Verzoeker heeft de grondslag van de wraking ter zitting van de wrakingskamer geadstrueerd met een aantal situaties die zich ter terechtzitting van de politierechter van 18 juli 2008 hebben voorgedaan.
Zo beschreef de politierechter een fictieve situatie, waaruit verzoeker afleidde dat "de zaak al was beslist". Daarnaast heeft de politierechter naar de mening van verzoeker sturende vragen gesteld en gezegd dat hij niet alles hoefde te geloven wat in de zittingzaal wordt gezegd. Verzoeker heeft daaruit afgeleid dat er volgens de politierechter geen sprake was van zelfverdediging.
De wrakingskamer is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de politierechter zijn definitieve oordeel omtrent de zaak reeds had gevormd en kenbaar gemaakt vóór de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting. Dat kan niet worden afgeleid uit de door de politierechter gebruikte bewoordingen die verzoeker ter zitting van 12 augustus 2008 heeft weergegeven. De wrakingskamer merkt daarbij op dat het tot de taken en het instrumentarium van de rechter behoort om tijdens het onderzoek ter terechtzitting kritische vragen te stellen in het kader van de waarheidsvinding. Het behoort tevens tot zijn taak de verklaring van de verdachte ter zitting niet voetstoots aan te nemen, maar deze af te zetten tegen de overige bevindingen uit het onderzoek ter terechtzitting. Uit de omstandigheid dat de politierechter verzoeker kritisch heeft ondervraagd naar aanleiding van zijn beroep op zelfverdediging en hem aan de hand van een voorbeeld heeft verduidelijkt wanneer in het algemeen al dan niet sprake is van noodweer, kan naar het oordeel van de rechtbank evenmin vooringenomenheid van de politierechter worden afgeleid.
Anders dan verzoeker meent, kan dat ook niet worden afgeleid uit de door de officier van justitie ter terechtzitting gemaakte opmerking dat verzoeker een wrakingsverzoek kon doen als hij meende dat de politierechter vooringenomen was.
Verzoeker heeft voorts ter zitting van de wrakingskamer gesteld dat hij nog niet klaar was met het vertellen van zijn kant van het verhaal. De rechtbank is van oordeel dat deze stelling niet is komen vast te staan.. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting blijkt dat het onderzoek naar de feiten was afgerond en de persoonlijke omstandigheden van verzoeker aan de orde waren geweest toen het wrakingsverzoek werd gedaan. In het proces-verbaal is de zienswijze van verzoeker weergegeven en deze weergave is coherent en lijkt compleet. Nadat door verzoeker was aangegeven dat en waarom in zijn geval sprake was van zelfverdediging is blijkens het proces-verbaal nog verder over het tenlastegelegde feit gesproken. Dat verzoeker zijn verhaal niet heeft kunnen beëindigen blijkt dus niet uit het proces-verbaal en is door de politierechter uitdrukkelijk bestreden.
Verzoeker heeft tenslotte verklaard dat hij, na zijn mededeling dat hij servicemedewerker in de ICT was, de daarop volgende opmerking van de politierechter, inhoudende dat verzoeker dus geen systeembeheerder was, heeft ervaren als denigrerend. Deze laatste uitwerking van de grondslag van het wrakingsverzoek faalt eveneens, nu naar het oordeel van de wrakingskamer niet valt in te zien waarom deze opmerking van de politierechter, anders dan door deze bedoeld, als denigrerend zou kunnen worden ervaren.