ECLI:NL:RBALK:2008:BG9071

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
5 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
98853 / FA RK 07-1019
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gerechtelijke vaststelling van het vaderschap over een overleden kind

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 5 november 2008 uitspraak gedaan over het verzoek van een vrouw tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de man over hun overleden kind. Het kind, geboren op een onbekende datum en overleden op zijn vierde verjaardag, was nooit door de man erkend. De vrouw verzocht de rechtbank om vast te stellen dat de man de juridische vader van het kind is en dat het kind zijn geslachtsnaam zou dragen. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, omdat de wet vereist dat het kind in leven is voor een dergelijke vaststelling. De bijzondere curator, benoemd om het belang van het kind te behartigen, stelde dat het verzoek niet kon worden toegewezen omdat het kind niet meer leeft. De rechtbank overwoog dat de mogelijkheid tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap is bedoeld om een kind een juridische vader te geven, maar dat dit alleen kan als het kind in leven is. De rechtbank concludeerde dat het verzoek van de vrouw de rechtsvormende taak van de rechter te buiten zou gaan, en dat de belangen van het overleden kind niet gediend zijn bij toewijzing van het verzoek. De rechtbank wees het verzoek van de vrouw af, met inachtneming van de relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek en de wetsgeschiedenis.

Uitspraak

RECHTBANK TE ALKMAAR
Sector civiel recht
JCL
zaak- en rekestnummer: 98853 / FA RK 07-1019
datum: 5 november 2008
Beschikking van de meervoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken
in de zaak van:
[NAAM VROUW],
wonende te Bergen (NH),
verzoekende partij,
aanvankelijk procureur, thans advocaat: mr. C.P.M. Engels,
tegen:
[NAAM MAN],
wonende te Bergen (NH),
gerekwestreerde.
Partijen zullen verder ook worden aangeduid als de vrouw en de man.
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Ter griffie van deze rechtbank is op 23 november 2007 een verzoekschrift van de vrouw ingekomen waarin - uitvoerbaar bij voorraad - wordt verzocht gerechtelijk vast te stellen dat de man de vader is van de minderjarige [naam kind](hierna: [kind]), geboren op [geboortedatum] in de gemeente Alkmaar en overleden op [sterfdatum] in de gemeente Bergen en te bepalen dat [kind] de geslachtsnaam van de man zal dragen.
Er is op 23 november 2007 een verklaring van de man ingekomen waaruit blijkt dat hij kennis heeft genomen van het verzoekschrift en daartegen geen verweer wenst te voeren.
Bij beschikking van 28 mei 2008 van deze rechtbank is mr. M.C. Schenkeveld, kantoorhoudende te Alkmaar, benoemd tot bijzondere curator over [kind].
Op 9 juli 2008 is een brief ingekomen van mr. Schenkeveld in haar hoedanigheid van bijzondere curator over [kind].
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 september 2008, alwaar zijn verschenen de vrouw en de man, bijgestaan door mr. C.P.M. Engels voornoemd alsmede mr. M.C. Schenkeveld voornoemd.
DE BEHANDELING VAN DE ZAAK
[kind] is geboren uit een affectieve relatie tussen de vrouw en de man. Hij is op zijn vierde verjaardag overleden. De vrouw was van rechtswege met het gezag over hem belast en hij woonde sedert zijn geboorte bij haar.
De vrouw heeft aan haar verzoek de wens ten grondslag gelegd dat het vaderschap van de man over [kind] rechtens vast komt te staan en dat aan hem de geslachtsnaam van de man wordt toegekend.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat aan de voorwaarden van artikel 207 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) voor een gerechtelijke vaststelling is voldaan en dat er geen sprake is van een afwijzingsgrond.
Volgens de vrouw is een eventuele erkenning door de man geen optie omdat daarmee niet het vaderschap van de man vanaf de geboorte van [kind] vast komt te staan terwijl daaraan - vanwege het overlijden van [kind] - wel een sterke behoefte bestaat.
De bijzondere curator heeft betoogd dat aan de vrouw op grond van artikel 1:207 lid 1 sub a BW een zelfstandig recht toekomt een verzoek als het onderhavige in te dienen en derhalve ontvankelijk is in haar verzoek, maar dat [kind] geen belang meer heeft bij toewijzing ervan omdat hij is overleden.
De bijzondere curator heeft verklaard alle begrip te hebben voor de wens van partijen om de band tussen de man en [kind] juridisch bevestigd te zien. Zij heeft echter met een beroep op de wetsgeschiedenis gemotiveerd betoogd dat het verzoek juridisch niet meer mogelijk is en derhalve afgewezen zou moeten worden.
Bij de mondelinge behandeling ter zitting heeft de moeder aangevoerd dat het er ten tijde van het leven van [kind] niet van gekomen is om hem door de man te laten erkennen, maar dat het ontbreken van familierechtelijke betrekkingen tussen de man en [kind] thans als een gemis en onjuistheid wordt ervaren.
De vrouw betwist de visie van de bijzonder curator dat [kind] geen belang meer heeft bij toewijzing van het verzoek. Zij stelt zich met een beroep op artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) en artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) op het standpunt dat ieder kind recht heeft op een juridische vader en dat, nu gerechtelijke vaststelling terugwerkende kracht heeft tot het moment van geboorte, daarmee het belang van [kind] is gegeven.
De bijzondere curator heeft ter zitting haar standpunt gehandhaafd dat de gerechtelijke vaststelling in de wet is opgenomen in het belang van het kind en dat voor beoordeling van het belang van het kind noodzakelijk is dat het kind in leven is, hetgeen in casu niet meer het geval is.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:207, eerste lid onder a, BW - voor zover hier van belang - kan het vaderschap van een man, ook indien deze is overleden, op de grond dat deze de verwekker is van het kind door de rechtbank worden vastgesteld op verzoek van de moeder.
Op grond van het bepaalde in het derde lid van dit artikel - voor zover hier van belang - wordt het verzoek door de moeder ingediend binnen vijf jaren na de geboorte van het kind.
In het vierde lid is bepaald dat, indien het kind overlijdt voordat vaststelling van het vaderschap heeft kunnen plaatsvinden, een afstammeling van het kind in de eerste graad de vaststelling van het vaderschap aan de rechtbank kan verzoeken, mits de man, bedoeld in het eerste lid, nog in leven is.
Blijkens de Memorie van Toelichting (TK 1995-1996, 24649, nr. 3) kan de gerechtelijke vaststelling worden beschouwd als een laatste mogelijkheid om tussen ouder en kind een afstammingsband te doen ontstaan, indien de bereidheid van de verwekker zelf daartoe niet bestaat dan wel heeft bestaan, maar tijdens zijn leven niet heeft geleid tot erkenning.
Deze mogelijkheid is in de wet opgenomen omdat, indien een dergelijke regeling zou ontbreken, het kind verstoken is van een vader, indien deze geen bereidheid toont tot erkenning.
De rechtbank overweegt dat uit de parlementaire geschiedenis aangaande voornoemd artikel naar voren komt dat de mogelijkheid tot gerechtelijke vaststelling in de wet is opgenomen om een kind een - juridische - vader te geven, zowel in een situatie waarin de verwekker is overleden voordat hij het kind heeft kunnen erkennen als in het geval de verwekker weigert te erkennen. Daarbij wordt uitgegaan van de situatie dat het kind in leven is.
In de onderhavige zaak gaat de rechtbank er van uit dat [kind] tijdens zijn leven de man als zijn vader heeft beschouwd.
Hoewel de rechtbank begrip heeft voor het verdriet van de ouders om het verlies van [kind] en hun wens om alsnog een familierechtelijke betrekking tussen de man en hem te kunnen vestigen, is de rechtbank van oordeel dat de verzochte gerechtelijke vaststelling van het vaderschap over [kind] op grond van de wet thans niet (meer) mogelijk is omdat hij is overleden. Bovendien worden, nu voornoemde bepalingen in het belang van de minderjarige in de wet zijn opgenomen, om deze reden zijn belangen, ook in het licht van de door de vrouw aangehaalde Verdragsbepalingen, niet (meer) gediend bij toewijzing van het verzoek.
Dat gerechtelijke vaststelling van het vaderschap terugwerkende kracht heeft tot het moment van geboorte van het kind, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders, mede omdat aan de gerechtelijke vaststelling op zich geen naamsgevolg wordt verbonden.
De wet biedt in artikel 1:207, vierde lid, BW weliswaar de mogelijkheid na overlijden van een kind het vaderschap gerechtelijk vast te stellen doch beperkt deze mogelijkheid tot nazaten van het kind. Daarvan is in de onderhavige zaak geen sprake.
De rechtbank neemt daarbij bovendien in aanmerking dat uit de parlementaire geschiedenis opgemaakt kan worden dat de wetgever de kring van personen die gerechtelijke vaststelling kunnen verzoeken kennelijk bewust niet heeft willen uitbreiden tot de verwekker (TK 1996-1997, 24 649, nr. 28, p. 10). Toewijzing van het verzoek van de vrouw zou naar het oordeel van de rechtbank de rechtsvormende taak van de rechter dan ook te buiten gaan.
De rechtbank komt op grond van de gedingstukken, het verhandelde ter zitting alsmede het vorenoverwogene tot de slotsom dat het verzoek van de moeder tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de man over [kind] en de naamskeuze niet kan worden toegewezen.
Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING
De rechtbank:
Wijst het verzoek van de vrouw af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. W.C. Oosterbroek, voorzitter tevens kinderrechter, J.A.C.R.W. VerLoren van Themaat-van der Hoeven en M.M. van Weely, rechters, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 november 2008 in tegenwoordigheid van mr. J. Cornel-Lubberts, griffier.