ECLI:NL:RBALK:2008:BH0783

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
24 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
99357 - HA ZA 07-986
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij onrechtmatig handelen met luchtdrukpistool

In deze zaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Alkmaar, is een jongeman, eiser, blind geraakt aan zijn rechteroog na een schot met een luchtdrukpistool dat door een vriend, gedaagde sub 1, op hem werd afgevuurd. De schutter verkeerde in de veronderstelling dat het pistool ongeladen was, omdat de eigenaar, gedaagde sub 2, hem dat had verteld. De rechtbank heeft de verweren van de gedaagden, waaronder eigen schuld en ongelukkige samenloop van omstandigheden, verworpen. De rechtbank oordeelt dat zowel gedaagde sub 1 als gedaagde sub 2 hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade van eiser, die is vastgesteld op een immateriële schadevergoeding van € 20.000,- en materiële schade van € 100,-. De rechtbank heeft ook de kosten van een verzekering die eiser heeft afgesloten ter dekking van het risico op verlies van gezichtsvermogen toegewezen, omdat deze kosten als gevolg van het incident aan de gedaagden kunnen worden toegerekend. De rechtbank heeft de vordering tot vergoeding van toekomstige schade afgewezen, omdat deze te onzeker was. De gedaagden zijn ook veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente over de schadevergoeding. De uitspraak is gedaan op 24 december 2008.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK TE ALKMAAR
Sector civiel recht
JR/JS
zaaknummer / rolnummer: 99357 / HA ZA 07-986
datum: 24 december 2008
Vonnis van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken
in de zaak van:
[EISER],
wonende te Zaandam,
eiser,
advocaat mr. H. van Lingen,
tegen
toev. nr. 4GP6697
1. [GEDAAGDE SUB 1],
wonende te Alkmaar,
gedaagde,
advocaat mr. P.G.M. Vlaar,
2. [GEDAAGDE SUB 2],
wonende te Alkmaar,
gedaagde,
advocaat mr. F.J.J. Baars.
Partijen zullen hierna ook [eiser] en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 augustus 2008;
- het proces-verbaal van comparitie van 10 november 2008.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
Op 24 juli 2002 was een groep jongens, waaronder eiser en gedaagden, aan het spelen met een luchtdrukpistool in het park Rekerhout te Alkmaar. Het pistool behoorde aan [gedaagde sub 2] toe. Het kon meerdere kogels tegelijk bevatten en maakte gebruik van de luchtdruk van een gascapsule. [eiser], [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] waren op dat moment respectievelijk 16 jaar, 17 en 19 jaar.
Op enig moment, toen [eiser] - op een afstand van ongeveer 10 meter bij [gedaagde sub 1] vandaan - bij zijn fiets stond om naar huis te gaan, heeft [gedaagde sub 1] aan [gedaagde sub 2] gevraagd om het pistool. Hij zei daarbij dat hij [eiser] ermee wilde laten schrikken. [gedaagde sub 1] heeft vervolgens aan [gedaagde sub 2] gevraagd of er nog kogels in het pistool zaten. Daarop heeft [gedaagde sub 2] geantwoord dat hij dat niet wist. [gedaagde sub 1] heeft toen in de grond gevuurd, waarop [gedaagde sub 2] zei dat er geen kogels meer in het pistool zaten. [gedaagde sub 1] heeft daarop op [eiser] gevuurd, waarbij deze in zijn rechteroog werd getroffen. [eiser] is hierdoor aan dat oog blind geworden.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert - samengevat - hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot betaling van EUR 56.155,-, te vermeerderen met rente. En voorts betaling van buitengerechtelijke incassokosten van [euro] 1.788,-, en de kosten van het geding. [gedaagde sub 1] stelt op basis van voormelde feiten dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] jegens hem onrechtmatig hebben gehandeld, op grond waarvan zij hoofdelijk schadeplichtig zijn.
3.2. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] betwisten ten eerste dat sprake is van een onrechtmatig handelen. Zij stellen hiertoe dat sprake is van een onbedoeld schot, immers [gedaagde sub 1] en [eiser] waren goede vrienden. Gelet op de gang van zaken is volgens hen eerder sprake van een ongelukkige samenloop van omstandigheden.
4.2. De rechtbank passeert dit verweer. Naar het oordeel van de rechtbank zijn [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk voor de door [eiser] geleden schade. Het onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 1] heeft hieruit bestaan dat hij met een vuurwapen gericht op [eiser] heeft geschoten, terwijl hij zich er onvoldoende van had vergewist dat het wapen niet geladen was. Dat [gedaagde sub 2] hem kort voorafgaand aan het bewuste schot had medegedeeld dat het wapen niet geladen was, doet hier niet aan af. [gedaagde sub 2] heeft zijn vuurwapen, waarvan hij kennelijk niet wist of het al dan niet geladen was, aan [gedaagde sub 1] gegeven, nadat deze hem had medegedeeld dat hij [eiser] ermee wilde laten schrikken. Het had op de weg van [gedaagde sub 2] gelegen om, nadat [gedaagde sub 1] hem vervolgens had gevraagd of het pistool geladen was, (te proberen) [gedaagde sub 1] ervan te weerhouden het pistool te gebruiken. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde sub 2] dit heeft gedaan, zodat ook hij aansprakelijk is voor de schade van [eiser]. Het feit dat [gedaagde sub 2] niet strafrechtelijk is vervolgd maakt dit niet anders. Het openbaar ministerie heeft namelijk geen plicht tot vervolging, zodat het ontbreken hiervan in de civiele procedure geen bijzondere betekenis toekomt. Op grond van het voorgaande rust op beide gedaagden een verplichting tot vergoeding van de schade van [eiser], zodat zij hoofdelijk jegens hem aansprakelijk zijn.
4.3. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben subsidiair aangevoerd dat sprake is van eigen schuld van [eiser] aan de door hem geleden schade: [eiser] heeft zich niet onttrokken aan de groep, toen deze met het pistool ging spelen. Hij heeft daardoor het risico dat hij gewond raakte aanvaard. Daarom dient (een deel van) de schade aan [eiser] te worden toegerekend, aldus [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2].
4.4. Ook dit verweer faalt. Artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt als hoofdregel dat wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, de vergoedingsplicht wordt verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Van dergelijke omstandigheden die aan [eiser] moeten worden toegerekend, is de rechtbank niet gebleken. Nog daargelaten de vraag of hij, door zich niet onmiddellijk te verwijderen toen met het pistool werd gespeeld, een zeker risico op letsel heeft aanvaard, heeft [eiser] in ieder geval niet hoeven bevroeden dat er, toen hij zich reeds van de groep had verwijderd om te vertrekken, gericht op hem zou worden geschoten. Het verweer faalt dus.
4.5. Daarmee komt de rechtbank toe aan de beoordeling van de door [eiser] gevorderde schade. Een bedrag aan materiele schade van [euro] 100,- is onbetwist, zodat dit kan worden toegewezen.
4.6. [eiser] heeft een zogenaamde éénogigeverzekering afgesloten ter verzekering van het risico dat hij het gezichtsvermogen van zijn nog functionerende oog geheel of gedeeltelijk verliest. [eiser] vordert de kosten hiervan, waarvan niet in geschil is dat die [euro] 13.013,- bedragen, als schade. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben de noodzaak van de verzekering betwist. Het afsluiten deze verzekering staat naar het oordeel van de rechtbank in zodanig verband met het incident waardoor [eiser] immers één oog is verloren, dat de met de verzekering gepaard gaande kosten als een (logisch) gevolg van het incident aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] kunnen worden toegerekend. Ook dit deel van de vordering zal dus worden toegewezen.
4.7. Voorts twisten partijen over de hoogte van de immateriële schade van [eiser]. Voor de bepaling van het in dezen toe te kennen bedrag dient aansluiting gezocht te worden bij eerder door de Nederlandse rechter toegekende bedragen. In dit geval dienen daarbij tot uitgangspunt de uitspraken inzake oogletsel uit de categorie 'Smartengeld na mishandeling' uit het 'Smartengeldnummer' van Verkeersrecht en ANWB. Daarbij is van belang dat, zoals hiervoor is overwogen, het letsel van [eiser] niet het gevolg is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden, maar het gevolg van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]'s onrechtmatig gedrag. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking de aard van de gedragingen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], het feit dat [eiser] aan één oog blind is geworden, de jonge leeftijd waarop het letsel bij [eiser] is veroorzaakt, de duidelijk waarneembare ontsiering van zijn gezicht, de ziekenhuisopname die hij heeft moeten ondergaan en het feit dat hij is beperkt in zijn vrijetijdsbesteding. [eiser] durft niet meer laat uit te gaan uit angst voor incidenten en vechtpartijen. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat de moeder van [eiser] ter comparitie heeft verklaard dat hij sinds het ongeluk een 'totaal ander persoon' - te weten snel boos en driftig - is geworden. In het licht van deze omstandigheden komt de rechtbank een bedrag van [euro] 20.000,- aan immateriële schade redelijk voor. De rechtbank heeft in de draagkracht van [gedaagde sub 1] - die stelt [euro] 1.300,- netto per maand te verdienen -, mede gelet op de aard van de aansprakelijkheid, geen aanleiding gezien om tot matiging van dit bedrag over te gaan.
4.8. [eiser] heeft tevens een bedrag aan toekomstige schade gevorderd. Hij voert daartoe aan dat hij voornemens is als zelfstandig ondernemer aan de slag te gaan, en dat de particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering die hij alsdan zal moeten afsluiten voor hem als éénogige duurder is dan als hij het gezichtsvermogen in beide ogen nog had. [eiser] vordert de gekapitaliseerde kosten van dit meerdere tot zijn 65e jaar. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben onder meer gesteld dat deze schadepost een te onzeker karakter heeft om te kunnen worden toegewezen. Dit verweer slaagt. Niet alleen moet de vordering tot vergoeding van toekomstige schade worden afgewezen als het intreden van schade onvoldoende zeker is, het staat de rechter ook vrij zijn beslissing omtrent de vergoeding van toekomstige schade uit te stellen indien hem dit geraden voorkomt, omdat de betekenis van de gestelde schadefactoren wegens hun verband met toekomstige onzekere gebeurtenissen nog niet met voldoende duidelijkheid kan worden bepaald. Niet alleen is onvoldoende zeker dat [eiser] werkelijk als zelfstandige aan de slag gaat, ook de hoogte van de te betalen premies is door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] weersproken met de stelling dat [eiser] ter onderbouwing van zijn standpunt slechts één offerte heeft overgelegd. Deze combinatie van factoren leidt ertoe dat de vordering op dit moment zal worden afgewezen. Dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] wellicht aansprakelijk zijn voor eventuele verhoogde premies van een toekomstige arbeidsongeschiktheidsverzekering doet aan het voorgaande niet af. Een daartoe strekkende verklaring voor recht is niet gevorderd. De overige weren ter zake kunnen op grond van het voorgaande onbesproken blijven.
4.9. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn toewijsbaar en wel tot een bedrag van [euro] 1.158,-- (zijnde twee punten van het toepasselijke liquidatietarief). De stelling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dat deze kosten niet toewijsbaar zijn, omdat [eiser] op kosten van zijn rechtsbijstandverzekering procedeert, kan niet als juist worden aanvaard, aangezien dit standpunt zou meebrengen dat degene die de schade heeft veroorzaakt aan zijn verplichting tot (volledige) schadevergoeding ontkomt en daarvan profiteert, doordat de door hem veroorzaakte schade wordt vergoed door de rechtsbijstandverzekeraar van degene die de schade heeft geleden. De kosten zijn aan te merken als door [eiser] zelf geleden schade. Het verweer van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] inhoudende dat de kosten van [eiser] onvoldoende zijn onderbouwd, kan niet worden gevolgd. [eiser] stelt immers dat hij gedurende jaren heeft getracht om via zijn advocaat met [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot een minnelijke regeling te komen. Dit is door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op zichzelf niet weersproken.
4.10.[eiser] vordert de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf de datum waarop gedaagden aansprakelijk zijn gesteld, te weten [gedaagde sub 1] op 9 augustus 2002 en [gedaagde sub 2] op 30 januari 2003. Het verweer dat de wettelijke rente, wegens stilzitten door [eiser], vanaf een latere datum moet gaan lopen faalt. Op grond van de artikelen 6:119 jo. 6:83 sub b. BW zijn [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] van rechtswege wettelijke rente verschuldigd over de door [eiser] geleden schade. Of [eiser] al dan niet heeft stilgezeten voordat zijn vorderingsrecht was verjaard, staat daar los van.
4.11.De vorderingen zullen op grond van al het voorgaande worden toegewezen als na te melden. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partijen hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten van het geding.
5. DE BESLISSING
De rechtbank
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], hoofdelijk, des dat de een betalende, de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiser] te betalen een bedrag van EUR 33.271,- (drieëndertigduizend tweehonderdeenenzeventig euro), zulks voor [gedaagde sub 1] te vermeerderen met de wettelijke rente over EUR 32.113,- vanaf 9 augustus 2002; voor [gedaagde sub 2] met de wettelijke rente over EUR 32.113,- vanaf 30 januari 2003;
verwijst gedaagden hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van dit geding tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op EUR 1.275,- aan verschotten en op EUR 1.158,- aan salaris procureur;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij vooraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Reid en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2008.