RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
Zaaknummers: 08/337 WW en 08/1630 WW
Uitspraak van de meervoudige kamer
[naam],
wonende te [plaatsnaam],
eiseres,
gemachtigde mr. W.J.J. Lamers,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(districtskantoor Amsterdam),
verweerder.
Ontstaan en loop van de zaken
08/337 WW
Bij besluit van 27 augustus 2007 heeft verweerder de uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) van eiseres met ingang van 10 maart 2003 herzien. Bij een tweede besluit van 27 augustus 2007 heeft verweerder een bedrag van € 25.262,86 van eiseres teruggevorderd, in verband met de over de periode van 10 maart 2003 tot en met 1 januari 2006 teveel betaalde WW-uitkering. Het tegen deze besluiten door eiseres gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit 11 december 2007 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit bij beroepschrift van 21 januari 2008 beroep ingesteld.
08/1630 WW
Bij besluit van 31 januari 2008 heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van
€ 2.269,00 in verband met het overtreden van de inlichtingenplicht. Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 28 april 2008 ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 26 mei 2008 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld.
Beide zaken
De meervoudige kamer van de rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld ter zitting van
9 februari 2009, waar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. I.P. Vosmeijer, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door D. Mooser.
1. Ter beantwoording staan de vragen of verweerder terecht en op goede gronden heeft besloten tot herziening van de aan eiseres verstrekte WW-uitkering over de periode van 10 maart 2003 tot 1 januari 2006, tot terugvordering van het over die periode onverschuldigd betaalde bedrag van € 25.262,86 en tot oplegging van een boete ter hoogte van € 2.269,00.
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de uitkering van eiseres met ingang van 10 maart 2003 dient te worden verlaagd. Hieraan ligt ten grondslag dat eiseres niet aan haar inlichtingenplicht heeft voldaan omdat zij niet alle uren die zij als zelfstandige werkzaam is geweest aan verweerder heeft opgegeven. De aan eiseres geboden orientatieperiode is onterecht geweest omdat eiseres direct als zelfstandige aan de slag is gegaan. Omdat het recht op uitkering eindigt voor zover de werknemer zijn hoedanigheid van werknemer verliest stelt verweerder zich op het standpunt dat 29 uur per week in de periode van 10 maart 2003 tot en met 1 januari 2006 in mindering moeten worden gebracht op de WW uitkering van eiseres. Verweerder heeft de uitkering van eiseres teruggevorderd die over de periode van 10 maart 2003 tot 1 januari 2006 als gevolg hiervan te veel is betaald, te weten € 25.262,86,00. Omdat eiseres haar inlichtingenplicht niet is nagekomen is verweerder verplicht een boete op te leggen. Volgens verweerder is er geen dringende reden om van herziening, terugvordering of boeteoplegging af te zien.
3. Eiseres voert aan haar inlichtingenplicht niet te hebben geschonden. Buiten de opgegeven declarabele uren heeft eiseres enkel werkzaamheden verricht die te maken hebben met de organisatie van het bedrijf. Daarbij komt dat deze werkzaamheden voornamelijk hebben plaatsgevonden in het weekend en/of in de avonduren. Eiseres stelt altijd beschikbaar te zijn geweest voor aangeboden werk en te hebben voldaan aan de sollicitatieplicht. Bovendien heeft zij de werkbriefjes ingevuld naar aanleiding van de informatie die zij heeft ontvangen van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Uit de correspondentie met het Uwv is nooit gebleken dat zij op dit punt tekort schoot. Volgens eiseres is er sprake is van rechtsongelijkheid, omdat het Uwv in bepaalde gevallen afziet van terugvordering. Daarnaast is volgens eiseres terecht een oriëntatieperiode geboden. Volgens eiseres is sprake geweest van een periode waarin zij de mogelijkheden heeft onderzocht om als zelfstandige aan de slag te gaan. De eerste periode heeft eiseres gebruikt voor het inrichten van het eigen bedrijf, zoals het zoeken naar kantoorruimte en het formuleren van een businessplan. Vanaf het moment dat eiseres dit had geregeld, kreeg zij weliswaar al snel een opdracht, maar dit is niet het geval geweest vanaf 10 maart 2003.
4. De volgende regelgeving is van belang.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de WW eindigt het recht op uitkering:
a. voor zover de werknemer zijn hoedanigheid van werknemer verliest;
b. voor zover de werknemer niet langer werkloos is.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, in samenhang bezien met artikel 3, eerste lid, en artikel 4, eerste lid, onder a, van de WW, verliest een werknemer de hoedanigheid van werknemer, voor zover hij werkzaamheden als zelfstandige verricht.
Ingevolge artikel 25 van de WW, voor zover hier van belang, is de werknemer verplicht aan het Uwv, op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mede te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan de werknemer wordt betaald.
Ingevolge artikel 22a, eerste lid en onder a, van de WW herziet het Uwv de uitkering indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 24, 25 of 26 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan het Uwv van herziening afzien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de WW vordert het Uwv de uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 22a of 27 onverschuldigd is betaald alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald terug.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel kan het Uwv geheel of gedeeltelijk van terugvordering afzien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres als zelfstandige werkzaam is geweest. De rechtbank stelt vast dat volgens vaste jurisprudentie tot de werkzaamheden als zelfstandige moeten worden gerekend alle activiteiten die met die werkzaamheden direct verband houden, zoals administratie, acquisitie en zelfstudie, en dus niet alleen de uren die bij derden in rekening kunnen worden gebracht. Hierbij is niet van belang of die werkzaamheden in de avonduren of weekeinden worden verricht (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 27 augustus 2008, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummer BE9932). Vast staat dat eiseres alleen de uren die declarabel zijn heeft opgegeven aan verweerder en niet ook de uren die zij besteedde aan bijkomende niet betaalde uren in haar bedrijf.
6. De rechtbank ziet op zichzelf geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van eiseres dat zij niet wist dat zij op de werkbriefjes alle uren moest opgeven die betrekking hadden op haar werkzaamheden als zelfstandige. Niet kan worden vastgesteld dat verweerder eiseres hierover duidelijke informatie heeft verschaft. Uit de werkbriefjes kan een en ander ook niet zonder meer worden afgeleid.
7. De rechtbank is evenwel van oordeel, daarbij verwijzend naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (zie onder meer de uitspraken van 2 januari 2008 en
25 juni 2008, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummers BC1480 en BD6948) dat het eiseres redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat het aantal uren dat zij besteedde aan activiteiten ten behoeve van haar zelfstandig ondernemerschap, met inbegrip van de niet declarabele uren, van invloed is op het recht op WW-uitkering, zodat zij al deze uren diende op te geven.
8. Uit gesprekken met een begeleider van het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) en gesprekken met het Uwv heeft eiseres niet mogen afleiden dat zij slechts declarabele uren hoefde op te geven. Weliswaar stelt eiseres dat zij tijdens deze gesprekken kenbaar heeft gemaakt dat zij inkomsten genoot en dat zij zich afvroeg of deze inkomsten van invloed waren op haar WW-uitkering, doch gesteld noch gebleken is dat verweerder eiseres hierop onjuist heeft geïnformeerd in die zin dat eiseres is meegedeeld dat zij alleen de declarabele uren op hoefde te geven op de werkbrieven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat aan de informatie van het Uwv en het CWI eiseres niet het vertrouwen kon ontlenen dat slechts de declarabele uren mocht worden opgegeven. Voorts kon eiseres aan het feit dat de ingevulde werkbriefjes niet werden gecorrigeerd evenmin het vertrouwen ontlenen dat zij slechts de declarabele uren behoefde op te geven. Op de werkbriefjes heeft eiseres immers niet vermeld dat het slechts declarabele uren betrof.
9. Ter zitting heeft eiseres betoogd dat zij geen duidelijk antwoord heeft gekregen op haar vragen hoe met haar inkomsten naast de WW-uitkering om te gaan, maar dat het voor haar een logische manier van denken was alleen de declarabele uren aan het Uwv op te geven. Bij deze onduidelijkheid had het op haar weg gelegen nadere informatie hierover op te vragen. De rechtbank heeft hierbij nog in aanmerking genomen dat het eiseres voor de zelfstandigenaftrek kennelijk duidelijk geweest dat de Belastingdienst ook de niet-declarabele werkzaamheden als werkzaamheden als zelfstandige kwalificeert. Ten onrechte heeft eiseres dan ook zelf de conclusie getrokken dat kon worden volstaan met het opgeven van de declarabele uren op de werkbriefjes.
10. Onder verwijzing naar een gespreksverslag tussen re-integratiecoach Knegt en een (geanonimiseerde) verzekerde stelt eiseres dat verweerder willekeurig handelt. Volgens eiseres laat verweerder toe dat zijn medewerkers in bepaalde gevallen van betrokkenen slechts vragen de declarabele uren op te gegeven. Dit zou volgen uit de ratio van de regeling voor startende ondernemers. Volgens eiseres volgt hieruit logischerwijs dat alleen de declarabele uren aan het Uwv moeten worden opgegeven. De rechtbank stelt vast dat de aldus gebleken werkwijze niet in overeenstemming is met de geldende regelgeving. Ter zitting heeft verweerder betoogd dat het ook geen beleid is dat alleen declarabele uren moeten worden opgegeven. Verweerder was op grond van het door eiseres aangehaalde geval dan ook niet gehouden ten aanzien van eiseres slechts opgave van de declarabele uren te verlangen.
11. Met betrekking tot de aan eiseres geboden oriëntatieperiode overweegt de rechtbank dat deze stopt als betrokkene productieve werkzaamheden als zelfstandige verricht. Vaststaat dat eiseres voorafgaande aan haar WW-uitkering acquisitiewerkzaamheden verrichtte. Dit blijkt uit de door haar overgelegde brief van 31 januari 2003. Uit de verklaring van eiseres op 10 april 2007 tegenover de opsporingsambtenaar volgt voorts dat zij bij haar werkgever wegging met een opdracht voor haar eigen bedrijf. De rechtbank concludeert hieruit dat eiseres op 10 maart 2003 reeds met haar onderneming was gestart en al productieve werkzaamheden als zelfstandige verrichtte. Eiseres heeft ter zitting bevestigd dat zij ongeveer 29 uur per week werkzaam was als zelfstandige. Eiseres heeft niet kenbaar gemaakt dat zij de activiteiten die ongeveer 29 uur per week in beslag namen niet tijdens de eerste drie maanden van haar uitkering heeft verricht. Verder blijkt uit het inspectierapport zelfstandigenaftrek dat eiseres ook voor het jaar 2003 zelfstandigenaftrek heeft geclaimd. Om voor deze aftrek in aanmerking te komen dient eiseres 1225 uur per jaar als zelfstandige te hebben gewerkt. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat eiseres gedurende de eerste drie maanden van haar WW-uitkering, dat wil zeggen tot en met 9 juni 2003 geen werkzaamheden als zelfstandige heeft verricht terwijl zij dan in de periode 10 juni 2003 tot
1 januari 2004 1225 uur zou hebben gewerkt.
12. Ter zitting heeft eiseres een beroep gedaan op het buitenwettelijk beleid van verweerder om het gemiddeld aantal uren in zelfstandige arbeid over de 26 weken onmiddellijk voorafgaand aan het arbeidsurenverlies aan te merken als vrij te laten uren. Zij heeft namelijk gesteld dat zij voorafgaande aan haar werkloosheid en dus naast haar werkweek van 40 uur reeds 6 uur per week als zelfstandige werkzaam was, zodat zij thans niet voor 29 uur per week, maar voor 23 uur per week de hoedanigheid van werknemer heeft verloren. De rechtbank stelt vast dat eiseres dit niet bij haar aanvraag voor een WW-uitkering heeft aangegeven, noch op enig moment in deze procedure heeft aangevoerd. Eiseres heeft voorts aangegeven haar beroep op genoemd beleid niet met concrete bewijsstukken te kunnen onderbouwen. Naar het oordeel van de rechtbank is aldus onvoldoende aannemelijk geworden dat eiseres voor het intreden van haar werkloosheid werkzaamheden heeft verricht waarmee appellant op grond van zijn buitenwettelijk beleid rekening had moeten houden. De enkele omstandigheid dat eiseres voorafgaand aan haar werkloosheid een acquisitiebrief heeft verstuurd is hiertoe niet voldoende.
13. Het Uwv heeft gelet op het voorgaande terecht het standpunt ingenomen dat eiseres met ingang van 10 maart 2003 het werknemerschap heeft verloren voor 29 uur per week. Het had eiseres redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat de door haar verrichte werkzaamheden van invloed konden zijn op haar recht op uitkering. Door hiervan geen mededeling te doen aan het Uwv heeft eiseres de inlichtingenplicht van artikel 25 van de WW overtreden. Het niet nakomen van deze verplichting heeft er, gezien het voorgaande, toe geleid dan het Uwv ten onrechte een uitkering heeft verleend, zodat het Uwv terecht op grond van artikel 22a, eerste lid, onderdeel a, van de WW tot herziening van het besluit tot toekenning van de uitkering is overgegaan. De rechtbank voegt hieraan toe dat voor de toepassing van artikel 22a, eerste lid, aanhef en onder a, in samenhang met artikel 25 van de WW niet relevant is of er sprake is geweest van het opzettelijk niet nakomen van de inlichtingenplicht.
14. Dringende redenen om geheel of gedeeltelijk af te zien van herziening zijn niet gesteld noch gebleken.
15. Nu de uitkering terecht is herzien, dient het Uwv gelet op artikel 36 van de WW, hetgeen onverschuldigd aan eiseres is betaald van haar terug te vorderen, tenzij dringende redenen aanwezig zijn om hiervan af te zien. Eiseres meent dat er sprake is van rechtsongelijkheid omdat het Uwv in bepaalde gevallen afziet van terugvordering. Eiseres heeft hierbij verwezen naar een door haar overgelegd besluit op bezwaar van 21 september 2007 aan een (geanonimiseerde) verzekerde. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat het geval waar eiseres op wijst ziet op een ander feitencomplex. In dat geval was namelijk bij de ene afdeling van het Uwv wel en bij de andere afdeling niet bekend dat verzekerde als zelfstandige werkte. Ten onrechte was in dat geval niets gedaan met de melding dat de betrokkene als zelfstandige werkte. Verweerder heeft gewezen op de jurisprudentie van de CRvB inhoudende dat als op één afdeling van het Uwv bepaalde informatie bekend is, verondersteld wordt dat deze informatie binnen alle afdelingen van het Uwv bekend is. De rechtbank oordeelt op grond hiervan dat geen sprake is van gelijke gevallen. Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet.
16. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen dringende reden om van terugvordering af te zien.
17. Het beroep in deze zaak is ongegrond.
08/1630 WW
18. De volgende regelgeving is van belang
Ingevolge artikel 27a, eerste lid, van de WW, legt het Uwv, indien de werknemer een verplichting als bedoeld in artikel 25 van deze wet niet of niet behoorlijk is nagekomen, hem een boete op van ten hoogste € 2.269,00.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt de hoogte van de boete afgestemd op de ernst van de gedraging. Van het opleggen van een boete wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel kan het Uwv besluiten van het opleggen van een boete af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Ingevolge het zevende lid van dit artikel worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.
Ter uitvoering van deze bepaling is het Boetebesluit sociale zekerheidswetten van
14 oktober 2000, Stb. 2000, 462 (hierna: het Boetebesluit) vastgesteld.
Ingevolge artikel 2, eerste lid van het Boetebesluit, wordt de boete vastgesteld op 10% van het benadelingsbedrag, met dien verstande dat zij op ten minste € 45,00 wordt vastgesteld.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt de boete naar boven afgerond op een veelvoud van € 11,00.
Ingevolge artikel 3 van het Boetebesluit, wordt de boete, die is berekend met toepassing van artikel 2, verhoogd of verlaagd, indien de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging verweten kan worden of de omstandigheden waarin hij verkeert daartoe aanleiding geven. Van het opleggen van een boete wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
19. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen heeft eiseres de in artikel 25 van de WW neergelegde inlichtingenplicht geschonden, door op de werkbrieven geen volledige opgave te doen van de door haar als zelfstandige gewerkte uren. De rechtbank stelt vast dat verweerder met toepassing van artikel 27, eerste lid, van de WW en met in achtneming van artikel 2 van het Boetebesluit de maximale boete heeft opgelegd. Ingevolge artikel 3 van het Boetebesluit socialezekerheidswetten dient verweerder de boete af te stemmen op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten of de omstandigheden waarin hij verkeert. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit nagelaten. De enkele opmerking in het primair besluit van 31 januari 2007 dat de overtreding geheel aan eiseres te wijten is, acht de rechtbank onvoldoende om daarin te lezen dat verweerder ook de omstandigheden van dit geval bij zijn afweging heeft betrokken. Daardoor heeft verweerder gehandeld in strijd met artikel 27 a, tweede lid van de WW en artikel 3 van het Boetebesluit en komt het bestreden besluit van 28 april 2008 voor vernietiging in aanmerking.
20. Bij deze beslissing is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres voor de behandeling van haar beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) heeft de rechtbank de kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644,00. Hierbij heeft de rechtbank zowel voor het opstellen van het beroepschrift als voor het verschijnen ter zitting één punt toegekend en het gewicht van de zaak aangemerkt als gemiddeld.
- verklaart het beroep tegen het besluit 11 december 2007 ongegrond;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 28 april 2008 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 28 april 2008;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met in achtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiseres het griffierecht ten bedrage van € 39,00 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eiseres redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,00;
- wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden;
- bepaalt dat de betaling van € 644,00 dient te worden gedaan aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan op 20 maart 2009 door mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, voorzitter, mr. E. de Greeve en mr. A.E. van Montfrans-Wolters, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.M. Beemsterboer, griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden – in elk geval de eisende partij – en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.