RECHTBANK ALKMAAR
Sector Straf
Parketnummer : 14/703420-08
Datum uitspraak : 26 maart 2009
TEGENSPRAAK
VERKORT VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres en plaatsnaam].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van .
De rechtbank heeft kennisgenomen van
- de vordering van de officier van justitie, die ertoe strekt dat de rechtbank de verdachte terzake 1 primair en 2 zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, alsmede dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen voor wat betreft de schade aangaande de verloren armband, de gemaakte reis-, oppas-, en parkeerkosten, de kosten voor het verkrijgen van medische informatie, de kosten voor tuinverlichting en de gevorderde immateriële schade, dat de vordering voor het overige niet ontvankelijk dient te worden verklaard en dat aan de verdachte de verplichting dient te worden opgelegd om aan de Staat het toegewezen bedrag te betalen ten behoeve van het slachtoffer onder oplegging van bijbehorende vervangende hechtenis.
- hetgeen door de verdachte en mr. H.K. ter Brake, raadsman van de verdachte, naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
hij op of omstreeks 31 mei 2008 te Wijdenes, gemeente Drechterland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet een of meermalen met een ijzeren moersleutel, althans een hard voorwerp, op het hoofd en/of elders op/tegen het lichaam van die [benadeelde partij] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 mei 2008 te Wijdenes, gemeente Drechterland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde partij], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet een of meermalen met een ijzeren moersleutel, althans een hard voorwerp, op het hoofd en/of elders op/tegen het lichaam van die [benadeelde partij] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op of omstreeks 31 mei 2008 te Wijdenes, gemeente Drechterland, [benadeelde partij] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met
zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [benadeelde partij]
dreigend de woorden toegevoegd :"Ik vermoord je" en/of "Ik maak je af",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, heeft de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat
hij op 31 mei 2008 te Wijdenes, gemeente Drechterland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet met een ijzeren moersleutel op het hoofd en elders tegen het lichaam van die [benadeelde partij] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
hij op 31 mei 2008 te Wijdenes, gemeente Drechterland, [benadeelde partij] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [benadeelde partij] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik vermoord je" en "Ik maak je af".
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen, aangezien verdachte, door met een zware metalen moersleutel wild in de richting van het hoofd en het lichaam van de heer [benadeelde partij] te slaan, zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de heer [benadeelde partij] door dat geweld levensgevaarlijk zou kunnen worden verwond.
5. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
2. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
6. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
7. MOTIVERING VAN DE STRAF.
De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen:
Verdachte heeft, na langdurig in onmin met zijn buren te hebben geleefd, zijn buurman met een stuk gereedschap tegen het hoofd en het lichaam geslagen toen deze zijn erf betrad. Nadat het slachtoffer, verdwaasd door de klap op zijn hoofd, voor verdachte in ongewenst richting verder zijn erf op ging, is verdachte hem blijven slaan. Daarbij heeft verdachte genoemde persoon ook bedreigd met de dood.
Een dergelijke aantasting van de lichamelijke integriteit is voor slachtoffers daarvan vaak zeer traumatisch en kan tot langdurige lichamelijke en/of geestelijke klachten aanleiding geven. De rechtbank rekent verdachte in het bijzonder zwaar aan dat deze feiten heeft begaan in de aanwezigheid van de [leeftijd]-jarige stiefzoon van het slachtoffer en diens vriendje. Ook voor getuigen van een dergelijk gewelddadig feit is vaak sprake van een traumatische ervaring met langdurige naweeën.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 12 februari 2009, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder terzake van enig misdrijf tot straf is veroordeeld.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 5 december 2008 van M. Henrotte als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland Regio Alkmaar Haarlem.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank verder nog het volgende overwogen:
Verdachte heeft ter terechtzitting door opmerkingen als “Je hoeft op je eigen erf niet alles te pikken” en “Hoever ben je nog baas op je eigen erf?” en “Kennelijk mag je wel iemand van je erf wegjagen maar niet wegslaan” en “Ik voel mij slachtoffer” op geen enkele wijze ervan blijk gegeven in te zien wat het betekent om op een dergelijke wijze mishandeld te worden.
Verdachte acht het ondergaan van een behandeling ter voorkoming van recidive niet nodig en is hiertoe niet intrinsiek gemotiveerd. De rechtbank zal daarom het advies van de reclassering tot opleggen van reclasseringstoezicht niet volgen. Daarbij speelt tevens mee, dat sinds de onderhavige feiten er geen incidenten meer tussen verdachte en zijn buren zijn geweest.
De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur kan dienen om verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan geweld of bedreiging met geweld.
De rechtbank is van oordeel dat tevens een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, behoort te worden opgelegd, een en ander op de wijze zoals hierna in de rubriek BESLISSING zal worden aangegeven. In de omstandigheid dat al genoemde voorwaardelijke vrijheidsstraf wordt opgelegd en de omstandigheid dat verdachte als zelfstandig vrachtwagenchauffeur kostwinner is voor het gezin, ziet de rechtbank aanleiding een werkstraf van kortere duur dan gevorderd op te leggen.
De benadeelde partij [benadeelde partij], [adres] te [plaatsnaam], heeft vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 10.993,47 wegens schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij, voor zover die vergoeding van een armband, reis- oppas- en parkeerkosten en de kosten voor medische informatie en (een deel van ) de gevorderde immateriële schade betreft, van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van de vordering tot schadevergoeding geen rekening gehouden met mogelijke medeschuld van het de benadeelde partij, nu uit het onderzoek ter terechtzitting op geen enkele wijze is gebleken van enige schuld van benadeelde bij de bewezen verklaarde feiten. De enkele ruimere context van een burengeschil is hiertoe onvoldoende.
Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.078,87, kan de vordering tot dat bedrag worden toegewezen.
De immateriële schade wordt door de rechtbank naar redelijkheid en billijkheid bij wijze van voorschot bepaald op € 3.000,-- nu zich medisch gezien nog geen eindsituatie heeft voorgedaan en het restant van de gevorderde immateriële schade niet eenvoudig is vast te stellen.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
Niet is komen vast te staan dat de door de benadeelde partij gevorderde schade voor zover het betreft de aanschaf van waakhonden, de bouw van een hondenkennel en de aanschaf van tuinverlichting het rechtstreekse gevolg is geweest van de hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Naar het oordeel van de rechtbank is het resterende gedeelte van de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard dat dit deel van die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is.
De benadeelde kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9. SCHADEVERGOEDING ALS MAATREGEL
De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregel besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten is toegebracht aan de benadeelde.
De toepassing van hechtenis, bij gebreke van voldoening van het verschuldigde bedrag, heft de opgelegde verplichting niet op.
10. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 287 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders tenlaste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van één maand.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een taakstraf voor de duur van 150 uren.
Beveelt voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht dat in plaats van de taakstraf vervangende hechtenis wordt toegepast, welke vervangende hechtenis wordt vastgesteld op 75 dagen.
Bepaalt, dat deze taakstraf bestaat uit een werkstraf.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht, volgens de maatstaf van 2 uren voor elke dag.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot het hierna te noemen bedrag.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 4.078,87 (vier duizend achtenzeventig euro en 87 cent) als schadevergoeding.
Dit bedrag is als volgt samengesteld:
Materiële kosten:
Armband € 315,00
Reis-, oppas-, en parkeerkosten € 201,52
€ 465,00
€ 30,00
Kosten medische informatie € 67,35
Totaal € 1.078,87
Immateriële kosten € 3.000,00
Totaal € 4.078,87
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Verklaart de vordering voor zover die betrekking heeft op de aanschaf van waakhonden, de bouw van een hondenkennel en de aanschaf van tuinverlichting niet ontvankelijk.
Verklaart de benadeelde partij in het resterende deel van de vordering niet ontvankelijk.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] te betalen een som geld ten bedrage van € 4.078,87 (vier duizend achtenzeventig euro en 87 cent), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 50 dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.E. van der Veen, voorzitter,
mr. drs. F.A.M. Bakker en mr. T.H. Bosma, rechters,
in tegenwoordigheid van W. Veenstra, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 maart 2009.