Sector civiel recht
NB / MK
zaak- en rolnummer: 104674 / HA ZA 08-693
datum: 1 april 2009
Vonnis van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken
[NAAM EISERES},
wonende te Naarden,
EISERES bij dagvaarding van 2 september 2008,
advocaat mr. H.R.M. Jenné te Alkmaar,
[NAAM GEDAAGDE],
wonende te Lutjewinkel, gemeente Niedorp,
GEDAAGDE,
advocaat mr. H.C. Scheltema te Purmerend.
Partijen zullen verder worden genoemd "[eiseres]" respectievelijk "[gedaagde]".
1. HET VERLOOP VAN HET GEDING
1.1 [eiseres] heeft gesteld en gevorderd overeenkomstig de dagvaarding, waarbij producties zijn overgelegd.
1.2 [gedaagde] heeft een conclusie van antwoord genomen.
1.3 Op 5 november 2008 heeft de rechtbank een in deze zaak tussen partijen gewezen vonnis uitgesproken. Ter uitvoering van dat vonnis heeft op 7 januari 2009 een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
1.4 Ten slotte is vonnis gevraagd. De inhoud van al deze stukken geldt als hier ingelast.
2.1 Partijen hebben gedurende een periode van ongeveer dertig jaar een vriendschappelijke relatie met elkaar onderhouden.
2.2 [eiseres] heeft diverse keren gelden belegd bij de heer [naam 1] [hierna: [naam 1]]. Eind november dan wel begin december 2004 heeft in de woning van [eiseres] een bespreking plaatsgevonden tussen [eiseres], [gedaagde] en [naam 1] over het aangaan van een beleggingsovereenkomst met een inleg van
[EURO] 100.000,-. Tijdens die bijeenkomst heeft [eiseres] een bedrag van [EURO] 200.000,- ingelegd. Dat bedrag heeft zij op 29 november 2004 aan [naam 1] betaald.
[naam 1] heeft ook een schuldbekentenis ten behoeve van [gedaagde] opgesteld, waarin hij verklaart aan [gedaagde] een bedrag van [EURO] 100.000,- schuldig te zijn. Op die schuldbekentenis staat met de hand bijgeschreven: "storten op nummer [naam ] Hilversum".
2.3 Kort daarna is [naam 1] failliet verklaard. [gedaagde] heeft bij brief van
9 augustus 2005 aan (een medewerker van) de curator in het faillissement van [naam 1] onder meer het volgende geschreven:
"U heeft de schuldbekentenis van [naam 1] die op mijn naam staat! Wilt u zo vriendelijk zijn bij uitbetaling, het geld weer terug te storten op de zelfde rekening waar het bedrag aan [naam 1] is overgemaakt: t.n.v. [eiseres] te Naarden."
2.4 Bij brief van 26 juni 2008 heeft de advocaat van [eiseres] zich op het standpunt gesteld dat [eiseres] de inleg van [EURO] 100.000,- voor [gedaagde] aan [naam 1] heeft betaald en namens haar aanspraak gemaakt op terugbetaling van dat bedrag van
[EURO] 100.000,-, alsmede [gedaagde] tot 5 juli 2008 in de gelegenheid gesteld een betalingsvoorstel te doen. [gedaagde] is niet tot betaling van genoemd bedrag overgegaan, noch heeft hij een betalingsvoorstel gedaan.
3.1 [eiseres] heeft gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut, [gedaagde] veroordeelt om binnen twee dagen na betekening van het vonnis aan [eiseres] terug te betalen een bedrag van [EURO] 100.000,-, te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten overeenkomstig twee punten van het toepasselijke tarief in rapport Voorwerk II, en te vermeerderen met de wettelijke rente over die bedragen vanaf 26 juni 2008 althans vanaf de dag van dagvaarding, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2 [eiseres] heeft daaraan ten grondslag gelegd dat partijen (mondeling) een overeenkomst van geldlening hebben gesloten. Ter onderbouwing daarvan heeft zij - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende gesteld. [gedaagde] heeft op of omstreeks 1 december 2004 een beleggingsovereenkomst met een inleg van
[EURO] 100.000,- gesloten met [naam 1]. Ter financiering daarvan had [gedaagde] een hypotheekaanvraag ingediend, maar omdat de beslissing daarover op zich liet wachten en [naam 1] een hoger rendement beloofde bij snelle inleg, heeft [gedaagde] [eiseres] tijdens een telefoongesprek gevraagd de inleg voor te schieten. [eiseres] is hiermee akkoord gegaan en heeft het bedrag op 3 december 2004 per bank aan [naam 1] overgemaakt. Afgesproken is dat [gedaagde] het bedrag van [EURO] 100.000,- zou terugbetalen zodra de financiering rond was, hetgeen inmiddels het geval is. Ondanks aanmaning is [gedaagde] echter in gebreke gebleven met terugbetaling.
3.3 [gedaagde] heeft de vordering bestreden en hij heeft daartoe, verkort en zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd. [gedaagde] heeft op voorspraak van [eiseres] op 1 december 2004 een oriënterend gesprek gevoerd met [naam 1] over het aangaan van een beleggingsovereenkomst. Daarbij is het gebleven, er is geen beleggingsovereenkomst gesloten. In het verlengde daarvan betwist [gedaagde] dat partijen een overeenkomst van geldlening hebben gesloten. In dat verband heeft [gedaagde] er op gewezen dat ook niet is gebleken dat [eiseres] enig bedrag ten behoeve van hem aan [naam 1] heeft betaald.
4. DE BEOORDELING VAN HET GESCHIL
4.1 De rechtbank stelt voorop dat [eiseres], die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten, de bewijslast draagt van haar stelling dat tussen partijen een overeenkomst van geldlening is gesloten uit hoofde waarvan zij ten behoeve van [gedaagde] een bedrag van [EURO] 100.000,- aan [naam 1] heeft betaald.
4.2 Ter onderbouwing van haar vordering heeft [eiseres] allereerst gesteld dat [gedaagde] een beleggingsovereenkomst met [naam 1] heeft gesloten. Zij heeft daartoe gewezen op de schuldbekentenis van [naam 1] ten behoeve van [gedaagde]. Op die schuldbekentenis staat met de hand bijgeschreven "storten op ...", terwijl dat niet staat vermeld op de schuldbekentenissen die op naam van [eiseres] zijn gesteld. Daarom kan niet worden uitgesloten dat de schuldbekentenis ten behoeve van [gedaagde] slechts is opgesteld voor het geval [gedaagde] alsnog wilde beleggen, zoals [gedaagde] heeft aangevoerd.
4.3 [eiseres] heeft gesteld dat uit de schriftelijke verklaring van de heer [naam 2] kan worden afgeleid dat partijen een overeenkomst van geldlening hebben gesloten. [naam 2] heeft verklaard dat hij in de woning van [eiseres] aanwezig was tijdens het telefoongesprek tussen [eiseres] en [gedaagde] en dat hij kon meeluisteren via de speakerfunctie. Volgens [naam 2] heeft [gedaagde] te berde gebracht dat [gedaagde] voor een korte termijn een bedrag van [EURO] 100.000,- van [eiseres] wilde lenen, omdat hij een hypotheek had aangevraagd die niet op tijd rond kwam. Verder heeft [naam 2] verklaard dat hij uit het gesprek begreep dat [eiseres] dat bedrag kort nadien voor [gedaagde] via de bank aan [naam 1] heeft overgemaakt. Volgens [gedaagde] kan aan deze verklaring geen geloof worden gehecht, omdat [naam 2] verklaart toevallig toehoorder te zijn geweest van het vermeende telefoongesprek en dat niet aannemelijk is dat hij zich onder die omstandigheden vier jaar later tot in detail kan herinneren wat tijdens dat gesprek is besproken. Nu [gedaagde] de juistheid van de verklaring van [naam 2] heeft weersproken en deze niet onder ede is afgelegd, kan daaraan naar het oordeel van rechtbank (vooralsnog) geen doorslaggevend gewicht worden toegekend.
[eiseres] heeft voorts gesteld dat uit het overgelegde bankafschrift blijkt dat zij een bedrag van [EURO] 100.000,- ten behoeve van [gedaagde] aan [naam 1] heeft betaald. [gedaagde] heeft evenwel terecht aangevoerd dat zulks niet uit het afschrift kan worden afgeleid, nu daarop niet staat vermeld naar welke rekening dat bedrag is overgeboekt en bovendien een omschrijving ontbreekt waaruit de juistheid van de stelling van [eiseres] kan worden afgeleid. Daarbij komt dat uit de verklaring van de curator in het faillissement van [naam 1] blijkt dat in de beschikbare administratie van [naam 1] medio december 2004 geen bijschrijving van [EURO] 100.000,- door [eiseres] namens [gedaagde] is getraceerd.
Ten slotte heeft [eiseres] gewezen op de brief van 9 augustus 2005 die [gedaagde] aan de curator heeft geschreven, waarin hij verzoekt het betaalde bedrag aan [eiseres] terug te betalen. Aan [eiseres] kan worden toegegeven dat de verklaring van [gedaagde], dat hij deze brief in opdracht van [eiseres] heeft geschreven en dat zij de inhoud daarvan heeft bepaald, weinig geloofwaardig voorkomt en dat deze brief een aanwijzing voor de juistheid van de stelling van [eiseres] vormt. In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen is dat echter onvoldoende om het bewijs van het bestaan van een overeenkomst van geldlening tussen partijen aanwezig te achten.
4.4 Gelet op het vorenstaande heeft [eiseres] vooralsnog niet het bewijs bijgebracht van haar stelling dat tussen partijen een overeenkomst van geldlening is gesloten uit hoofde waarvan zij ten behoeve van [gedaagde] een bedrag van [EURO] 100.000,- aan [naam 1] heeft betaald. Conform haar bewijsaanbod zal de rechtbank haar in de gelegenheid stellen dit bewijs (alsnog) te leveren.
4.5 Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Laat [eiseres] toe feiten en/of omstandigheden te bewijzen waaruit blijkt dat partijen een overeenkomst van geldlening hebben gesloten en dat zij uit hoofde daarvan ten behoeve van [gedaagde] een bedrag van [EURO] 100.000,- aan [naam 1] heeft betaald.
Bepaalt dat, indien bewijs door getuigen wordt verlangd, de getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van de rechter mr. M. Kraefft.
Bepaalt voorts dat de advocaat van [eiseres] zich ter rolle van 29 april 2009 zal uitlaten of en zo ja, hoeveel getuigen zullen worden voorgebracht met vermelding van de verhinderdata van beide partijen, hun raadslieden en mogelijk de getuigen in de maanden mei tot en met augustus 2009. De rechter zal zo nodig het tijdstip voor het verhoor vaststellen.
Houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. M. Kraefft en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 1 april 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.