ECLI:NL:RBALK:2008:BD6668

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
8 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.810168-07
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor poging tot moord en doodslag na schietpartij in Hoorn

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 8 juli 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot moord en doodslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 20 februari 2007 op het Kerkplein in Hoorn twee slachtoffers heeft neergeschoten. De rechtbank heeft bewezen verklaard dat de verdachte met voorbedachten rade handelde, aangezien hij voorafgaand aan de schietpartij aanwezig was bij een bijeenkomst waar de confrontatie met de slachtoffers werd besproken. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de slachtoffers, waarbij de benadeelde partij [slachtoffer] € 50.000,= en [slachtoffer] € 10.000,= toegewezen kreeg voor immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van een derde benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard, omdat niet was komen vast te staan dat de gevorderde schade het rechtstreekse gevolg was van de bewezen verklaarde feiten. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers en de samenleving in haar overwegingen meegenomen.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer : 14.810168-07 (P)
Datum uitspraak : 8 juli 2008
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[Verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
gedetineerd in PI Noord, De Marwei te Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27
augustus 2007, 4 februari 2008, 31 maart 2008, 1 april 2008, 2 april 2008, 11 april
2008, 25 april 2008, 10 juni 2008 en 24 juni 2008.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van
hetgeen door de verdachte en mr. C. Janse, raadsman van de verdachte, naar voren is
gebracht.
Ter terechtzitting van 1 april 2008 hebben de slachtoffers [slachtoffer] en [slachtoffer] gebruik gemaakt van het spreekrecht en is de slachtofferverklaring van het slachtoffer [slachtoffer] voorgehouden.
1. TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is, nadat een vordering van de officier van justitie, strekkende tot wijziging van de tenlastelegging ex artikel 314a jo 313 van het Wetboek van Strafvordering ter terechtzitting van 31 maart 2008 is toegelaten, ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 20 februari 2007 in de gemeente Hoorn NH tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, het volgende heeft gedaan:
-verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) zijn/is naar een met genoemde [slachtoffer] afgesproken plaats gegaan en/of
-verdachte en/of een of meer van zijn mededaders waren/was voorzien van een of meer vuurwapen(s) en/of mes(sen), althans scherp(e) voorwerp(en) en/of honkbalknuppels, althans harde voorwerpen en/of
-verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) hebben/heeft meerdere kogels geschoten in en/of in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] en/of (vervolgens) (nadat die [slachtoffer] zwaar gewond op de grond terecht was gekomen) heeft/hebben een of meer van verdachtes mededader(s)
- een of meermalen met een mes, althans een scherp voorwerp, gestoken in het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- een of meermalen geschopt tegen het hoofd en/of andere delen van het lichaam van die [slachtoffer] en/of
-een of meermalen met (een) knuppel(s), althans (hard(e) voorwerp(en), althans vuisten en/of handen geslagen tegen het hoofd en/of andere delen van het lichaam van die [slachtoffer],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 20 februari 2007 in de gemeente Hoorn NH tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachte rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk het volgende heeft gedaan:
-verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) hebben/heeft een of meer kogel(s) geschoten in en/of in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] en/of (vervolgens) nadat die [slachtoffer] (zwaar) gewond op de grond terecht was gekomen heeft/hebben een of meer van verdachtes mededader(s)
-een of meermalen met een mes, althans een scherp voorwerp, in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken en/of
-een of meermalen met (een) knuppel(s), althans hard(e) voorwerp(en,) en/of met (een) hand(en) en/of (een) vuist(en) tegen het lichaam en/of het hoofd van die [slachtoffer] geslagen en/of
- een of meermalen tegen het hoofd en/of andere delen van het lichaam van die [slachtoffer] geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. STANDPUNTEN
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten. De officier van justitie acht de poging tot moord op [slachtoffer] wettig en overtuigend bewezen. Voorts acht de officier van justitie de poging tot doodslag op [slachtoffer] wettig en overtuigend bewezen. Beide feiten zijn door verdachte alleen gepleegd. Volgens de officier van justitie is niet het bewijs geleverd dat verdachte en zijn medeverdachten afspraken hebben gemaakt om [slachtoffer] van het leven te beroven, noch tijdens de bijeenkomst bij [betrokkene], noch tijdens de autorit naar het Kerkplein later in de avond van 20 februari 2007. De officier gaat er van uit dat er sprake is geweest van één schutter, en dat verdachte deze schutter is.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft gesteld dat hij niet schuldig is aan de tenlastegelegde feiten. Door en namens hem is aangevoerd dat hij op 20 februari 2007 ’s avonds aanwezig is geweest in de woning van [betrokkene], en later die avond in de auto van [medeverdachte] is meegereden naar het centrum van Hoorn, naar de coffeeshop “’t Keteltje” aan het Kerkplein. Hij ging mee met de anderen omdat hij een jointje wilde kopen in de coffeeshop. Bij de coffeeshop aangekomen bemerkte hij dat er twee groepen tegenover elkaar kwamen te staan: de groep van [medeverdachte] en de jongens die bij hem in de auto zaten, en een andere groep. Hij hoorde gebekvecht en rumoer, en besloot zich afzijdig te houden. Na het horen van geknal heeft hij zich, geschrokken, verwijderd van het Kerkplein, hij is weggerend. De nacht heeft hij doorgebracht bij [medeverdachte]. Verdachte geeft aan dat hij noch die avond in de woning bij [betrokkene], noch de volgende dag in de woning van [medeverdachte] een wapen voorhanden heeft gehad.
De raadsman heeft de bruikbaarheid voor het bewijs van diverse verklaringen in het dossier gemotiveerd betwist, en aangegeven dat voor beide tenlastegelegde feiten onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bestaat, zodat verdachte moet worden vrijgesproken.
4. BEWIJSMOTIVERING
De feiten
De rechtbank stelt de volgende feiten vast:
Op 20 februari 2007, tussen 19.00 uur en 21.00 uur, heeft een ontmoeting plaatsgevonden in het huis van [betrokkene] te Hoorn. Aanwezig waren [betrokkene], [medeverdachte], [medeverdachte], [medeverdachte], [getuige], [getuige] en verdachte.
Verdachte is rond 23.00 uur op 20 februari 2007 met [medverdachte] [medeverdachte] in de auto gestapt. Ook in de auto waren [medeverdachte] en [medeverdachte]. [Medeverdachte] is vervolgens naar het Kerkplein te Hoorn gereden.
[Medeverdachte] heeft om 23.04 uur gebeld naar de Regionale Meldkamer te Alkmaar om door te geven dat hij onderweg was naar het Kerkplein te Hoorn omdat hij daartoe werd uitgedaagd door ene [slachtoffer]. Hij deelde mee dat hij een (fysieke) confrontatie verwachtte.
Bij aankomst van de auto van [medeverdachte] op het Kerkplein te Hoorn, stonden [slachtoffer] en zijn broer [slachtoffer] vóór coffeeshop ’t Keteltje. Rechts naast hen stonden de broers [slachtoffer]en [slachtoffer]. Allen stonden met de rug naar ’t Keteltje. In de directe omgeving van ‘t Keteltje bevonden zich nog andere personen.
Nadat [medeverdachte] de auto had geparkeerd voor ’t Keteltje, stapte iedereen uit. In de groep van [medeverdachte] waren wapens aanwezig. [medeverdachte] ging vóór [slachtoffer] staan. Deze stond in de nabijheid van het terrasscherm dat tussen ’t Keteltje en het naastgelegen café “Het Kroeggie” staat, met zijn rug naar ’t Keteltje toe.
[medeverdachte] stond links naast [medeverdachte] en vóór [slachtoffer]. [Medeverdachte] stond links van [medeverdachte] en [medeverdachte] stond achter [medeverdachte]. [Medeverdachte] stond achter [medeverdachte].
Omstreeks 23.10 uur werd [slachtoffer] meerdere malen met een vuurwapen beschoten , waarbij ook zijn broer [slachtoffer], die rechts naast hem stond, door kogels werd geraakt. Beiden mannen kwamen op de grond terecht, waar zij zwaar gewond bleven liggen.
Nadat de schoten waren gevallen en [slachtoffer] en [slachtoffer] op de grond lagen, kregen zij trappen tegen hun hoofd dan en andere delen van hun lichaam. [Slachtoffer] werd bovendien met een mes gestoken in zijn been.
Verdachte heeft direct na het schieten van het Kerkplein te voet het Kerkplein verlaten. Verdachte verbleef in de nacht van 20 op 21 februari 2007 in de woning van [medeverdachte].
Op 21 februari is verdachte door [medeverdachte] en door [medeverdachte] naar zijn vriendin [medeverdachte] , in Leeuwarden, gebracht. Op 11 april 2007 is verdachte in de woning van [medeverdachte] te Leeuwarden aangehouden op verdenking van poging tot moord of poging tot doodslag van [slachtoffer] en poging tot doodslag van [slachtoffer].
In het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) van 19 maart 2007 betreffende munitieonderzoek, staat vermeld dat tijdens de schietpartij met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid geschoten is met één vuurwapen, vermoedelijk een semi-automatisch pistool van het merk Beretta, model 9000S. In het rapport van 17 juni 2008 staat vermeld dat de kogel die op 13 juni 2008 ontvangen is door het NFI zeer waarschijnlijk is afgevuurd uit dezelfde loop van het eerdergenoemde wapen. Op 13 juni 2008 is een kogel operatief verwijderd uit het lichaam van [slachtoffer], deze kogel is aan het NFI overhandigd.
In het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 24 juli 2007 betreffende letselonderzoek bij [slachtoffer], staat vermeld dat dit slachtoffer zeer ernstig gewond is geraakt.
In het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 24 juli 2007 betreffende letselonderzoek bij [slachtoffer], staat vermeld dat dit slachtoffer eveneens ernstig gewond is geraakt.
Beoordeling van de tenlastelegging
Gelet op de bovenstaande door de rechtbank vastgestelde feiten - die in overeenstemming zijn met de visie van zowel de officier van justitie als de verdediging op de gang van zaken op 20 februari 2007 - zal de rechtbank de volgende vragen beantwoorden, voordat de rechtbank tot een conclusie omtrent de tenlastegelegde feiten zal komen.
1. Door hoeveel personen is op het Kerkplein te Hoorn geschoten?
Vaststaat dat op het Kerkplein te Hoorn op 20 februari 2007 de slachtoffers [naam]en [slachtoffer] door kogels zijn geraakt. Vooreerst is van belang vast te stellen hoeveel schutters aanwezig waren op het Kerkplein: is er door één persoon geschoten, of door meerdere personen? Verdachte heeft zich hierover niet expliciet uitgelaten, hij heeft in dit verband slechts gesteld dat hij niet (één van) de schutter(s) is geweest. De officier van justitie heeft in haar requisitoir aangegeven dat zij uit het dossier afleidt dat er sprake is geweest van één schutter.
Ook de rechtbank gaat uit van één schutter. Er zijn weliswaar meerdere verwondingen bij beide slachtoffers aangetroffen, maar gelet op de in- en uitschotverwondingen bij beide slachtoffers kan worden uitgegaan van één wapen waarmee twaalf schoten zijn gelost. Uit de NFI rapportages concludeert de rechtbank dat alle kogels afkomstig zijn uit één en hetzelfde wapen, namelijk een Beretta (type 9000S).
Uit de verklaringen van getuigen concludeert de rechtbank eveneens dat er door één persoon is geschoten. Hoewel er andere verklaringen zijn die zouden kunnen wijzen op de aanwezigheid van meerdere schutters, met name de verklaringen van de slachtoffers, gaat de rechtbank uit van één schutter. De verklaringen van de slachtoffers moeten voor onjuist worden gehouden op dit punt; dit zou overigens goed te verklaren zijn uit de verwarring van het moment en het ernstige letsel bij beide slachtoffers. Het slachtoffer [naam] is ook pas (veel) later gehoord. Ook de aanwezigheid van een wapen bij [medeverdachte] (een alarmpistool) kan tot verwarring aanleiding hebben gegeven. Voorts staat vast dat er door en met de slachtoffers veel is gesproken over het schietincident – ook hierdoor kan verwarring bij de slachtoffers zijn ontstaan. Mede gelet op de verklaring van de getuige [naam] over het “staccato”geluid van de schoten, is er dan ook naar het oordeel van de rechtbank één schutter geweest.
2. Waar stond de schutter toen hij schoot op [slachtoffer] en [slachtoffer]?
De rechtbank heeft vastgesteld dat er is geschoten door één schutter, de volgende vraag die dient te worden beantwoord is waar deze schutter stond. Uit de eerste verklaring van [medeverdachte] blijkt dat hij de schoten (“knallen”) heeft gehoord van achter het glazen tussenschot. Ook de getuigen [slachtoffer] en [medeverdachte] hebben dit verklaard. De getuige [slachtoffer] heeft tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris verklaard: “Over het schieten kan ik zeggen dat ik de arm van de schutter over het schot heb gezien.”
3. Waar stond verdachte ten tijde van het schieten?
Verdachte heeft aangegeven bij de politie en ter zitting dat hij enige meters verwijderd stond van de anderen, bij het urinoir op het Kerkplein. Hij heeft aangegeven dat hij niet achter het glazen tussenschot stond. Er zijn geen verklaringen van getuigen die bevestigen dat verdachte op de door hem aangegeven plaats stond. Er is wel de verklaring van [medeverdachte] waarin hij zegt dat verdachte niet aan zijn rechterzijde is geweest, maar gelet op de gedetailleerde en direct na het gebeuren afgelegde verklaringen van [medeverdachte] en de verklaring van [medeverdachte], zal de rechtbank aan deze verklaring voorbij gaan. Daarbij slaat de rechtbank ook acht op hetgeen bij de beantwoording van de vraag wie de schutter is geweest wordt overwogen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte achter het glazen tussenschot heeft gestaan.
4. Wie is de schutter?
De cruciale vraag die dient te worden beantwoord is de vraag wie [slachtoffer] en [slachtoffer] heeft neergeschoten. De rechtbank geeft zich er hierbij rekenschap van dat er vele verklaringen zijn afgelegd op momenten dat in Hoorn al volop gesproken is over de schietpartij op het Kerkplein, en ook op momenten dat al foto’s van verdachte op tv waren vertoond, en daarbij zijn naam was genoemd.
De rechtbank gaat gelet daarop behoedzaam om met de afgelegde verklaringen.
De rechtbank zal een aantal - hieronder aangeduide - verklaringen met betrekking tot de herkenning/aanwijzing van verdachte als de schutter niet voor het bewijs gebruiken, nu aan deze verklaringen op dit punt gebreken kleven. Als eerste kan de rechtbank daarbij de verklaring van [slachtoffer] noemen. Deze getuige noemt de naam van verdachte ([verdachte]) als de schutter, maar heeft ook aangegeven dat deze naam door de politie is gebruikt tijdens het verhoor; getuige kent verdachte niet en kan hem niet beschrijven. Ook zou de naam van verdachte door deze getuige zijn gehoord in het ziekenhuis, toen hij [slachtoffer] wilde bezoeken. Dit betekent dat de aanwijzing van verdachte door deze getuige op dit punt niet betrouwbaar is.
De verklaring van de getuige [slachtoffer] is – op dit punt – evenmin bruikbaar voor het bewijs. De getuige [slachtoffer] verklaart weliswaar dat een jongen achter het schot bleef staan, deze jongen [naam] moest zijn geweest (daarbij doelend op verdachte) en dat hij heeft gezien dat die jongen van achter het schot heeft geschoten, maar onduidelijk blijft hoe de getuige wetenschap heeft van de identiteit van de schutter, hij kende verdachte immers niet, en er blijkt ook overigens niet van eigen wetenschap van verdachte omtrent de identiteit van de schutter. In een latere verklaring van [slachtoffer] verklaart deze getuige dat hij, nadat hem een foto van verdachte is getoond, dat hij verdachte herkent omdat hij een foto van verdachte heeft gezien in het programma “Opsporing verzocht” op televisie: “Ik herken hem van tv. Ik kende hem helemaal niet. [Verdachte] had ik nog nooit eerder gezien.” Deze omstandigheden maken dat ook de verklaringen van deze getuige door de rechtbank buiten beschouwing zullen worden gelaten, nu zij (op dit punt) onvoldoende betrouwbaar zijn.
De rechtbank zal ook geen gebruik maken van de verklaring van de getuige [getuige], nu hetgeen hieromtrent is aangevoerd door de verdediging door de rechtbank wordt overgenomen: niet voldoende betrouwbaar is een herkenning die plaatsvindt in het halfduister, van een 20 jarige persoon die men (eenmaal) eerder kort heeft gezien toen deze persoon 16 of 17 jaar oud was, dit alles terwijl de foto van verdachte reeds op televisie was getoond onder vermelding van de naam van verdachte. Ook zal de rechtbank de verklaringen van de aangever [slachtoffer] niet voor het bewijs gebruiken, nu deze getuige steeds spreekt over meerdere schutters, terwijl de rechtbank uitgaat van één persoon die met één en hetzelfde wapen alle schoten heeft gelost.
De rechtbank zal de verklaringen van [medeverdachte], met betrekking tot de aanwijzing van verdachte, voor het bewijs gebruiken. Hoewel de rechtbank zich bewust is van het feit dat deze medeverdachte wellicht zelf een belang kan hebben gehad in het aanwijzen van een ander dan zichzelf of zijn broers als de schutter, is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [medeverdachte] op dit punt betrouwbaar zijn. Daartoe is redengevend dat [medeverdachte] vanuit de plaats waar hij stond op het Kerkplein alle gelegenheid heeft gehad de schutter waar te nemen, dat hij meteen na het gebeurde bij zijn eerste contact met de politie heeft aangegeven dat verdachte heeft geschoten, en hierover ook steeds consistent heeft verklaard. Verder gebruikt de rechtbank voor het bewijs dat verdachte degene is geweest die heeft geschoten, de verklaring van de vriendin van [medeverdachte] , waarin zij heeft aangegeven dat [medeverdachte] aan haar – meteen na terugkomst van het Kerkplein – heeft aangegeven dat verdachte heeft geschoten. Ook de weergave in het proces-verbaal van het in het cellenblok van de rechtbank opgenomen gesprek tussen [medeverdachte] en zijn broer [medeverdachte], waarin [medeverdachte] aangeeft dat [medeverdachte] (tegen de politie) over [verdachte] moet verklaren en hem niet de hand boven het hoofd moet houden, draagt bij aan het bewijs.
Verdachte heeft zelf geen verklaring gegeven voor het feit dat [medeverdachte] hem heeft genoemd als de schutter, terwijl een verklaring hierover op zijn plaats zou zijn geweest. Ook overigens heeft verdachte geen openheid van zaken gegeven, terwijl dat van hem gevergd kon worden. Verdachte is, hiermee ter zitting geconfronteerd, ook niet tot een nadere uitleg gekomen.
De rechtbank baseert het oordeel dat verdachte degene is geweest die de schoten op [slachtoffer] en [slachtoffer] heeft afgevuurd ook op de verklaringen van [getuige] en [getuige] , inhoudende dat verdachte een vuurwapen bij zich had in de woning van [betrokkene] eerder op diezelfde 20ste februari 2007. Ook de verklaringen van [medeverdachte] over de aanwezigheid van een vuurwapen in haar woning, korte tijd na het schietincident namelijk in de ochtend van 21 februari 2007, wordt door de rechtbank gebruikt als bewijsmiddel voor het gebruik van het vuurwapen door verdachte. De rechtbank concludeert op grond van de bewijsmiddelen dat er sprake is van één en hetzelfde vuurwapen bij verdachte: het vuurwapen in de woning bij [betrokkene] moet, gelet op de aanduiding door [getuige] als een Beretta, hetzelfde vuurwapen zijn geweest als het vuurwapen dat door verdachte op het Kerkplein is gebruikt om de slachtoffers mee neer te schieten. Gelet op het korte tijdsverloop na de schietpartij gaat de rechtbank er eveneens vanuit dat het door [medeverdachte] waargenomen vuurwapen deze Beretta betreft.
5. Was er sprake van opzet op de dood en voorbedachte raad bij verdachte?
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte de schoten heeft gelost, staat daarmee voor de rechtbank vast dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van de slachtoffers [slachtoffer] en [slachtoffer]. Beide slachtoffers zijn meerdere malen geraakt, en het is een feit van algemene bekendheid dat het meermalen schieten op het lichaam van een persoon - zeker van korte afstand - de dood tengevolge kan hebben.
Met betrekking tot de tenlastegelegde voorbedachte raad overweegt de rechtbank het volgende. Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad is voldoende dat komt vast te staan dat de verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte met voorbedachte raad heeft gepoogd [slachtoffer] van het leven te beroven: verdachte wist van de geplande confrontatie met [slachtoffer], dat was het doel van het gaan naar het Kerkplein. De verklaring daaromtrent van verdachte dat hij slechts meeging om een jointje te roken is niet geloofwaardig, gelet op de omstandigheden dat ook hij eerder aanwezig was geweest in de woning van [betrokkene] waar het conflict tussen de gebroeders [medeverdachte] en [medeverdachte] in zijn bijzijn was besproken , en dat hij later op de avond kennelijk heeft besloten een vuurwapen mee te nemen naar de plaats waar de confrontatie zou gaan plaatsvinden.
Verdachte heeft tijdens de autorit naar het Kerkplein voorafgaande aan de confrontatie aldaar tijd gehad om zich te beraden op het genomen besluit om een vuurwapen mee te nemen en dit te gaan gebruiken jegens [slachtoffer]. Tevens heeft verdachte de gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Van belang acht de rechtbank voorts dat verdachte zeer kort na de aankomst op het Kerkplein zonder directe aanleiding is gaan schieten op [slachtoffer].
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat uit de stukken niet kan worden afgeleid dat verdachte ook met voorbedachte raad heeft gepoogd [slachtoffer] van het leven te beroven, nu niet is gebleken dat verdachte van tevoren wist dat [slachtoffer] ter plaatse zou zijn. Niet uitgesloten is dat verdachte pas op moment van schieten [slachtoffer] voor het eerst heeft gezien.
6. Is er sprake van medeplegen door meerdere personen, van poging tot moord dan wel doodslag door andere geweldshandelingen dan door het afvuren van kogels?
De rechtbank stelt vast dat de slachtoffers [slachtoffer] en [slachtoffer] zijn geschopt en geslagen en ook dat verdachte niet heeft geslagen of geschopt. Er is ook gestoken in het lichaam van [slachtoffer], maar niet duidelijk is geworden wie van de aanwezigen heeft gestoken. De rechtbank stelt wel vast dat het in ieder geval niet verdachte is geweest. Deze geweldshandelingen leiden niet tot de conclusie dat er – door dit geweld – sprake was van poging tot moord of doodslag op [slachtoffer]en [slachtoffer]. Naar het oordeel van de rechtbank is er (enkel) sprake van het pogen [slachtoffer] en [slachtoffer] van het leven te beroven door te schieten op hen beiden. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er geen bewijs is voor een bewuste en nauwe samenwerking met de medeverdachten met betrekking tot het schieten op de slachtoffers.
Behandeling van de (overige) verweren
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om de inhoud van de handgeschreven brief - overgelegd door de raadsman op de terechtzitting op 1 april 2008 - uitdrukkelijk bij de oordeelsvorming te betrekken.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de brief geen ontlastende informatie bevat. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking hetgeen getuige [medeverdachte] daaromtrent ter terechtzitting van 25 april 2008 onder meer heeft verklaard:
“U vraagt mij naar de passage‘volgens mij ben ik de enige die voor 100% zeker weet dat jij onschuldig bent’. Ik heb de schutter niet gezien, dus ik weet natuurlijk niet 100% zeker dat [verdachte] onschuldig is.”
Bewezenverklaring
De rechtbank verklaart op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 20 februari 2007 in de gemeente Hoorn NH, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, het volgende heeft gedaan:
-verdachte is naar een met genoemde [slachtoffer] afgesproken plaats gegaan en
-verdachte was voorzien van een vuurwapen en
-verdachte heeft meerdere kogels geschoten in het lichaam van die [slachtoffer],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 20 februari 2007 in de gemeente Hoorn NH, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet het volgende heeft gedaan:
-verdachte heeft een of meer kogels geschoten in het lichaam van die [slachtoffer],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
5. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
poging tot moord;
Ten aanzien van feit 2:
poging tot doodslag.
6. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Verdachte is strafbaar omdat niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
7. STRAFOPLEGGING
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op de openbare weg in het centrum van Hoorn twee mannen neergeschoten. Eén van deze mannen, het slachtoffer [naam], was daarbij het doelwit van verdachte, het andere slachtoffer, zijn broer [naam], stond naast hem. Voor de bepaling van de hoogte van de straf stelt de rechtbank het leed dat aan [slachtoffer] en [slachtoffer] is toegebracht voorop. [Slachtoffer] is, hoewel op vitale plaatsen getroffen, niet komen te overlijden, hetgeen wel haast als een wonder mag worden beschouwd. Hij zal nooit meer kunnen lopen, is verlamd vanaf zijn bovenlichaam en is voor de rest van zijn leven afhankelijk van de zorg van anderen. [slachtoffer] is (vooral) gewond geraakt aan zijn been, welke verwonding zijn sportcarrière abrupt beëindigd heeft. Niet uitgesloten is dat zijn letsel niet meer (volledig) zal herstellen. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij door gewapend naar een afgesproken treffen te gaan en ter plaatse te schieten op degene met wie was afgesproken ([slachtoffer]), terwijl er daarnaast nog een andere persoon stond die hij eveneens neerschoot ([slachtoffer]), het leven van deze twee jonge mannen onherstelbare schade en daarnaast onvoorstelbaar leed heeft toegebracht.
Daarnaast speelt bij de bepaling van de straf een rol dat veel mensen getuige zijn geweest van deze schietpartij, en vele mensen het verhaal van de schietpartij later gehoord hebben. Zowel de aanwezigen als andere burgers zijn door dit incident ernstig geschokt. Het neerschieten van twee mensen op straat betekent een zeer ernstige inbreuk op de openbare orde en het is bekend dat feiten zoals deze gevoelens van onveiligheid kunnen oproepen en versterken. Daar komt nog bij dat, nu er meerdere mensen aanwezig waren op de plaats waar verdachte zijn pistool leegschoot het niet aan verdachte te danken is dat naast de twee slachtoffers geen andere mensen zijn geraakt.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het uittreksel justitiële documentatie waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld, meerdere malen ook in verband met geweldsdelicten en in verband met overtreding van de Wet Wapens en Munitie.
Gelet op deze feiten en gelet op de persoon van de verdachte is de rechtbank van oordeel dat slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur passend is.
De rechtbank ziet in het voorgaande dan ook aanleiding aan verdachte, overeenkomstig de eis van de officier van justitie, een gevangenisstraf voor de duur voor tien jaren op te leggen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
8. BENADEELDE PARTIJEN
? Mr. N. Velthorst, advocaat te Amsterdam, heeft als gemachtigde van de benadeelde [slachtoffer], vóór de aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 80.000,= als voorschot wegens immateriële schade die de verdachte met zijn mededaders aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
De rechtbank is van oordeel dat in ieder geval, in redelijkheid, tot een bedrag van
€ 50.000,= aan immateriële schade is geleden en zal dat deel van de vordering toewijzen.
Naar het oordeel van de rechtbank is het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding,
De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij in het resterende deel van de vordering niet ontvankelijk is.
De benadeelde partij kan dit deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek Bewezenverklaring onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 50.000,=, kan de vordering tot dat bedrag worden toegewezen.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
? Mr. S.V. Ramdihal, advocaat te Amsterdam, heeft als gemachtigde van de benadeelde [slachtoffer], vóór de aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 15.000,= als voorschot wegens immateriële schade die de verdachte met zijn mededaders aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
De rechtbank is van oordeel dat in ieder geval, in redelijkheid, tot een bedrag van
€ 10.000,= aan immateriële schade is geleden en zal dat deel van de vordering toewijzen.
Naar het oordeel van de rechtbank is het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding,
De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij in het resterende deel van de vordering niet ontvankelijk is.
De benadeelde partij kan dit deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek Bewezenverklaring onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 10.000,=, kan de vordering tot dat bedrag worden toegewezen.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
? De benadeelde partij [slachtoffer], heeft vóór de aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 14,80 ter zake van materiële schade en € 2.576,= als voorschot wegens immateriële schade die de verdachte met zijn mededaders aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
Nu echter niet is komen vast te staan dat de door de benadeelde partij gevorderde schade het rechtstreekse gevolg is geweest van het hiervoor in de rubriek Bewezenverklaring bewezen verklaarde strafbare feiten, zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk is.
De benadeelde partij kan dit deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9. SCHADEVERGOEDING ALS MAATREGEL
De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregel besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de in de rubriek Bewezenverklaring bewezen verklaarde strafbare feiten is toegebracht aan de benadeelden.
De toepassing van hechtenis, bij gebreke van voldoening van het verschuldigde bedrag, heft de opgelegde verplichting niet op.
10. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 63, 287 en 289 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
11. BESLISSING
De rechtbank:
? Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek Bewezenverklaring aangeduid, heeft begaan.
? Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders tenlaste is gelegd dan hierboven in de rubriek Bewezenverklaring bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
? Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten:
Ten aanzien van feit 1:
poging tot moord;
Ten aanzien van feit 2:
poging tot doodslag.
? Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
? Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 10 (tien) jaren.
? Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
? Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], tot het hierna te noemen bedrag.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 50.000,= (vijftigduizend euro) als schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken. De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Verklaart de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], te betalen een som geld ten bedrage van
€ 50.000,= (vijftigduizend euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 280 (tweehonderdtachtig) dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
? Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], tot het hierna te
noemen bedrag.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 10.000,= (tienduizend euro) als schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken. De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Verklaart de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], te betalen een som geld ten bedrage van
€ 10.000,= (tienduizend euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 80 (tachtig) dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
? Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Lolkema, voorzitter,
mr. N.O.P. Roché en mr. A.E. van Montfrans-Wolters, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Schouten, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 juli 2008.