ECLI:NL:RBALK:2008:BG7893

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
11 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/3274
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning en vrijstelling op basis van participatietraject

In deze zaak heeft eiseres, een bouwonderneming, een bouwvergunning aangevraagd voor de realisatie van een appartementengebouw met 11 appartementen in Alkmaar. Het bouwplan, dat voorziet in een woonbestemming, is in strijd met het geldende bestemmingsplan ‘De Hoef II’, dat een bestemming voor bedrijfsgebouwen kent. De gemeente Alkmaar heeft de aanvraag voor de bouwvergunning en de bijbehorende vrijstelling op basis van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) geweigerd, omdat het bouwplan nog niet het vereiste participatietraject had doorlopen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt en het beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de weigering van de gemeente om vrijstelling te verlenen niet gerechtvaardigd was. De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet kon eisen dat het participatietraject doorlopen moest worden, aangezien dit geen wettelijke verplichting was voor het verlenen van vrijstelling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente geen relevante argumenten had aangedragen voor de weigering van de vrijstelling en dat het besluit om de bouwvergunning te weigeren derhalve niet kon standhouden.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de gemeente opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens is de gemeente veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 644,00. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer op 11 december 2008.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer 07/3274 WRO
Uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van:
[bedrijfsnaam].,
gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. M. Attaibi,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar,
verweerder.
Aan het geding heeft als toegelaten partij deelgenomen Buurtoverleg De Hoef “Geestmolen”.
Ontstaan en loop van de zaak
Bij besluit van 23 januari 2007 heeft verweerder geweigerd om bouwvergunning 1e fase en vrijstelling ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) te verlenen voor de bouw van een appartemengebouw op de hoek [straatnaam]/[straatnaam] te Alkmaar. Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 24 oktober 2007 ongegrond verklaard. Eiseres heeft bij brief van 27 november 2007 tegen dit besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting van 30 oktober 2008 waar namens eiseres A. van Splunter en R. Klinkhamer zijn verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Verweerder is verschenen bij gemachtigden M. Blom en J. Uljee. Namens de toegelaten partij zijn verschenen L.N.J. Kleverlaan, P. Kuiper en J. Does.
Motivering
1. Eiseres heeft een bouwvergunning 1e fase gevraagd voor de realisatie van een appartementengebouw bestaande uit 11 appartementen Het appartementengebouw op de hoek [straatnaam]/[straatnaam] voorziet in zes bouwlagen. De maximale bouwhoogte is circa 20 meter. De 11 appartementen zijn onderverdeeld in negen tweekamerappartementen op de eerste, tweede en derde verdieping en twee driekamerappartementen op de vierde en vijfde verdieping. Op de begane grond worden twaalf parkeerplaatsen gerealiseerd, hier zijn ook de bergingen aanwezig. Tevens is op de begane grond de hoofdentree gelegen aan de zijde van de [straatnaam]. Het bouwplan sluit aan op het woningbouwplan “De Heemhof” van [bedrijfsnaam] B.V., welk plan gelegen is aan (de oost- en zuidzijde van) de [straatnaam] te Alkmaar.
2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘De Hoef II’ rust op het betreffende perceel de bestemming ‘bedrijfsgebouwen B (12)’. Het bouwplan voorziet in een woonbestemming. Voorts wordt de in het bestemmingsplan maximaal toegestane bouwhoogte van 12 meter overschreden. Daarmee staat vast dat het bouwplan en het voorgenomen gebruik in strijd zijn met de vigerende bestemming De aangevraagde bouwvergunning kan derhalve slechts verleend worden na vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO. Het in de bouwaanvraag besloten liggende verzoek om vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO heeft verweerder evenwel geweigerd.
3. De rechtbank dient dan ook in deze procedure de vraag te beantwoorden of verweerder in redelijkheid heeft kunnen weigeren vrijstelling ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO te verlenen.
4. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO, voor zover van belang, moet het project waarvoor vrijstelling wordt verleend, zijn voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt gemotiveerd waarom in het te realiseren project past binnen de toekomstig geldende bestemming van het betreffende gebied.
5. Verweerder heeft zich - in essentie - op het standpunt gesteld dat de vrijstelling is geweigerd omdat het bouwplan van eiseres nog niet het (door de gemeenteraad voorgeschreven) participatietraject heeft doorlopen. Het bouwplan is, anders dan het bouwplan van [bedrijfsnaam] B.V., niet als deellocatie opgenomen in de Nota van Uitgangspunten waaruit blijkt dat het participatietraject niet is doorlopen.
6. Eiseres heeft gemotiveerd aangevoerd dat zij heeft voldaan aan alle voorwaarden ten aanzien van participatie. Voor zover niet aan alle participatievoorwaarden zou zijn voldaan wijst eiseres erop dat dit geen grond kan vormen voor het weigeren van de bouwvergunning en vrijstelling. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat verweerder heeft miskend dat haar bouwproject wel binnen de Nota van Uitgangspunten valt. Eiseres heeft daarbij opgemerkt dat de status van de Nota van Uitgangspunten onduidelijk is, nu deze niet is gepubliceerd en dus geen geldigheid lijkt te hebben. Tot slot heeft eiseres aangevoerd dat het bouwplan stedenbouwkundig akkoord is bevonden. Het feit dat dit akkoord niet met toestemming van het college is gegeven kan niet afdoen aan de stedenbouwkundige inpasbaarheid. Al met al is eiseres van mening dat zij onevenredig in haar belangen is getroffen door het besluit van het college.
7. De rechtbank stelt voorop dat de bevoegdheid van verweerder om vrijstelling te verlenen een discretionaire bevoegdheid is. De bestuursrechter mag de uitoefening van die bevoegdheid slechts marginaal toetsen. Dit houdt in dat de rechtbank een besluit omtrent de gebruikmaking van die bevoegdheid slechts mag vernietigen, indien een dergelijk besluit als kennelijk onredelijk moet worden aangemerkt.
8. Verweerder heeft aan zijn weigering om vrijstelling te verlenen ten grondslag gelegd dat het bouwplan nog geen (door de gemeenteraad voorgeschreven) participatietraject heeft doorlopen. De rechtbank kan verweerder daarin niet volgen. Verweerder dient een vrijstelling immers te beoordelen met in achtneming van het gestelde in de artikelen 19 en 19a van de WRO. Daarbij is het verlenen van vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO een bevoegdheid die bij verweerder ligt. Aan de wijze waarop deze bevoegdheid wordt uitgeoefend kan de gemeenteraad in beginsel geen voorwaarden stellen. Voor zover verweerder van mening is dat voor het bouwplan een participatietraject gewenst is, kan het niet doorlopen zijn daarvan geen grond vormen om de vrijstelling te weigeren. Ter voorbereiding op het vrijstellingsbesluit zou dan het starten van een participatietraject in de rede liggen. Niet is gebleken dat verweerder daar een aanvang mee heeft gemaakt. Overigens wijst de rechtbank erop dat ten aanzien van vrijstellingen op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO inspraak nimmer een (wettelijke) verplichting is geweest. Op grond van artikel 6a van de WRO zoals die gold tot 1 juli 2005 was alleen bij toepassing van artikel 19, eerste lid, inspraak verplicht.
9. Nu verweerder geen enkel ruimtelijk relevant argument ten grondslag heeft gelegd aan de weigering vrijstelling te verlenen kan het bestreden besluit geen standhouden. Het beroep is gegrond. Verweerder had de aanvraag inhoudelijk moeten beoordelen zoals die bij hem was ingediend. Wegens schending van de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht zal de rechtbank dit besluit dan ook vernietigen en verweerder opdragen met inachtneming van deze uitspraak opnieuw te beslissen op de bezwaren van eiseres.
10 Met het oog op de nieuw te nemen beslissing ziet de rechtbank nog aanleiding het volgende te overwegen. Voor zover door verweerder naar voren is gebracht dat het bouwplan niet is opgenomen in de Nota van Uitgangspunten, overweegt de rechtbank dat de Nota van Uitgangspunten slechts een visie is van de gemeenteraad omtrent een nieuw op te stellen bestemmingsplan. Dat het onderhavige bouwplan hierin niet is beschreven staat niet aan het kunnen verlenen van vrijstelling in de weg. De beoordeling van het bouwplan dient te geschieden aan de hand van de meegezonden ruimtelijke onderbouwing. Daarbij valt overigens niet in te zien dat het bouwplan niet passend zou zijn binnen de in de Nota van Uitgangspunten opgetekende visie. Op pagina 9 van de Nota van Uitgangspunten is immers opgenomen dat de gemeente de woonfunctie in het gebied wil versterken. Uitgangspunt van de provincie voor de ruimtelijke invulling van het gebied is, blijkens de Nota van Uitgangspunten, compacte en gestapelde woningbouw. Het bouwplan voldoet aan deze uitgangspunten en sluit voorts wat betreft de bouwhoogte aan bij het woningbouwplan van [bedrijfsnaam] B.V. aan de [straatnaam]. Dit plan, waarvoor door verweerder een bouwvergunning en vrijstelling is verleend, is wel in de Nota van Uitgangspunten beschreven.
11. Bij deze beslissing is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres voor de behandeling van haar beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft de rechtbank de kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644,00. Hierbij heeft de rechtbank zowel voor het opstellen van het beroepschrift als voor het verschijnen ter zitting één punt toegekend en het gewicht van de zaak aangemerkt als gemiddeld.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is over-wogen;
- bepaalt dat de gemeente Alkmaar aan eiseres het griffierecht ten bedrage van € 285,00 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eiseres redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,00;
- wijst de gemeente Alkmaar aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden;
- bepaalt dat de betaling van € 644,00 dient te worden gedaan aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan op 11 december 2008 door mr. J. Blokland, voorzitter, mr. P.H. Lauryssen en mr. M.A.J. Berkers, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. van Steenoven, griffier.
griffier voorzitter
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden - in elk geval de eisende partij - en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.