RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
Uitspraak van de meervoudige kamer
De Stichting [naam stichting]
gevestigd te [plaatsnaam],
eiseres,
gemachtigde mr. J. Veltman,
de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
verweerder.
Ontstaan en loop van de zaak
Bij brief van 9 mei 2005 heeft eiseres verweerder verzocht om informatie betreffende de aanvraag voor subsidie voor de mobiele behandelkamer van [eiseres]. Daarbij heeft zij aangegeven dat zij graag voor subsidie in aanmerking wil komen.
Bij besluit van 9 september 2005 heeft verweerder eiseres de gevraagde subsidie geweigerd.
Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 27 april 2007 ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit bij brief van 5 juni 2007 beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting van 20 maart 2008, waar eiseres is vertegenwoordigd door [naam1], bijgestaan door haar gemachtigde en [naam2]. Verweerder is verschenen bij gemachtigden mr. drs. E.C.M. Hurkens en mr. A.C. de Die, advocaten te Den Haag.
1. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of verweerders besluit, waarin verweerder de weigering om aan eiseres subsidie te verstrekken heeft gehandhaafd, de toetsing in rechte kan doorstaan.
2. Bij die beoordeling is de volgende regelgeving met name van belang.
Bij artikel 2.1.1 van de Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet, die op 1 januari 2006 in werking is getreden, is de Ziekenfondswet ingetrokken.
Ingevolge artikel 2.1.2, eerste lid, van de Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet blijft ten aanzien van aanspraken, rechten en verplichtingen die bij of krachtens de Ziekenfondswet voor de intrekking van die wet zijn ontstaan, dan wel na dat tijdstip zijn ontstaan ter zake van de afwikkeling van die wet, het recht van toepassing, zoals dat gold voor de intrekking, behoudens voor zover ter zake in deze wet afwijkende regels zijn gesteld.
Ingevolge het tweede lid is ten aanzien van bezwaar en beroep tegen een besluit op grond van het bepaalde bij of krachtens deze paragraaf, het recht, zoals dat gold voorafgaand aan de intrekking van toepassing.
Uit vorenstaand overgangsrecht volgt dat artikel 1p, eerste lid, aanhef en onder f, van de Ziekenfondswet op deze aanvraag van toepassing blijft.
3. Ingevolge artikel 1p, eerste lid, aanhef en onder f, van de Ziekenfondswet kan bij ministeriële regeling worden bepaald dat het College [voor zorgverzekeringen] ten laste van de Algemene Kas, dan wel het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten, overeenkomstig in die regeling gestelde regels subsidies verstrekt voor andere bij die regeling aan te wijzen doeleinden, verband houdende met de verzekering ingevolge deze wet of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of de volksgezondheid in het algemeen.
Ter uitvoering van deze bepaling is de Regeling subsidies AWBZ en Ziekenfondswet (hierna: de Regeling) vastgesteld.
Ingevolge artikel 1.1.2, eerste lid, eerste volzin, van de Regeling verstrekt het College voor zorgverzekeringen op grond van deze regeling subsidies voor de in hoofdstuk 2 en hoofdstuk 3 aangegeven doeleinden.
4. Bij brief van 9 mei 2005 heeft eiseres verweerder verzocht om advies betreffende de aanvraag voor subsidie voor de mobiele behandelkamer van de [eiseres]. Naar het oordeel van de rechtbank is de brief van eiseres door verweerder terecht aangemerkt als een verzoek om subsidie. Nu, gelet op het voorgaande, niet verweerder maar het College voor zorgverzekeringen bevoegd is op een dergelijk verzoek om subsidie te beslissen, had verweerder het bezwaar gegrond moeten verklaren, het primaire besluit moeten herroepen, zich onbevoegd moeten verklaren om te beslissen op het subsidieverzoek, en het verzoek moeten doorsturen naar het College voor zorgverzekeringen.
Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd omdat het niet deugdelijk is gemotiveerd.
Ter voorkoming van onnodige procedures zal de rechtbank op de voet van artikel 8:72 van de algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak voorzien op na te melden wijze.
5. Ter voorlichting van partijen merkt de rechtbank nog het navolgende op.
In 1985 heeft de regering besloten de kosten van behandelingen van zwangerschapsafbreking in vergunninghoudende abortusklinieken te vergoeden uit begrotingsmiddelen. Op grond van het in 1985 vastgestelde Besluit Ziekenfondsraad Abortusklinieken werden aan abortusklinieken die in het bezit waren van een vergunning op grond van de Wet afbreking zwangerschap middelen ter beschikking gesteld voor de financiering van de kosten van de in de kliniek verrichte behandelingen en de daarbij behorende nazorg. Deze open-einde regeling kende geen mogelijkheden ter bevordering van de doelmatige besteding van de algemene middelen ten behoeve van abortushulpverlening; uitbreiding van het aantal klinieken met een vergunning leidde automatisch tot toename van uit te keren subsidiegelden. Omdat de minister in het kader van de behandeling van het wetsvoorstel Wet afbreking zwangerschap heeft besloten tot een terughoudende opstelling ten aanzien van de behoefte aan en de spreiding van abortusklinieken werd om tot een kostenbesparing te komen in 1992, ter gelegenheid van de vervanging van het Besluit Ziekenfondsraad Abortusklinieken door de Regeling, de subsidiëring beperkt tot de op dat moment bestaande klinieken. Sedertdien is in 2.7.19.1 van de Regeling een aantal met name genoemde instellingen genoemd waaraan een instellingssubsidie wordt verleend.
De rechtbank stelt vast dat eiseres niet voorkomt op de lijst met (in 1992 reeds bestaande) abortusklinieken, genoemd in artikel 2.7.19.1 van de Regeling.
In artikel 1p, eerste lid, aanhef en onder f, van de Ziekenfondswet is verweerder de bevoegdheid gegeven een ministeriële regeling vast te stellen verband houdende met de verzekering ingevolge de Ziekenfondswet, de AWBZ of de volksgezondheid in het algemeen. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder daarmee de bevoegdheid gegeven besluiten van algemene strekking vast te stellen, waaronder algemeen verbindende voorschriften. De vraag kan echter gesteld worden of verweerder ook de bevoegdheid is gegeven om in een individueel geval te beslissen of een bepaalde abortuskliniek al dan niet subsidiabel is. Verdedigd zou kunnen worden dat verweerder door de opname van een bundel beschikkingen in artikel 2.7.19.1 van de Regeling, waarin een niet voor uitbreiding vatbaar aantal met naam en plaats genoemde klinieken subsidiabel is verklaard, buiten zijn bevoegdheid is getreden. Aldus rijst ook de vraag of genoemd artikel van de regeling niet buiten toepassing zou moeten worden gelaten. De rechtbank zal haar oordeel over dit aspect van de zaak, dat ter zitting uitvoerig aan de orde is geweest, thans niet geven, omdat het in de eerste plaats aan het College voor zorgverzekeringen is om in het kader van de beslissing op de aanvraag om subsidie deze rechtsvraag te beantwoorden.
6. Bij deze beslissing is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres voor de behandeling van haar beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft de rechtbank de kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644,00. Hierbij heeft de rechtbank zowel voor het opstellen van het beroepschrift als voor het verschijnen ter zitting één punt toegekend en het gewicht van de zaak aangemerkt als gemiddeld.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat verweerder niet bevoegd is te beslissen op het subsidieverzoek van eiseres van 9 mei 2005;
- bepaalt dat verweerder deze aanvraag doorzendt aan het College voor de zorgverzekeringen;
- bepaalt dat de verweerder aan eiseres het griffierecht ten bedrage van € 285,00 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eiseres redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,00;
- wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport) aan als de rechtsper-soon die de proceskosten moet vergoeden;
- bepaalt dat de betaling van € 644,00 dient te worden gedaan aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan op 8 juli 2008 door mr. Th.P.J. de Graaf, voorzitter,
mr.drs. W.P. van der Haak en mr. C. Heijning, leden, in tegenwoordigheid van
mr. P.C. van der Vlugt, griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden - in elk geval de eisende partij - en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.