ECLI:NL:RBALK:2008:BG4918

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
5 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/2981 ZW en 07/2982 ZW
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van ZW-uitkering in verband met gedeeltelijke hervatting van werkzaamheden als zelfstandige

In deze zaak heeft de rechtbank Alkmaar op 5 november 2008 uitspraak gedaan in de zaken met de nummers 07/2981 ZW en 07/2982 ZW. Eiser, een advocaat, had een Ziektewet (ZW) uitkering aangevraagd die per 8 oktober 2006 was toegekend. De rechtbank moest beoordelen of de terugvordering van een teveel betaalde ZW-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) terecht was. Het UWV had de uitkering per 23 oktober 2006 vastgesteld op € 83,50 per dag, omdat eiser zijn werkzaamheden voor 50% had hervat. Eiser was het hier niet mee eens en stelde dat zijn uitkering ten onrechte was verlaagd en dat er geen sprake was van onverschuldigde betaling.

De rechtbank oordeelde dat artikel 31 van de ZW van toepassing was, maar dat de inkomsten uit arbeid anders dan in dienstbetrekking, zoals die van eiser, niet in mindering konden worden gebracht op het ziekengeld, voor zover deze inkomsten reeds voor de toekenning van het ziekengeld waren genoten. De rechtbank concludeerde dat het UWV ten onrechte de ZW-uitkering had herzien en de terugvordering had ingesteld. De beroepen van eiser werden gegrond verklaard, de bestreden besluiten werden vernietigd en het UWV werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de ZW en de bescherming van de rechten van verzekerden, vooral in situaties waarin inkomsten uit zelfstandige arbeid worden ontvangen tijdens een ziekteperiode. De rechtbank heeft de besluiten van het UWV herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
Zaaknummers: 07/2981 ZW en 07/2982 ZW
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaken van:
[naam],
wonende te [woonplaats],
eiser,
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (districtskantoor Leiden),
verweerder.
Ontstaan en loop van de zaken
Bij besluit van 29 november 2006 is aan eiser per 8 oktober 2006 een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend. Daarbij is het dagloon vastgesteld op € 167,00.
Bij besluit van 9 juli 2007 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat zijn ZW-uitkering met ingang van 23 oktober 2006 wordt vastgesteld op € 83,50 per dag.
Bij besluit van 16 juli 2007 heeft verweerder de teveel betaalde ZW-uitkering van eiser over de periode van 23 oktober 2006 tot 10 juni 2007 ten bedrage van € 5.511,00 teruggevorderd.
De tegen deze besluiten door eiser gemaakte bezwaren heeft verweerder bij besluiten van 25 september 2007 en 12 oktober 2007 ongegrond verklaard. Tegen deze besluiten heeft eiser beroep ingesteld bij brief van 30 oktober 2007.
De zaken zijn ter zitting van 25 september 2008 gevoegd behandeld. Eiser is daar in persoon verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde W.H. Visser.
Motivering
1. In geschil is of verweerder terecht en op goede gronden de ZW-uitkering van eiser met ingang van 23 oktober 2006 heeft vastgesteld op € 83,50 in verband met de hervatting van eisers werkzaamheden als advocaat en van eiser een bedrag van € 5.511,00 heeft teruggevorderd over de periode van 23 oktober 2006 tot 10 juni 2007.
2. Ingevolge artikel 31, tweede lid, van de ZW ontvangt de verzekerde aan ziekengeld niet meer dan het bedrag waarmede zijn dagloon het bedrag van het door hem ontvangen loon overtreft.
Ingevolge artikel 31, derde lid, van de ZW worden voor de toepassing van het tweede lid onder loon mede verstaan inkomsten uit arbeid anders dan in dienstbetrekking, met dien verstande, dat deze inkomsten buiten aanmerking blijven, voor zover deze ook reeds werden verworven onmiddellijk voorafgaande aan de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken wegens ziekte of de dag met ingang waarvan de uitkering op grond van artikel 3:7, 3:8, 3:9 of 3:10, van de Wet arbeid en zorg werd toegekend.
3. Verweerder heeft zich blijkens het bestreden besluit en de overige gedingstukken op het standpunt gesteld dat eisers ZW-uitkering per 23 oktober 2006 terecht is vastgesteld op € 83,50 per dag. Volgens verweerder heeft eiser zijn werkzaamheden per 23 oktober 2006 voor 50% hervat en ontvangt hij daarmee 50% van zijn inkomsten. Verweerder meent dat de ZW-uitkering daarom per 23 oktober 2006 moet worden uitgekeerd onder aftrek van de verdiensten. Volgens verweerder heeft eiser over de periode van 23 oktober 2006 tot en met 9 juni 2007 ziekengeld ontvangen, waarbij geen rekening is gehouden met eisers inkomsten vanaf 23 oktober 2006. Daarom is er volgens verweerder in deze periode sprake van een onverschuldigde betaling van ziekengeld, ten bedrage van € 5.511,00. Verweerder meent dat er geen sprake is van een dringende reden op grond waarvan moet worden afgezien van de terugvordering.
4. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de ZW-uitkering ten onrechte is vastgesteld op € 83,50 per dag per 23 oktober 2006. Volgens eiser is de beslissing van 29 november 2006 onherroepelijk. Eiser heeft gesteld dat hij zijn werkzaamheden niet voor 50% heeft hervat. Hij heeft erop gewezen dat hij met het ziekengeld en zijn verdiensten niet zijn volledige inkomen ontvangt. Eiser meent dat verweerder had moeten uitgaan van een dagloon van € 170,33 in plaats van € 167,00. Volgens eiser is verweerders stelling dat hij gemiddeld € 83,50 per dag verdient, onjuist. Voorts heeft eiser betoogd dat artikel 31 van de ZW niet via artikel 72 van de ZW van toepassing kan worden verklaard op zijn vrijwillige verzekering en dat er geen sprake is van een door hem genoten loon. Volgens eiser is sprake van ongeoorloofde kennisneming van zijn medische gegevens. Ten slotte meent eiser dat er geen sprake is van onverschuldigd betaalde ZW-uitkering.
5. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat artikel 31 van de Zw van toepassing is. Voorts kan verweerder worden gevolgd in zijn standpunt dat op grond van artikel 31, derde lid, van de ZW onder loon ook inkomsten uit arbeid anders dan in dienstbetrekking worden verstaan. Vast staat evenwel dat voornoemde inkomsten van eiser werden verworven onmiddellijk voorafgaande aan de eerste dag van zijn ongeschiktheid tot werken wegens ziekte, als bedoeld in voornoemd artikellid. Hieruit volgt, zoals evenzeer blijkt uit genoemd artikellid, dat deze inkomsten voor de toepassing van het tweede lid buiten aanmerking blijven. Dit betekent dat inkomsten uit arbeid anders dan in dienstbetrekking niet in mindering kunnen worden gebracht op het ziekengeld als en voorzover ze reeds voor het toekennen van ziekengeld werden genoten. Van zogeheten anticumulatie van inkomsten met ziekengeld kan in dit geval dus geen sprake zijn. Verweerder is ten onrechte tot herziening van het besluit tot toekenning van ziekengeld en tot terugvordering overgegaan. Aan hetgeen partijen hebben aangevoerd komt de rechtbank gelet op het voorgaande niet toe.
6. De beroepen zijn gegrond en de bestreden besluiten komen voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met het bepaalde in artikel 31, derde lid, van de Zw. Aangezien slechts één beslissing mogelijk is, zal de rechtbank met toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hierna zelf in de zaken voorzien.
7. Bij deze beslissing is er aanleiding voor een proceskostenveroordeling met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor vergoeding van kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand is geen aanleiding, nu van door een derde daartoe gemaakte kosten niet is gebleken. Wel is er aanleiding voor vergoeding van verletkosten, met inachtneming van het bepaalde in artikel 2 van voornoemd besluit, begroot op € 79,64.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- verklaart de bezwaren tegen de besluiten van 9 en 16 juli 2007 alsnog gegrond;
- herroept de besluiten van 9 en 16 juli 2007;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
- bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen eiser het voor de behandeling van zijn beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 39,00 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de door eiser voor de behandeling van zijn beroepen gemaakte proceskosten van € 79,64;
- wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden;
- bepaalt dat de betaling van de proceskosten, net als die van het griffierecht, moet worden gedaan aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan op 5 november 2008 door mr. P.H. Lauryssen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. D.J.H. Best, griffier.
griffier rechter
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden – in elk geval de eisende partij – en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.