ECLI:NL:RBALK:2008:BH1312

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
11 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105523
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Bureau Jeugdzorg om omgangsregeling vast te stellen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Alkmaar op 11 december 2008 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder om een schriftelijke aanwijzing van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA) vervallen te verklaren. De zaak betreft de omgangsregeling tussen de minderjarigen, Kind 1 en Kind 2, en hun ouders, de vader en de moeder. De vader heeft ter zitting aangegeven dat hij het eens is met de voorgeschreven frequentie van de omgang, maar vindt dat de omgangsfrequentie schadelijk is voor de kinderen. Hij pleit voor een vermindering van de omgang naar één keer per maand. De ouders zijn het wel eens over de duur van de omgang, maar er is onenigheid over de praktische uitvoering, met name wie de kinderen ophaalt en de bijbehorende kosten. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders in een conflict zijn verwikkeld dat schadelijk is voor de ontwikkeling van de kinderen. De kinderrechter heeft de schriftelijke aanwijzing van BJAA beoordeeld en geconcludeerd dat deze aanwijzing voldoet aan de wettelijke eisen. De kinderrechter heeft de eindtijd van de omgangsregeling op zondagavond vastgesteld op 18.30 uur, in plaats van 17.00 uur, en het verzoek van de moeder om de aanwijzing vervallen te verklaren afgewezen, behalve voor de eindtijd. De beslissing is genomen in het belang van de minderjarigen, die gebaat zijn bij duidelijkheid en rust in hun omgang met beide ouders.

Uitspraak

RECHTBANK TE ALKMAAR
Sector civiel recht
MJ
Rekestnummer: 105523 / OT RK 08-1143
Datum uitspraak: 11 december 2008
Beschikking van de kinderrechter in bovenvermelde rechtbank, gegeven in de zaak met betrekking tot de minderjarigen:
[kind 1], geboren te [], op [geboorteplaats],
[kind 2], geboren te [], op [geboorteplaats],
vader: [vader], wonende te [woonplaats]
moeder: [moeder], wonende te [woonplaats],
gezag: de ouders.
PROCESGANG
De kinderrechter van de rechtbank Haarlem heeft laatstelijk bij beschikking d.d. 8 mei 2008 de ondertoezichtstelling van de minderjarige Kind 1 verlengd tot 15 maart 2009. De ondertoezichtstelling van de minderjarige Kind 2 is bij beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Haarlem van 11 september 2008 laatstelijk verlengd tot eveneens 15 maart 2009.
Bij brief van 26 september 2008 heeft Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (hierna: BJAA) aan de ouders een schriftelijke aanwijzing gegeven.
Bij brief van 8 oktober 2008 heeft de moeder een verzoekschrift tot het vervallen verklaren van deze aanwijzing bij de kinderrechter ingediend.
Op 9 december 2008 heeft de kinderrechter de zaak ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld. Verschenen zijn: mw. P. de Vries en mw. Mesman, gezinsvoogden, mw.[de moeder], vergezeld van haar partner [partner] en bijgestaan door haar raadsvrouwe mr. L.M. Wagemaker, dhr. [de vader], vergezeld van zijn echtgenote en bijgestaan door zijn raadsman mr. J.R. Juriaans.
OVERWEGINGEN
BJAA heeft bij besluit van 26 september 2008 aan de ouders een schriftelijke aanwijzing gegeven. Deze aanwijzing houdt -kort samengevat- in dat er vanaf oktober 2008 ieder tweede weekend van de maand omgang zal zijn tussen de moeder en de minderjarigen vanaf vrijdag 16.00 uur tot zondag 17.00 uur. Daarbij dienen de minderjarigen op vrijdag door hun moeder opgehaald te worden bij de vader en op zondag door hun vader opgehaald te worden bij de moeder. Verder is er een omgangsregeling voor de kerst- en zomervakantie voorgeschreven en een belregeling tussen de moeder en de minderjarigen.
Naar uit de aanwijzing blijkt en zoals deze ter zitting door de gezinsvoogd nader is toegelicht, is de aanwijzing gegeven uit zorg voor de minderjarigen, die baat hebben bij duidelijkheid over en nakoming van de geldende omgangsregeling. De gezinsvoogd heeft aangegeven dat de omgang tussen de moeder en de minderjarigen de afgelopen periode erg onregelmatig is geweest omdat er een strijd is ontstaan over het brengen en halen van de kinderen. Mede als gevolg hiervan heeft de moeder de omgang menigmaal niet door laten gaan. BJAA heeft vervolgens gezocht naar een manier om uit de impasse te komen en een regeling voorgeschreven die rekening houdt met de beperkingen en mogelijkheden van beide ouders en die de grootste kans geeft dat hij daadwerkelijk wordt nagekomen.
Bij brief van 8 oktober 2008 is namens de moeder aan de kinderrechter verzocht om de aanwijzing geheel dan wel gedeeltelijk vervallen te verklaren en voor wat betreft Kind 1 met de moeder een omgangsregeling vast te stellen van een weekend per 14 dagen vanaf vrijdag uit school tot zondag 19.00 uur waarbij de vader de minderjarige(n) op zondag ophaalt bij de moeder. Ter zitting is dit verzoek namens de moeder gewijzigd in die zin dat thans ook voor Kind 2 is verzocht om een omgangsregeling vast te stellen, gelijk aan die voor Kind 1.
De moeder heeft zich hiermee gekeerd tegen de frequentie van de omgangsregeling zoals opgelegd met de schriftelijke aanwijzing. De moeder heeft hiertoe aangevoerd dat er geen enkele aanleiding is om de oorspronkelijk tussen de ouders afgesproken frequentie van de omgang van één keer per twee weken te beperken. Probleem was weliswaar dat de moeder er niet altijd in slaagde om deze regeling na te komen, maar de reden hiervoor is gelegen in haar financiële problemen almede in het gegeven dat de moeder zeer veel reistijd kwijt was omdat zij de minderjarigen diende op te halen en weer terug te brengen bij de vader. Zou de vader de helft van de reistijd en -kosten voor zijn rekening nemen, dan zou daarmee naar de mening van de moeder de belemmering voor omgang één maal per twee weken komen te vervallen.
Namens de vader is ter zitting aangevoerd dat hij het eens is met de aanwijzing voor wat betreft de voorgeschreven frequentie van de omgang tussen de moeder en de minderjarigen. Een hogere frequentie acht hij schadelijk voor de minderjarigen daar zij steeds dagenlang van slag zijn na een omgangsweekend met hun moeder. De vader is daarom van mening dat het voor de rust van de minderjarigen goed zou zijn indien zij nog maar één keer per maand een weekend bij hun moeder zijn. De vader is het niet eens met de aanwijzing om de kinderen bij de moeder op te halen aan het einde van de omgang omdat hij daarmee de helft van de reistijd en -kosten ten behoeve van de omgang moet dragen. De vader heeft aangevoerd dat hij daarvoor geen financiële draagkracht heeft, onder andere omdat de moeder hem geen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de minderjarigen betaalt.
De ouders zijn het wel eens met de duur van de voorgestelde omgang, met dien verstande dat zij een verlenging van deze duur tot zondag 18.30 voorstellen, zodat de minderjarigen nog bij de moeder kunnen eten.
Nu gesteld noch gebleken is dat er eerder een rechterlijke uitspraak is gedaan over de omgang tussen deze (gezaghebbende) ouders en de minderjarigen en omdat er vanaf augustus 2008 niet langer gesproken kan worden van een uithuisplaatsing van Kind 1, beschouwt de kinderrechter de hiervoor genoemde schriftelijke aanwijzing als gegeven op grond van het bepaalde in artikel 258, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter is daarbij van oordeel dat de bevoegdheid van BJAA om aanwijzingen te geven aan de gezaghebbende ouders mede omvat het beperken van de omgang tussen één van de gezaghebbende ouders en het kind zolang deze aanwijzingen niet in strijd komen met een rechterlijke beslissing over een omgangsregeling. Van strijd met een rechterlijke uitspraak kan in deze zaak niet worden gesproken. BJAA was daarom bevoegd tot het geven van de schriftelijke aanwijzing zoals hiervoor omschreven. De vraag die vervolgens beantwoord moet worden is of deze aanwijzing voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Bij de beantwoording van die vraag gaat de kinderrechter uit van de volgende als vaststaand aan te merken feiten en omstandigheden.
De ouders hebben tot 2001 met de minderjarigen een gezin gevormd. Nadat de ouders uiteen zijn gegaan hebben de minderjarigen eerst bij hun moeder gewoond in Zaanstad. De vader woonde ook in Zaanstad. De moeder is op enig moment naar Hoorn verhuisd. Begin 2006 heeft zij psychische problemen gekregen waarna besloten is om de minderjarigen bij de vader te laten wonen. Kind 1 werd daarna onhandelbaar en is uiteindelijk in een instelling voor crisisopvang geplaatst en vervolgens is zij voor behandeling geplaatst bij Amstelduin. In augustus 2008 is Kind 1 weer bij vader komen wonen. Uit een van de zijde van de moeder overgelegd behandelplan, gedateerd 14 april 2008, komt naar voren dat Kind 1 is gediagnosticeerd met een "reactieve hechtingsstoornis, zwakbegaafdheid, uitgestelde diagnose beginnende cluster B. persoonlijkheidsproblematiek m.n. veel borderline trekken, obstipatie en forse problemen in de primaire steungroep (scheiding van ouders met veel conflicten, wisselende opvoedingssituatie, eigen problematiek van de moeder)". In augustus 2008 is de vader met zijn nieuwe partner en de minderjarigen naar Abbenes verhuisd. Als reden hiervoor heeft de vader aangegeven dat hij in een te kleine woning in Zaanstad woonde in een wijk die niet geschikt is voor kinderen. Gelet op het minimale inkomen dat hij en zijn partner ontvangen zijn zij aangewezen op een goedkope huurwoning en deze was in Abbenes relatief gemakkelijk te bemachtigen. In ieder geval vanaf het moment van de verhuizing van de vader naar Abbenes zijn er tussen de ouders strubbelingen ontstaan over de nakoming van de omgangsafspraken. De oorzaak hiervan is mede gelegen in het gegeven dat beide ouders het niet breed hebben: de moeder zit sinds kort in de schuldsanering en het gezin van de vader heeft naar hij stelt tot voor kort moeten rondkomen van een minimale WAJONG-uitkering van zijn partner. Inmiddels heeft de vader inkomen op basis van een tijdelijk arbeidscontract als stratenmaker. Verder staat vast dat de moeder samenwoont, naar zij heeft gesteld sinds ongeveer anderhalf jaar. Haar partner zit eveneens in de schuldsanering en heeft drie kinderen te onderhouden. Zowel de vader als de partner van de moeder beschikken over een auto.
Op grond van het voorgaande stelt de kinderrechter vast dat beide ouders niet veel financiële ruimte hebben, dat zij beiden op flinke afstand van hun oorspronkelijke woonplaats zijn gaan wonen en dat zij beiden in de gelegenheid zijn om de minderjarigen bij de andere ouder op te halen. Ondanks deze vergelijkbare omstandigheden zijn de ouders, zoals ook ter zitting is gebleken, niet bereid om elkaar tegemoet te komen en blijven zij volharden in hun standpunten. Het is duidelijk dat de ouders op deze manier niet denken en handelen in het belang van hun kinderen. Deze hebben er immers belang bij dat hun ouders in goed overleg en zonder strijd een omgangsregeling kunnen afspreken. Alleen op die manier kunnen zij frequent en zonder belemmeringen contact met hun moeder hebben. Nu goed overleg niet mogelijk is gebleken en de minderjarigen belast worden met de voortdurende strijd tussen hun ouders dreigen zij beiden in een loyaliteitsconflict terecht te komen. Bovendien zijn de minderjarigen in de afgelopen periode al regelmatig teleurgesteld wanneer een gepland omgangsweekend niet kon doorgaan als gevolg van de strijd over de omgangsafspraken. Het mag als een feit van algemene bekendheid beschouwd worden dat een dergelijke situatie schadelijk is voor de ontwikkeling van jonge kinderen en zeker voor Kind 1, die als een zeer kwetsbaar kind moet worden beschouwd. Daarom is de kinderrechter met BJAA van oordeel dat het noodzakelijk is om de omgang met de moeder in frequentie te beperken, omdat dit een vermindering van het aantal potentiële conflictmomenten zal betekenen en daarmee meer duidelijkheid en rust voor de minderjarigen zal geven. Tevens is de kinderrechter met BJAA van oordeel dat het gelet op de financiële en overige (vergelijkbare) omstandigheden van de ouders voor de hand ligt dat de vader de helft van het vervoer voor zijn rekening neemt. De kinderrechter komt dan ook tot de conclusie dat de schriftelijke aanwijzing de rechterlijke toets kan doorstaan. Daar de ouders en de gezinsvoogd ter zitting wel overeenstemming hebben bereikt over de duur van de weekendregeling (van vrijdag 16.00 uur tot zondag 18.30) verklaart de kinderrechter de aanwijzing uitsluitend vervallen voor zover het de eindtijd van de omgang op zondagavond betreft. In plaats daarvan stelt de kinderrechter deze eindtijd vast op het overeengekomen tijdstip van 18.30 uur.
BESLISSING
De kinderrechter,
- wijst het verzoek van de moeder om de schriftelijke aanwijzing van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam van 26 september 2008 vervallen te verklaren toe voor zover deze aanwijzing de eindtijd voor de bezoekregeling in het weekend op 17.00 uur bepaalt;
- stelt de eindtijd van de weekendregeling vast op zondagavond 18.30 uur;
- wijst af het overige verzochte.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 december 2008, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open.
Rekestnummer: 105523 / OT RK 08-1143 pagina 4