ECLI:NL:RBALK:2009:BH7952

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
18 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
96334 / HA ZA 07-556
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een verzekeringsovereenkomst na schadeverweking door verzekerde

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 18 maart 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, wonende te Heerhugowaard, en Aegon Schadeverzekering N.V. De zaak betreft een vordering tot nakoming van een verzekeringsovereenkomst na een schadegeval dat zich voordeed in de nacht van 4 op 5 december 2003. Eiser had schade geleden aan zijn voertuig en had eerder een verzekering aangevraagd die was geweigerd. Aegon stelde dat eiser relevante informatie had verzwegen, wat leidde tot de vernietiging van de verzekeringsovereenkomst op grond van artikel 251 K van het Burgerlijk Wetboek.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de deskundigenrapportage en de vragen die aan de deskundige waren voorgelegd. De deskundige concludeerde dat, indien Aegon op de hoogte was geweest van de verzwegen schade en de eerdere weigering van de verzekering, zij de overeenkomst onder dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat niet aan het relevantievereiste was voldaan, en dat Aegon de verzekeringsovereenkomst ten onrechte had vernietigd.

De rechtbank heeft de vordering van eiser tot nakoming van de verzekeringsovereenkomst toegewezen en Aegon veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 17 februari 2004. Daarnaast is Aegon veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.225,85. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en volledigheid bij het aanvragen van verzekeringen, en de rol van deskundigen in het vaststellen van de feiten in dergelijke geschillen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK TE ALKMAAR
Sector civiel recht
JR/NB
zaaknummer / rolnummer: 96334 / HA ZA 07-556
datum: 18 maart 2009
Vonnis van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken
in de zaak van:
toev. nr. 4FH2452
[ NAAM EISER],
wonende te Heerhugowaard,
eiser,
advocaat mr E.H. Copini,
tegen
de naamloze vennootschap
AEGON SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. S.E. Phoelich-Pontier.
Partijen zullen hierna [eiser] en Aegon genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 25 juni 2008;
- het deskundigenbericht;
- de conclusie na deskundigenbericht van [eiser];
- de antwoordconclusie na deskundigenbericht van Aegon.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. In genoemd tussenvonnis van 25 juni 2008 heeft de rechtbank drie vragen aan de deskundige voorgelegd, te weten:
1. Zijn de in deze zaak verzwegen omstandigheden van dien aard dat een redelijk handelend verzekeraar in 2003 de verzekeringsovereenkomst niet of niet onder dezelfde voorwaarden zouden hebben gesloten, indien hij van de ware stand van zaken op de hoogte zou zijn geweest?
2. Indien de verzekering onder andere voorwaarden zou zijn gesloten, welke voorwaarden zouden dat dan zijn?
3. Welke opmerkingen acht u verder van belang ten behoeve van de door de rechtbank te nemen beslissing?
De deskundige heeft hierop in zijn rapportage van 29 september 2008 als volgt geantwoord:
1. "Een redelijk handelende verzekeraar, die een acceptatiebeleid voert waarbinnen ook zware risico's, zoals de combinatie van een jonge bestuurder met een relatief dure en zware auto worden geaccepteerd, zou in een eerdere bagatelschade, ontstaan bij een ongeval dat is veroorzaakt in een situatie die geen aanwijzing van gevaarlijk rijgedrag van de aanvrager behelst, geen aanleiding vinden de aangevraagde verzekering af te wijzen. Hetzelfde geldt voor een eerdere weigering van een aangevraagde verzekering in verband met de combinatie jonge bestuurder met zware dure auto. Dat zou anders kunnen zijn indien de weigering verband hield met de eerdere schade, maar daarvan blijkt niets uit het dossier, zodat ik daar niet vanuit kan gaan.
2. Niet van toepassing.
3. Geen."
2.2. [eiser] heeft zich bij conclusie na deskundigenbericht achter de bevindingen van de deskundige geschaard.
2.3. Aegon heeft in haar conclusie na deskundigenbericht ten eerste gesteld dat zij niet inziet waarom zij als redelijk handelend verzekeraar geen gewicht zou mogen toekennen aan de (bagatel)schade, daar waar twee andere verzekeraars dat ook doen. Dat [eiser] pas een jaar zijn rijbewijs had doet niet af aan het feit dat hij niet schadevrij had gereden. Aegon accepteert een jeugdige bestuurder met een dure en zware auto uitsluitend indien hij in de korte periode waarin hij over een rijbewijs beschikt geen schade heeft gemaakt, aldus Aegon. Voorts is onduidelijk waarom FBTO [eiser] een verzekering heeft geweigerd. Deze onduidelijkheid heeft de deskundige ten onrechte van ondergeschikt belang geacht bij zijn conclusies. Ten slotte stelt Aegon dat de deskundige opmerkt dat het denkbaar is dat alle standpunten van de bevraagde verzekeraars binnen de grenzen van de norm van de redelijk handelend verzekeraar vallen, zodat de deskundige het dan ook niet bepalend acht dat Aegon een standpunt heeft ingenomen dat afwijkt van de meerderheid van de bevraagde verzekeraars.
2.4. De deskundige heeft in het kader van zijn onderzoek de door de rechtbank geformuleerde vragen voorgelegd aan vijf verzekeraars. Aegon kan worden toegegeven dat twee van die vijf [eiser] niet als verzekerde zouden hebben geaccepteerd en dat de deskundige opmerkt dat het feit dat Aegon een standpunt heeft ingenomen dat afwijkt van dat van de meerderheid van de bevraagde verzekeraars, op zich niet bepalend is. Echter, de deskundige heeft wat dat betreft - zakelijk weergegeven - daarnaast overwogen dat als een redelijk handelend verzekeraar jonge bestuurders met dure, zware auto's in dekking neemt, zij dan de (bagatel)schade zoals thans in geding niet aan een afwijzing of acceptatie onder andere voorwaarden ten grondslag kan leggen. Nu geen verband aannemelijk is geworden tussen de eerdere afwijzing door FBTO van een aanvraag tot verzekering en de door [eiser] veroorzaakte schade, komt naar het oordeel van het merendeel van de bevraagde verzekeraars en de deskundige, deze afwijzing in het kader van de door de rechtbank geformuleerde vragen geen bijzondere betekenis toe.
Dit oordeel baseert de deskundige naast genoemd onderzoek bij vijf verzekeraars op zijn ervaring met het schadeverzekeringsbedrijf, relevante literatuur en jurisprudentie. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan dit oordeel van de deskundige te twijfelen en maakt dit tot het hare.
2.5. Een en ander in onderling verband beschouwd acht de rechtbank genoegzaam aangetoond dat Aegon als redelijk handelend verzekeraar, ware zij ter gelegenheid van het sluiten van de overeenkomst ermee bekend geweest dat [eiser] meergenoemde schade had veroorzaakt en dat hem eerder een verzekering was geweigerd, de overeenkomst onder dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten. Aldus is niet aan het relevantievereiste voldaan.
2.6. Samenvattend kan dan ook worden gesteld dat Aegon de verzekeringsovereenkomst ten onrechte op grond van artikel 251 K heeft vernietigd. De primaire vordering tot nakoming van de overeenkomst ligt derhalve voor toewijzing gereed. De rechtbank merkt daarbij op dat partijen het erover eens zijn dat de alsdan door Aegon te vergoeden som dient te worden vastgesteld op basis van de polisvoorwaarden. De vordering zal dus worden toegewezen als na te melden.
2.7. De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen met de door Aegon gemotiveerd aangegeven ingangsdatum van 17 februari 2004. Niet alleen had het op de weg van [eiser] gelegen om ter comparitie desgewenst deze ingangsdatum gemotiveerd te betwisten, hetgeen hij heeft nagelaten, voorts ontbeert de door [eiser] voorgestane ingangsdatum een wettelijke grondslag. Het geschil betreft immers een vordering tot nakoming van een overeenkomst, niet een vordering tot schadevergoeding.
2.8. Wat betreft de gevorderde verwijdering uit het Systeem Vertrouwelijke Mededelingen en Malusregistraties heeft Aegon bij conclusie van antwoord gesteld dat alle schades die bij een verzekeraar gemeld worden hierin geregistreerd worden. Aegon ziet derhalve niet in waarom juist de gegevens van [eiser] uit het systeem verwijderd zouden moeten worden. De rechtbank vat dit verweer op als een verzoek de vordering af te wijzen wegens gebrek aan belang. Het had op de weg van [eiser] gelegen om hierop ter comparitie gemotiveerd in te gaan, hetgeen hij heeft nagelaten. Dit onderdeel van de vordering zal derhalve worden afgewezen. De niet nader gemotiveerde stelling dat [eiser] door de registratie nadeel kan ondervinden bij het sluiten van een nieuwe verzekering - welke stelling door Aegon is betwist - doet hier niet aan af.
2.9. Aegon zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu Aegon de kosten van de deskundige op voorhand heeft gedragen, zullen deze bij haar blijven. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding [euro] 70,85
- betaald vast recht [euro] 62,75
- in debet gesteld vast recht 188,25
- salaris advocaat [euro] 904,- (2,0 punt × factor 1,0 × tarief [euro] 452,-)
Totaal [euro] 1.225,85
3. De beslissing
De rechtbank
veroordeelt Aegon tot nakoming van de verzekeringsovereenkomst met polisnummer 702220370, en overeenkomstig de polis aan [eiser] de schade te voldoen, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, welke is veroorzaakt door de brand aan het voertuig van [eiser] die heeft plaatsgevonden in de nacht van 4 op 5 december 2003, te vermeerderen met de wettelijke rente over het aldus uit te keren bedrag vanaf 17 februari 2004 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt Aegon in de kosten van deze procedure, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op [euro] 1.225,85 en veroordeelt Aegon mitsdien om te voldoen:
aan de griffier van deze rechtbank door overmaking op rekeningnummer 19.23.25.736 ten name van MvJ Arrondissement Alkmaar onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer:
[euro] 188,25 voor in debet gesteld vast recht;
[euro] 70,85 voor kosten van de inleidende dagvaarding, excl. BTW;
[euro] 904,-- voor salaris van de advocaat van eisende partij;
in totaal derhalve [euro] 1.163,10, met welk bedrag de griffier zal dienen te handelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 243 Rv;
aan [eiser]:
[euro] 62,75 voor niet in debet gesteld vast recht;
wijst af het meer of anders gevorderde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Reid en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2009.