RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer : 14/810139-08 (P)
Datum uitspraak: 16 september 2008
TEGENSPRAAK, NA AANHOUDING VERSCHENEN
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en geboortedatum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[straatnaam], [woonplaats],
thans gedetineerd te: PI Midden Holland, HvB Haarlem te Haarlem.
1. ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
2 september 2008.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. R.J. Wortelboer, advocaat te Alkmaar, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Ter terechtzitting is de slachtofferverklaring van de moeder van het slachtoffer voorgehouden.
Aan de verdachte is, nadat een vordering van de officier van justitie strekkende tot wijziging van de tenlastelegging is toegelaten, ten laste gelegd, dat
hij op of omstreeks 27 maart 2008 in de gemeente Alkmaar opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
een mes althans een scherp en/of puntig voorwerp uit een keukenblok gehaald en/of
is hij, verdachte vervolgens naar die [slachtoffer] (terug)gelopen en/of
heeft hij, verdachte die [slachtoffer] met dat mes/voorwerp in haar buik en/of in haar borst en/of in haar rug, in ieder geval in haar lichaam gestoken en/of
is, hij verdachte, (vervolgens) (terug)gelopen naar de keuken en/of
heeft hij, verdachte, (wederom) een (nog groter) mes althans een puntig en/of scherp voorwerp uit een keukenblok gepakt en/of
is hij, verdachte, (vervolgens) met dat (laatstgenoemde) mes (wederom) naar die [slachtoffer] gelopen, (die op dat moment op een bank zat) en/of
heeft hij, verdachte die [slachtoffer], met dat (laatstgenoemde) mes/voorwerp in haar gezicht en/of in haar borst en/of in/bij haar keel in ieder geval in haar lichaam gestoken en/of
heeft, hij, verdachte, (omdat die [slachtoffer] bleef gillen) een kussen gepakt (van de bank, waarop die [slachtoffer] op dat moment lag) en/of
heeft hij, verdachte, dat kussen op het gezicht van die [slachtoffer] gedrukt (totdat die [slachtoffer] ophield met gillen),
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 maart 2008 in de gemeente Alkmaar opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte met dat opzet
een mes althans een scherp en/of puntig voorwerp uit een keukenblok gehaald en/of
is hij, verdachte vervolgens naar die [slachtoffer] (terug)gelopen en/of
heeft hij, verdachte die [slachtoffer] met dat mes/voorwerp in haar buik en/of in haar borst en/of in haar rug, in ieder geval in haar lichaam gestoken en/of
is, hij verdachte, (vervolgens) (terug)gelopen naar de keuken en/of
heeft hij, verdachte, (wederom) een (nog groter) mes althans een puntig en/of scherp voorwerp uit een keukenblok gepakt en/of
is hij, verdachte, (vervolgens) met dat (laatstgenoemde) mes (wederom) naar die [slachtoffer] gelopen, (die op dat moment op een bank zat) en/of
heeft hij, verdachte die [slachtoffer], met dat (laatstgenoemde) mes/voorwerp in haar gezicht en/of in haar borst en/of in/bij haar keel in ieder geval in haar lichaam gestoken en/of heeft, hij, verdachte, (omdat die [slachtoffer] bleef gillen) een kussen gepakt (van de bank, waarop die [slachtoffer] op dat moment lag) en/of
heeft hij, verdachte, dat kussen op het gezicht van die [slachtoffer] gedrukt (totdat die [slachtoffer] ophield met gillen),
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. BEWIJSMOTIVERING
Op 27 maart 2008, om 16.48 uur komt bij de Centrale Meldkamer te Alkmaar de telefonische melding binnen van verdachte die meedeelt dat hij ‘[slachtoffer]’ heeft vermoord op de [adres] in Alkmaar (p.26). Enkele minuten later komen verbalisanten ter plaatse aan. De deur van de woning wordt geopend door verdachte, die meedeelt: “Ik heb haar vermoord”. De verbalisanten zien dat op het overhemd van verdachte meerdere bloedvlekken zitten en ook op zijn handen is bloed zichtbaar. In de woning treffen de verbalisanten het dode lichaam van [slachtoffer] aan (p.28 ev).
Uit het door het Nederlands Forensisch Instituut opgestelde sectieverslag blijkt het volgende uitwendige letsel:
Er was rechts aan de wang een huidperforatie met onderliggend wondkanaal. Het wondkanaal verliep door spieren en weke delen, van rechts naar links en naar onderen en had een lengte van circa 5 cm. Er was aan de rug een huidperforatie met onderliggend wondkanaal. Het wondkanaal verliep door spieren en weke delen, van rechts naar links en naar onderen en had een lengte van circa 5 cm. Er waren aan het lichaam meerdere huidkrassen en oppervlakkige beschadigingen.
Er waren aan de rechter handrug meerdere streepvormige huidbeschadigingen, deels bestaande uit twee naast elkaar gelegen krasjes, deels naast elkaar gelegen kneuzingen. Er was beschadiging van de onderlip. Aan de kin, de rechter wang en de bovenlip waren streepvormige oppervlakkige huidbeschadigingen met een markant patroon. Er waren oppervlakkige beschadigingen van de huid van het gelaat alsmede oppervlakkige huidkrassen aan de kin. Er waren verspreid over het lichaam verschillende kleine huidbeschadigingen aan onder andere het hoofd, de armen en de handen. In de weefsels rond de verschillende letsels was bloeduitstorting.
De conclusie luidt dat bij sectie geen zekere anatomische doodsoorzaak aanwijsbaar bleek. De bevindingen waren niet specifiek, maar zouden goed kunnen passen bij verstikking als oorzaak van het intreden van de dood. In het gelaat waren letsels aanwezig die de hypothese van het opdrukken van een kussen op het gelaat ondersteunen. Het steekletsel was gezien de bloeduitstorting bij leven opgelopen en heeft slechts een bijrol gespeeld bij het intreden van de dood.
Verdachte heeft bij de politie en op de terechtzitting bekend dat hij [slachtoffer] in haar woning heeft gedood op 27 maart 2008. Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] meerdere keren heeft gestoken met twee verschillende messen en daarna een kussen op haar gezicht heeft gezicht heeft gehouden totdat ze ophield met gillen (p.81-82).
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord op [slachtoffer]. De officier van justitie is van mening dat op grond van het belastende materiaal bezien in het licht van de huidige jurisprudentie, zoals door haar besproken in haar op schrift gesteld en ter zitting overgelegd requisitoir, de conclusie kan worden getrokken dat verdachte met de onder het primair tenlastegelegde voorbedachte raad - in de tenlastelegging uitgedrukt met de woorden “na kalm beraad en rustig overleg” - heeft gehandeld.
De officier van justitie is van mening dat sprake is geweest van een situatie waarin de verdachte de tijd heeft gehad zich te beraden en zich rekenschap te geven van zijn voorgenomen daad. Verdachte heeft zich zelfs op meerdere momenten kunnen beraden op zijn besluit. Gelet op de verschillende ‘beslismomenten’ en het feit dat met als het handelen van verdachte de nodige tijd is verstreken, is van handelen in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling geen sprake, aldus de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte vrijgesproken dient te worden van moord, aangezien er gelet op de door de raadsman geschetste feitelijke gang van zaken bij verdachte geen sprake is geweest van welke vorm van kalm en rustig beraad dan ook en derhalve niet van voorbedachte raad. Het heeft er alle schijn van dat verdachte in een opwelling van woede heeft gehandeld en geheel buiten zinnen is geraakt, aldus de raadsman.
Beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank is van oordeel dat verdachte het slachtoffer opzettelijk en met voorbedachte raad om het leven heeft gebracht. Dit volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de wijze waarop het feit is gepleegd.
Verdachte heeft verklaard dat hij zich vernederd voelde door het slachtoffer, waardoor hij zó boos werd dat bij hem de stoppen doorsloegen. Verdachte stond op en liep naar de keuken. Hij zag een mes liggen op het aanrecht en pakte het op. Vrijwel onmiddellijk legde hij het mes weer neer, omdat hij op dat moment dacht: “waar ben ik mee bezig?” Vervolgens pakte hij het mes weer op, liep ermee naar het slachtoffer en stak haar met het mes enkele malen in het lichaam. Op een gegeven moment liep verdachte terug naar de keuken en pakte een groter mes (p.91). Verdachte heeft voorts verklaard dat hij het slachtoffer met dit grotere mes in het gezicht, aan de rechterzijde van haar hoofd, stak. Hij verklaart daarover: “Ik handelde vanuit razernij. Ik had zoiets van, ze moet dood” (p.81). Vervolgens pakte verdachte een kussen van de bank waarop het slachtoffer op dat moment lag en drukte hij dat kussen op het gezicht van het slachtoffer, tot zij niet meer bewoog (p.82 en 92).
Deze door verdachte geschetste gang van zaken wordt naar het oordeel van de rechtbank onderschreven door de bevindingen van de politie naar aanleiding van het onderzoek in de woning van het slachtoffer (p.176 e.v.)
Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat het doden van het slachtoffer niet het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke heftige gemoedsbeweging, maar van een (betrekkelijk kort daarvoor) genomen besluit. Blijkens de verklaring van verdachte zelf (p.92) en de verklaring van de bovenbuurvrouw, getuige [naam getuige] (p.119), heeft het gegil van het slachtoffer ongeveer tien minuten geduurd. Gelet op de tijdsduur in samenhang met voornoemde feiten en omstandigheden heeft verdachte voldoende gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Verdachte hééft zich ook daadwerkelijk een kort moment bedacht toen hij voor de eerste keer een mes pakte in de keuken. Hij heeft een mes gepakt en weer neergelegd. Vervolgens heeft hij het mes weer opgepakt en heeft vervolgens doelbewust gehandeld, zoals hij heeft gedaan.
Voorts hebben zich bezinningsmomenten voorgedaan gedurende het toebrengen van de verwondingen met de beide messen, met name op het moment dat verdachte naar de keuken is gegaan om een groter mes te pakken. Dit laatste is een omstandigheid waaruit de doelbewustheid van verdachte naar het oordeel van de rechtbank duidelijk blijkt.
Tot slot heeft verdachte gedurende het verstikken van het slachtoffer tijd heeft gehad zich te beraden op het genomen besluit, aangezien de verstikkingsdood niet onmiddellijk intreedt.
Met betrekking tot het opzet van verdachte overweegt de rechtbank tot slot als volgt:
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt het opzet van verdachte op de dood van het slachtoffer uit de aard van zijn gedragingen, verdachte heeft immers in het wilde weg op het lichaam van het slachtoffer ingestoken en haar vervolgens zo langdurig een kussen op het gezicht gedrukt dat zij daardoor is gestikt. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij op dat moment “zoiets had van ze moet dood”. Dat verdachte het slachtoffer wilde laten stoppen met gillen door middel van het op haar gezicht drukken van een kussen, doet aan dat opzet niets af, aangezien laatstbedoeld oogmerk niet onverenigbaar is met het opzet om haar van het leven te beroven.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 maart 2008 in de gemeente Alkmaar opzettelijk en met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft hij met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een mes uit een keukenblok gehaald en is hij vervolgens naar die [slachtoffer] teruggelopen en heeft hij die [slachtoffer] met dat mes in haar lichaam gestoken en
is hij vervolgens teruggelopen naar de keuken en heeft hij een nog groter mes uit een keukenblok gepakt en is hij vervolgens met dat laatstgenoemde mes wederom naar die [slachtoffer] gelopen, die op dat moment op een bank zat en heeft hij die [slachtoffer], met dat laatstgenoemde mes in haar gezicht en in haar lichaam gestoken
en heeft hij omdat die [slachtoffer] bleef gillen, een kussen gepakt van de bank, waarop die [slachtoffer] op dat moment lag en heeft hij dat kussen op het gezicht van die [slachtoffer] gedrukt totdat die [slachtoffer] ophield met gillen,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Voorzover in de bewezen verklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
6. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
De raadsman van de verdachte heeft ten aanzien van het primair en subsidiair tenlastegelegde een beroep gedaan op psychische overmacht en voert daartoe het volgende aan.
Doordat verdachte ruzie had met zijn echtgenote op de ochtend voorafgaand aan het delict zijn de bij hem al bestaande gevoelens van onvrede en het gevoel afgewezen te worden kennelijk versterkt. Verdachte wist niet hoe hij dat moest hanteren en “vluchtte” als het ware naar [slachtoffer] en de cocaïne. Toen hij vervolgens ook door [slachtoffer] werd uitgelachen, heeft dat de gevoelens van insufficiëntie verder versterkt en heeft hij, aldus begrijpt raadsman uit het pro justititia rapport, aan alles een einde willen maken door haar eerst te steken en door vervolgens letterlijk en figuurlijk het hoongelach te willen smoren. De rapporteurs beschrijven dat een en ander een extreme spanning voor cliënt moet hebben teweeggebracht en dat hem dat in een hyperalerte staat heeft gebracht. Ook wordt melding gemaakt van gevoelens van angst die cliënt zou hebben ervaren toen [slachtoffer] hem uitlachte.
Een en ander betekent dat gelet op deze bevindingen van de psycholoog en de psychiater de vraag aan de orde moet worden gesteld of er door deze combinatie van een aantal heel specifieke omstandigheden bij cliënt een toestand kan zijn opgetreden waarin hij redelijkerwijs niet anders heeft kunnen reageren dan hij heeft gedaan, een toestand dus van psychische overmacht. Gelet op hetgeen de gedragsdeskundigen beschrijven over de toestand waarin cliënt zich op dat moment moet hebben bevonden is de raadsman van mening dat daarvan sprake is geweest. De raadsman heeft daarom bepleit dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank vat dit verweer op als een beroep op niet-strafbaarheid van de verdachte in verband met het bestaan van een schulduitsluitingsgrond.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Een beroep op psychische overmacht kan slechts slagen als sprake is van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Uit de stukken in het dossier en de behandeling ter terechtzitting is weliswaar aannemelijk geworden dat verdachte heeft gehandeld onder invloed van sterke emoties en omstandigheden waardoor verdachte druk heeft ervaren. De omstandigheid dat verdachte zich echter door het gedrag of uitlatingen van het slachtoffer gekrenkt en vernederd voelde, wat voor verdachte volgens de raadsman de spreekwoordelijke druppel was die de emmer deed overlopen, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden beschouwd als een dergelijke van buiten komende drang waaraan verdachte geen weerstand kon en behoefde te bieden.
Daar komt bij dat verdachte door een grote hoeveelheid cocaïne te gebruiken zichzelf in een situatie heeft gebracht waarin hij het risico liep dat hij zijn emoties niet meer of minder in bedwang kon houden.
De rechtbank houdt voorts rekening met het Pro Justitia triple-rapport van 11 juli 2008, opgemaakt door E. Stam, psycholoog, en J.M.J.F. Offermans, psychiater, waaruit blijkt dat verdachte weliswaar de wederrechtelijkheid van het ten laste gelegde heeft kunnen inzien, doch in mindere mate dan de gemiddeld normale mens in staat is geweest zijn wil in vrijheid overeenkomstig een dergelijk besef te bepalen. Hij kan als verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd voor het onderhavige ten laste gelegde.
De rechtbank neemt de conclusie van voornoemde deskundigen ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van verdachte over.
Verdachte is strafbaar omdat ook overigens niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen:
Verdachte heeft het slachtoffer [naam slachtoffer] in haar woning om het leven gebracht. Hij heeft een mes gepakt uit de keuken, is teruggelopen naar de bank waar het slachtoffer zat en heeft haar meermalen gestoken en gesneden. Vervolgens is verdachte teruggelopen naar de keuken en heeft een groter mes gepakt, waarmee hij het slachtoffer opnieuw heeft gestoken en gesneden. Daarna heeft verdachte een kussen gepakt en dit op het gezicht van het slachtoffer gedrukt om haar te laten stoppen met gillen, tengevolge waarvan zij is uiteindelijk is overleden. Verdachte kon niet verkroppen dat het slachtoffer zich beledigend jegens hem uitliet en heeft gehandeld uit hevige gevoelens van gekrenktheid. Hij heeft daarbij het slachtoffer het meest fundamentele recht ontnomen waarover de mens beschikt: het recht op leven. Onder meer uit de afweerletsels van het slachtoffer blijkt zij een gruwelijk einde moet hebben gehad. Bovendien heeft verdachte door zijn handelen onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer, hetgeen ook blijkt uit de ter terechtzitting voorgehouden slachtofferverklaring van de moeder van het slachtoffer. Tevens heeft dit delict een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter.
Gelet op de buitengewone ernst van het bewezenverklaarde feit, is de rechtbank van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van aanzienlijke duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf heeft de rechtbank voorts acht geslagen op voornoemd pro justitia rapport. Naast voormeld rapport heeft de rechtbank kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van Brijder verslavingszorg, gedateerd 29 augustus 2008, opgemaakt door mevrouw Bartels. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het Uittreksel Justitiële Documentatie gedateerd 28 maart 2008, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld terzake van enig strafbaar feit.
Bij het bepalen van de duur van de straf heeft de rechtbank tot slot rekening gehouden met het feit dat het gepleegde feit plaatsvond onder voor de verdachte emotioneel en psychisch zeer beladen omstandigheden. Het doden van het slachtoffer kan dan ook niet worden gezien als een koele afrekening die een aanzienlijk hogere straf dan thans wordt opgelegd zeker zou hebben gerechtvaardigd.
Alles afwegend acht de rechtbank een straf van na te noemen duur passend en geboden.
De benadeelde partij , heeft vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 1.830,23 wegens schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen. De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag kan de vordering worden toegewezen.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
9. SCHADEVERGOEDING ALS MAATREGEL
De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregel besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht aan de benadeelde. De toepassing van hechtenis, bij gebreke van voldoening van het verschuldigde bedrag, heft de opgelegde verplichting niet op.
10. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f en 289 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
? Verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
? Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders tenlaste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
? Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit MOORD.
? Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
? Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 9 (negen) jaren.
? Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
? Wijst toe de vordering van de benadeelde partij .
? Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 1.830,23 (duizend achthonderd en dertig euro en drieëntwintig eurocent) als schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken. De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
? Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [naam benadeelde partij] te betalen € 1.830,23 (duizend achthonderd en dertig euro en drieëntwintig eurocent), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 36 dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. van der Perk, voorzitter,
mr. F.A. Egter van Wissekerke en mr. L.J. Saarloos, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Schouten, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 september 2008.
Mr. Egter van Wissekerke is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.