechter heeft vervolgens geoordeeld dat het bestreden besluit niet voldeed aan de eisen van een deugdelijke motivering zoals voorgeschreven in artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter heeft het beroep van verzoeker gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is de gemeente veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan verzoeker, die zijn vastgesteld op €644,00, en het griffierecht van €300,00. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige besluitvorming door bestuursorganen, vooral in situaties die de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen aangrijpen.

Uitspraak

RECHTBANK TE ALKMAAR
Sector civiel recht
Voorzieningenrechter
Zaak- en rekestnummers:
109445 / KG ZA 09-116 (voorlopige voorziening)
109467 / FA RK 09-271 (beroepschrift)
Datum uitspraak: 31 maart 2009
Uitspraak naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, tevens uitspraak in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
in de gedingen tussen
[], verzoeker, tevens eiser,
wonende te [],
gemachtigde mr. M. Berbee, advocaat te Den Helder
en
de burgemeester van de gemeente [], verweerder.
zetelende te [],
gemachtigden: []
in welke zaken belanghebbende is:
[] (hierna: de vrouw),
wonende te []
Ontstaan en loop van de zaak
Bij besluit van 24 maart 2009 heeft verweerder aan verzoeker een huisverbod opgelegd, geldend van 24 maart 2009, 20:36 uur tot 3 april 2009, 20:36 uur.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft verzoeker op 27 maart 2009 beroep ingesteld.
Voorts heeft verzoeker op 27 maart 2009 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft bij faxen van 30 en 31 maart 2009 de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2009. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [gemachtigden], beide uitvoeringsregisseur bij de gemeente [].
Motivering
1.Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Tot het treffen van een voorlopige voorziening zal in het algemeen slechts aanleiding bestaan indien op grond van de beschikbare gegevens moet worden geoordeeld dat zonder die voorziening het voor eiser uit het bestreden besluit voortkomend nadeel onevenredig is in verhouding tot het met dat besluit te dienen belang.
Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek een voorlopige voorziening te treffen de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter zal dan ook gebruik maken van de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.Op 1 januari 2009 is de Wet tijdelijk huisverbod (Wth) in werking getreden. Op grond van artikel 2 van de Wth kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat.
3.Verzoeker heeft gesteld dat het bestreden besluit vernietigd dient te worden wegens strijd met artikel 3 van de Wth, omdat het ondertekend is door de wethouder en dat de bevoegdheid daartoe, bij gebrek aan een mandaatbesluit of machtiging, ontbreekt. Voorts heeft verzoeker gesteld dat het Risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld (hierna: RiHG) aan het bestreden besluit had moeten zijn gehecht. Gelet hierop is het bestreden besluit volgens verzoeker onzorgvuldig tot stand gekomen. Ten slotte wijst verzoeker erop dat hij en de vrouw slachtoffer zijn van een zeer traumatische gebeurtenis in het verleden. Dit leidt tot grote spanningen in hun relatie, waardoor bij beiden en over en weer de spanningen hoog kunnen oplopen. Volgens verzoeker had onderzoek ertoe moeten leiden dat er helemaal geen huisverbod aan hem behoefde te worden opgelegd. Verzoeker ontkent de gestelde bedreigingen stellig.
4.Ter zitting heeft verzoeker voorts ontkent dat er sprake zou zijn van signalen wijzend op verslaving of excessief drugsgebruik, zoals aangekruist in het RiHG. De RiHG is volgens hem alleen aan de hand van een verklaring van de vrouw opgesteld. Een verklaring van verzoeker is daarbij niet betrokken. Verzoeker is maandag 30 maart 2009 bij het Steunpunt Huiselijk Geweld geweest waar afgesproken is om samen met de vrouw in gesprek te gaan. Verzoeker is van mening dat de vrouw en hij dienen uit te zoeken hoe zij hun problemen samen moeten oplossen.
5. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
6.Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat drs. H. [], burgemeester van de gemeente [], het bestreden besluit heeft ondertekend. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hem uit de nagekomen stukken reeds was gebleken dat hij abusievelijk de ondertekening van het bestreden besluit had aangemerkt als ondertekening door de wethouder. Verzoeker heeft aangegeven zijn beroepsgrond dienaangaande dan ook niet langer te handhaven, zodat deze geen verdere bespreking door de voorzieningenrechter behoeft.
7.De voorzieningenrechter overweegt dat het RiHG een toetsmiddel is dat ten grondslag ligt aan het besluit om over te gaan tot het opleggen van een huisverbod. Daarbij is niet noodzakelijk dat het RiHG ook aan het bestreden besluit is gehecht. Verzoekers betoog dienaangaande treft dan ook geen doel.
8.De voorzieningenrechter overweegt vervolgens dat ingevolge artikel 3:2 van de Awb het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen vergaart. Voorts dienen op grond van artikel 3:46 van de Awb besluiten te berusten op een deugdelijke motivering, wat betekent dat de motivering het besluit moet kunnen dragen. Belangrijke aspecten van het motiveringsvereiste zijn enerzijds de juiste vaststelling van de feiten en omstandigheden en anderzijds dat de vaststelling van de feiten en omstandigheden dient te leiden, althans mag leiden, tot de genomen beslissing.
9.In het onderhavige geval is van belang dat het hier gaat om een voor verzoeker fors belastend besluit. Dit betekent dat de bewijslast met betrekking tot het standpunt van verweerder dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 2 van de Wth, op verweerder rust. Vervolgens zal ook bij de toetsing van het bestreden besluit de voorzieningenrechter de relevante feiten en omstandigheden op basis van daartoe geëigende stukken moeten kunnen vaststellen, teneinde het bestreden besluit en de beroepsgronden te kunnen toetsen.
10.Verweerder heeft aangegeven dat het opgelegde huisverbod bedoeld is om partijen tot rust te brengen en om binnen tien dagen hulpverlening op gang te brengen. Er waren volgens verweerder voldoende aanwijzingen om tot het bestreden besluit te komen. Desgevraagd heeft verweerder evenwel geen onderbouwing kunnen geven ten aanzien van de feiten en omstandigheden die geleid hebben tot het bestreden besluit. Verweerder weet voorts niet of er hulpverlening op gang is gekomen en weet ook niet of er contact is geweest met het Steunpunt Huiselijk Geweld. Verweerder heeft slechts aangegeven het door de hulpofficier van justitie opgemaakte RiHG te volgen. Verweerder heeft voorts verklaard niet te weten wat de onderliggende feiten en omstandigheden zijn van de in het bestreden besluit en in de RiHG genoemde politiemutaties. Ook kan verweerder geen onderbouwing geven voor de in de RiHG gemelde signalen wijzend op verslaving of excessief gebruik van harddrugs.
11.Het voorgaande betekent dat de voorzieningenrechter in dit geval niet in staat is de relevante feiten en omstandigheden vast te stellen, teneinde het bestreden besluit en de beroepsgronden te kunnen toetsen. Dat klemt temeer nu verzoeker de aan de besluitvorming ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden gemotiveerd betwist. De stelling van verweerder dat pas daags voor de zitting bekend was dat de zaak ter zitting behandeld zou worden kan daar niet aan af doen. Uit artikel 6 van de Wth volgt dat degene aan wie een tijdelijk huisverbod is opgelegd binnen drie dagen na het doen van een verzoek om voorlopige voorziening door de voorzieningenrechter wordt gehoord. Het ligt op de weg van verweerder om na het opleggen van een huisverbod hiermee rekening te houden.
12.Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering berust en daarmee in strijd is met artikel 3:46 van de Awb. De voorzieningenrechter zal, met gegrondverklaring van het beroep, het bestreden besluit vernietigen. Nu het beroep gegrond wordt verklaard wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
13.Bij deze beslissing is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die verzoeker voor de behandeling van zijn verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft de rechtbank de kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op euro 644,00. Hierbij heeft de rechtbank zowel voor het opstellen van het verzoekschrift, tevens beroepschrift, als voor het verschijnen ter zitting één punt toegekend en het gewicht van de zaak aangemerkt als gemiddeld. Tevens dient het griffierecht ten bedrage van euro 300,00 (2 maal euro 150,00) te worden vergoed door de gemeente [] aan verzoeker.
14.De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vrouw als zijnde belanghebbende abusievelijk niet is uitgenodigd voor de zitting. Nu het bestreden besluit reeds vanwege een formeel gebrek zal worden vernietigd en de voorzieningenrechter aldus niet toe kan komen aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vrouw hoewel zij niet in de gelegenheid is gesteld om ter zitting te verschijnen, niet in haar belangen is geschaad.
Beslissing
De voorzieningenrechter
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- bepaalt dat de gemeente [] (N.H.) aan verzoeker het griffierecht ten bedrage van euro 300,00 vergoedt.
- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van verzoeker redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van euro 644,00;
- wijst de gemeente [] (N.H.) aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden;
- bepaalt dat de betaling van euro 644,00 dient te worden gedaan aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan op 31 maart 2009 door mr. W.C. Oosterbroek, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van H.M. Zonneveld, griffier.
griffier voorzieningenrechter
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden - in elk geval de verzoekende partij - en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Afschriften verzonden:
Rekestnummer: 109445 / KG ZA 09-116 en 109467 / FA RK 09-271 pagina 2
THV19
uitspraak
THV21