RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer : 14.810075-07 (P)
Datum uitspraak : 8 juli 2008
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
[verdachte],
geboren te [woonplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 augustus 2007, 4 februari 2008, 31 maart 2008, 1 april 2008, 11 april 2008, 25 april 2008, 10 juni 2008 en 24 juni 2008.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van
hetgeen door de verdachte en mr. J.G.D. Rutten, raadsman van de verdachte, naar voren
is gebracht.
Ter terechtzitting van 1 april 2008 hebben de slachtoffers [Slachtoffers] gebruik gemaakt van het spreekrecht en is de slachtofferverklaring van het slachtoffer [slachtoffer] voorgehouden.
Aan de verdachte is, nadat een vordering van de officier van justitie, strekkende tot aanpassing/wijziging van de tenlastelegging ex artikel 314a jo 313 van het Wetboek van Strafvordering ter terechtzitting van 31 maart 2008 is toegelaten, ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 20 februari 2007 in de gemeente Hoorn NH tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,althans opzettelijk, het volgende heeft gedaan:
-verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) zijn/is naar een met genoemde [slachtoffer] afgesproken plaats gegaan en/of
-verdachte en/of een of meer van zijn mededaders waren/was voorzien van een of meer vuurwapen(s) en/of mes(sen), althans scherp(e) voorwerp(en) en/of honkbalknuppels, althans harde voorwerpen en/of
-verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) hebben/heeft meerdere kogels geschoten in en/of in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] en/of vervolgens) (nadat die [slachtoffer] zwaar gewond op de grond terecht was gekomen)
-verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) hebben/heeft een of meermalen met een mes, althans een scherp voorwerp, gestoken in het lichaam van die [slachtoffer] en/of
-verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) hebben een of meermalen, geschopt tegen het hoofd en/of andere delen van het lichaam van die [slachtoffer] en/of
-verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) hebben een of meermalen met (een) knuppel(s), althans (hard(e) voorwerp(en), althans vuisten en/of handen geslagen tegen het hoofd en/of andere delen van het lichaam van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 februari 2007 in de gemeente Hoorn tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met elkaar, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachte rade, althans opzettelijk, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, die [slachtoffer], terwijl hij zwaargewond op de grond lag,
-een of meermalen met een mes, althans een scherp voorwerp, in het lichaam te steken en/of
een of meermalen met (een) knuppel(s), althans hard(e) voorwerp, en/of vuisten en/of handen tegen het hoofd en/of andere delen van het lichaam te slaan en/of een of meermalen, tegen het hoofd en/of andere delen van het lichaam te schoppen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 februari 2007 in de gemeente Hoorn NH met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, het Kerkplein, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het door verdachte en/of zijn mededader(s), terwijl een of meer van hen waren voorzien van een of meer knuppel(s), althans (een) hard(e) voorwerp(en) en/of mes(sen), althans (een) scherp(e) voorwerp(en), en/of een of meer vuurwapen(s), althans op (een) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en) benaderen van en/of (dreigend) toelopen op en/of opdringen aan die [slachtoffer] en/of (vervolgens) het duwen tegen het lichaam van die [slachtoffer] en/of (vervolgens) het schoppen en/of trappen tegen het hoofd en/of andere delen van het lichaam van die [slachtoffer] en/of
het met (een) knuppel(s), althans (hard(e) voorwerp(en), althans vuisten en/of handen slaan tegen het hoofd en/of andere delen van het lichaam van die [slachtoffer] en/of het steken met (een) mes(sen), althans (een) scherp(e) voorwerp(en), tegen/in het lichaam van die [slachtoffer] (terwijl [slachtoffer] (zwaar) gewond) op de grond lag);
2.
hij op of omstreeks 20 februari 2007 in de gemeente Hoorn NH tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachte rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk het volgende heeft gedaan:
-verdachte en/of een of meer van zijn medader(s) hebben/heeft een of meer kogel(s) geschoten in en/of in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] en/of (vervolgens) terwijl die [slachtoffer] (zwaar) gewond op de grond lag
-een of meermalen met een mes, althans een scherp voorwerp, in het lichaam gestoken en/of
-een of meermalen met (een) knuppel(s), althans hard(e) voorwerp(en,) en/of met (een) hand(en) en/of (een) vuist(en) tegen het lichaam en/of het hoofd te geslagen en/of
- een of meermalen tegen het hoofd en/of andere delen van het lichaam geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 februari 2007 in de gemeente Hoorn NH tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon (te weten [slachtoffer]), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (te weten een compliceerde steekwond aan zijn linkerbovenbeen en/of zenuwbeschadiging in het linkerbovenbeen) heeft toegebracht, door deze opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, terwijl die [slachtoffer] (zwaar) gewond op de grond lag:
-een of meermalen met een mes, althans een scherp voorwerp, in het lichaam te steken;
meer subsidiair, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 februari 2007 in de gemeente Hoorn NH met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, het Kerkplein, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het door verdachte en/of zijn mededader(s), terwijl een of meer van hen (zichtbaar) waren voorzien van een of meer knuppel(s), althans (een) hard(e) voorwerp(en) en/of een of meer mes(sen), althans (een) scherp(e) voorwerp(en) en/of een of meer vuurwapen(s), althans op (een) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en), benaderen van en/of (dreigend) toelopen op en/of opdringen aan die [slachtoffer] en/of (vervolgens) het duwen tegen het lichaam van die [slachtoffer] en/of (vervolgens) het schoppen en/of trappen tegen het hoofd en/of andere delen van het lichaam van die [slachtoffer] en/of het met (een) knuppel(s), althans (hard(e) voorwerp(en), althans vuisten en/of handen slaan tegen het hoofd en/of andere delen van het lichaam van die [slachtoffer] en/of het steken met (een) mes(sen), althans (een) scherp(e) voorwerp(en), tegen/in het lichaam van die [slachtoffer] (terwijl [slachtoffer] (zwaar) gewond op de grond lag);
3.
hij op of omstreeks 20 februari 2007 in de gemeente Hoorn NH met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, het Kerkplein, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] en/of [slachtoffer], welk geweld bestond uit het door verdachte en/of zijn mededader(s), terwijl een of meer van hen (zichtbaar) waren voorzien van een of meer knuppel(s), althans (een) hard(e) voorwerp(en) en/of een of meer mes(sen), althans (een) scherp(e) voorwerp(en) en/of een of meer vuurwapen(s), althans op (een) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en), benaderen van en/of (dreigend) toelopen op en/of opdringen aan die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] en/of het houden van een mes, althans een scherp voorwerp, tegen of in de nabijheid van de buik van die [slachtoffer];
Subsidiair, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 februari 2007 in de gemeente Hoorn NH, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer] en/of [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, althans met openlijk in vereniging geweld plegen, immers is/zijn verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) (met de bedoeling een confrontatie met [slachtoffer] aan te gaan) naar het Kerkplein gegaan en/of (vervolgens) is/zijn verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) op het Kerkplein opzettelijk dreigend, terwijl een of meer van hen (zichtbaar) was/waren voorzien van een of meer knuppel(s), althans (een) hard(e) voorwerp(en) en/of een of meer mes(sen), althans (een) scherp(e) voorwerp(en) en/of een of meer vuurwapen(s), althans op (een) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en), die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] (die bij die [slachtoffer] stonden) toegelopen en/of heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) zich (vervolgens), terwijl die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] met de rug naar de muur van "het Keteltje" en naast de/een terrasafscheiding stond(en), opzettelijk dreigend aan hen opgedrongen en/of is/zijn hij/zij vlak voor hen gaan staan en/of heeft/hebben verdachte en/of een van zijn mededaders een mes, althans een scherp voorwerp tegen of in de nabijheid van de buik van die [slachtoffer] gehouden en/of die [slachtoffer] de woorden toegevoegd: "Jij ook, jij ook", waardoor voor die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] een dreigende situatie werd gecreëerd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot de bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde, met dien verstande dat de officier niet bewezen acht dat sprake is geweest van voorbedachte raad. Voorts kan volgens de officier niet worden bewezen dat de opzet van verdachte gericht is geweest op het om het leven brengen of zwaar lichamelijk letsel toebrengen van/aan [slachtoffers] met behulp van een vuurwapen.
Ten aanzien van de feiten 1 primair en 2 primair gaat de officier van justitie uit van de volgende omstandigheden:
- Er is bij [slachtoffer] sprake van in ieder geval één steekwond (in de
rechterbovenbuik). Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) is van oordeel dat het waargenomen letsel ook kan zijn veroorzaakt door de medici in het ziekenhuis (door het aanbrengen van een drain). Echter, gelet op de omstandigheid dat bij binnenkomst in het ziekenhuis door de medici wordt gesproken over meerdere schot- en steekwonden en ook de twee politieambtenaren die zich om [slachtoffer] bekommeren kort na het incident in diens buik een wond waarnemen die op een steekwond lijkt, stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat bij [slachtoffer] in ieder geval sprake is van één steekwond;
- Bij [slachtoffer] is sprake van een steekverwonding in het linkerbovenbeen;
- Verdachte heeft een mes in handen gehad (naast een vuurwapen/alarmpistool) en
heeft met dat mes gestoken;
- Door verdachte, en [medeverdachte] en [medeverdachte] is -nadat de slachtoffers [slachtoffers] waren neergeschoten- geweld gebruikt, bestaande uit het steken met een mes, het slaan met handen of vuisten en het schoppen;
- Verdachte, [medeverdachte] en [medeverdachte] hebben zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag door na afloop van het schieten met z’n drieën geweld te gebruiken tegen de twee zwaargewonde slachtoffers. De opzet op de dood middels het steken, schoppen en slaan kan worden afgeleid uit de gedragingen van de drie broers. De gedragingen vertoonden samenhang, waarbij hetgeen eerder die avond is besproken en de bewuste beslissing van alle drie om de confrontatie aan te gaan een belangrijke rol spelen.
Ten aanzien van het onder 3 primair tenlastegelegde feit is de officier van justitie van mening dat het houden van een mes tegen of in de nabijheid van de buik van [slachtoffer] niet als een handeling zoals vereist voor openlijke geweldpleging kan worden aangemerkt. De handeling kan weliswaar worden bewezen, maar valt niet binnen de delictsomschrijving van artikel 141 van het Wetboek van strafrecht. Derhalve dient daarvoor vrijspraak te volgen. Het subsidiair tenlastegelegde medeplegen van bedreiging van de broers [slachtoffers] kan wel bewezen worden verklaard, aldus de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 primair:
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van alle onder 1 tenlastegelegde feiten. Uit het dossier valt niet af te leiden dat verdachte geprobeerd heeft [slachtoffer] van het leven te beroven door middel van het lossen van schoten. Ook blijkt uit het dossier niet van een bewuste, nauwe en volledige samenwerking tussen verdachte en de schutter, gericht op het om het leven brengen van [slachtoffer]. Voorts valt niet vast te stellen of [slachtoffer] daadwerkelijk met een mes is gestoken.
De raadsman concludeert dat verdachte van het primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
Geenszins staat vast dat [slachtoffer] met een mes is gestoken. Verdachte ontkent dat er met knuppels is geslagen en dat er tegen het lichaam van [slachtoffer] is geschopt. Verdachte heeft verklaard dat hij op het moment van het schieten wegdook achter een auto en na het schieten opstond en samen met zijn broers in de auto van [medeverdachte] stapte en wegreed. De verklaring van getuige [getuige] laat de mogelijkheid open dat er geen vier maar drie mensen rondom [slachtoffer] en [slachtoffer] stonden, waaronder in ieder geval [medeverdachte]. Dit kan de verklaring van verdachte ondersteunen, te meer omdat [getuige] verklaart dat hij direct na het geweld drie mensen naar de auto ziet lopen, waarvan er één mogelijk [medeverdachte] is. Niet valt uit te sluiten dat getuige [getuige] niet overeenkomstig de waarheid heeft verklaard, omdat hij het mogelijk niet goed heeft gezien doordat hij op dat moment achter de auto van [slachtoffer] stond. De mogelijkheid dat er inderdaad maar drie mensen rondom [slachtoffer] en [slachtoffer] stonden na het schieten, kan ook blijken uit de combinatie van de verklaringen van [medeverdachte], [medeverdachte] en [medeverdachte] enerzijds, inhoudende dat zij alle drie niet kunnen plaatsen waar verdachte op dat moment stond en anderzijds uit de OVC-gesprekken tussen [medeverdachte] en [medeverdachte] waaruit naar het oordeel van de politie naar voren komt dat [medeverdachte] zou hebben toegegeven dat [medeverdachte] gestoken heeft. Voorts heeft [medeverdachte] op 12 april 2007 verklaard dat hij [medeverdachte] en [medeverdachte] gebogen over [slachtoffer] en [slachtoffer] zag staan en dat zij bewegingen met hun armen maakten in de richting van de lichamen van [slachtoffer] en [slachtoffer]. Als verdachte daarbij aanwezig was, had het voor de hand gelegen dat [medeverdachte] ook hem zou hebben genoemd in zijn verklaring.
De raadsman concludeert dat verdachte ook van het subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1 meer subsidiair:
Uit het dossier blijkt niet van een wezenlijke bijdrage van verdachte aan de tenlastegelegde geweldshandelingen. Weliswaar is verdachte met een wapen en eventueel een mes tezamen met de anderen naar de latere slachtoffers toegelopen, maar dat is onvoldoende om van een wezenlijke, bewuste bijdrage aan de later gepleegde openlijke geweldpleging te spreken.
De raadsman concludeert dat verdachte ook van het van het meer subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2 komt de raadsman tot dezelfde conclusie, aangezien het feitensubstraat niet verschilt, aldus de raadsman.
Ten aanzien van feit 3 primair verzoekt de raadsman verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, nu het tenlastegelegde feitencomplex geen openlijke geweldpleging oplevert zoals bedoeld in artikel 141 Sr, omdat niet blijkt dat er daadwerkelijk geweld is toegepast jegens de slachtoffers.
Een veroordeling ten aanzien van het onder 3 subsidiair tenlastegelegde is wel mogelijk, met dien verstande dat verdachte partieel vrijgesproken dient te worden ten aanzien van het onderdeel met de bedoeling een confrontatie met [slachtoffer] aan te gaan, nu nergens uit het dossier van deze bedoeling blijkt. Voorts dient verdachte te worden vrijgesproken van het verwijt dat hij met een mes voor [slachtoffer] zou hebben gestaan en deze in de nabijheid van de buik van [slachtoffer] zou hebben gehouden met de toevoeging van de woorden “jij ook, jij ook”. De verklaring van [slachtoffer] is onbetrouwbaar en kan niet voor het bewijs worden gebruikt, aangezien hij in eerste instantie op 22 februari 2007 niet over het mes verklaart en twee maanden later opeens zegt te hebben gezien dat verdachte een mes en een vuurwapen in zijn hand had. Bij de rechter-commissaris heeft getuige [slachtoffer] gezegd dat bij zijn eerdere, voor verdachte ontlastende, verklaring blijft. Nu verdachte ontkent, is de enkele verklaring van [slachtoffer] onvoldoende wettig bewijs, aldus de raadsman.
De rechtbank stelt de navolgende feiten vast:
Op 20 februari 2007, tussen 19.00 uur en 21.00 uur, heeft een ontmoeting plaatsgevonden in het huis van [betrokkene] te Hoorn. Aanwezig waren [betrokkene], verdachte, [medeverdachte], [medeverdachte], [medeverdachte], [getuige] en [getuige]. Tijdens de ontmoeting is gesproken over een tussen verdachte en [slachtoffer] gerezen conflict.
Tussen 21.30 uur en 22.40 uur heeft [medeverdachte] [slachtoffer] aan de telefoon gehad. [medeverdachte] heeft naar aanleiding van dit gesprek besloten om die avond naar het Kerkplein te Hoorn te gaan om een ontmoeting te hebben met [slachtoffer]. [medeverdachte] heeft vervolgens zijn broer [medeverdachte] gebeld en opgehaald. [medeverdachte] heeft [medeverdachte] gebeld en met hem afgesproken dat hij hem zou komen ophalen bij de voormalige technische school in Hoorn. Hij heeft [medeverdachte] gevraagd een knuppel mee te nemen. Toen [medeverdachte] bij [medeverdachte] in de auto was gestapt, belde [slachtoffer] [medeverdachte] op en vroeg deze waar hij bleef. Daarna heeft [medeverdachte] verdachte gebeld en opgehaald. Vervolgens heeft [medeverdachte] zijn broer [medeverdachte] gebeld en tegen hem gezegd dat hij naar de technische school moest komen. Daar aangekomen bleek dat [medeverdachte] vergezeld werd door [medeverdachte], die ook in de auto van [medeverdachte] plaatsnam. [medeverdachte] stapte als laatste in de auto. [medeverdachte] is vervolgens met verdachte en de vier andere inzittenden naar het Kerkplein gereden.
Vanuit de auto heeft [medeverdachte] om 23.04 uur gebeld naar de Regionale Meldkamer te Alkmaar om door te geven dat hij onderweg was naar het Kerkplein te Hoorn omdat hij daartoe werd uitgedaagd door ene [slachtoffer]. Hij deelde mee dat hij een (fysieke) confrontatie verwachtte.
Bij aankomst van de auto op het Kerkplein, stonden [slachtoffer] en zijn broer [slachtoffer] vóór coffeeshop “’t Keteltje”. Rechts naast hen stonden achtereenvolgend de broers [slachtoffers]. Allen stonden met de rug naar ’t Keteltje. In de directe omgeving van ‘t Keteltje bevonden zich nog andere personen.
Nadat [medeverdachte] de auto had geparkeerd vóór ’t Keteltje, stapten hij en de andere vijf inzittenden uit. In de groep van verdachte waren wapens aanwezig. [medeverdachte] ging vóór [slachtoffer] staan. Deze stond in de nabijheid van het terrasscherm dat tussen ’t Keteltje en het naastgelegen café “Het Kroeggie” staat, met zijn rug naar ’t Keteltje toe.
[medeverdachte] stond links naast [medeverdachte] en vóór [slachtoffer]. Verdachte stond links van [medeverdachte] en [medeverdachte] stond achter verdachte. [medeverdachte] stond achter [medeverdachte] en [medeverdachte] stond achter het terrasscherm aan de kant van Het Kroeggie.
Omstreeks 23.10 uur werd [slachtoffer] meerdere malen met een vuurwapen beschoten, waarbij ook zijn broer [slachtoffer], die rechts naast hem stond, door kogels werd geraakt. Beiden mannen kwamen op de grond terecht, waar zij zwaar gewond bleven liggen.
Nadat de schoten waren gevallen en [slachtoffers] op de grond lagen, kregen zij trappen tegen hun hoofd dan wel andere delen van hun lichaam. [slachtoffer] werd bovendien met een mes gestoken in zijn been.
[medeverdachte] is met zijn drie broers in zijn auto gestapt en ze zijn weggereden. [medeverdachte] en [medeverdachte] hebben zich direct na het schieten te voet van het Kerkplein verwijderd.
In het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 19 maart 2007 betreffende munitieonderzoek, wordt vermeld dat tijdens de schietpartij met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid geschoten is met één vuurwapen, vermoedelijk een semi-automatisch pistool van het merk Beretta, model 9000S.
In het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 24 juli 2007 betreffende letselonderzoek bij [slachtoffer], staat vermeld dat dit slachtoffer zeer ernstig gewond is geraakt.
In het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 24 juli 2007 betreffende letselonderzoek bij [slachtoffer], staat vermeld dat dit slachtoffer zwaar gewond is geraakt en dat één van de verwondingen een steekwond in het linkerbovenbeen betreft.
In het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 10 mei 2007 betreffende textielonderzoek staat vermeld dat in de kleding van het slachtoffer [slachtoffer] geen beschadigingen zijn waargenomen die duidelijk afkomstig kunnen zijn van een steekbeweging met een scherprandig voorwerp, zoals een mes. Tevens staat vermeld dat in de kleding van het slachtoffer [slachtoffer] diverse beschadigingen werden waargenomen die veroorzaakt kunnen zijn door een scherprandig voorwerp, zoals een mes.
Beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank zal allereerst vaststellen welke handelingen tijdens de confrontatie op het Kerkplein op 20 februari 2007 zijn verricht, alvorens tot een conclusie omtrent de tenlastegelegde feiten te komen.
De rechtbank stelt voorop dat vast staat dat de slachtoffers [slachtoffer] en [slachtoffer] op 20 februari 2007 op het Kerkplein te Hoorn door kogels zijn geraakt. De rechtbank gaat er voorts op basis van het technisch bewijs en getuigenverklaringen van uit dat sprake is geweest van één schutter. Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt niet dat het verdachte is geweest die geschoten heeft met een vuurwapen.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de stukken van het dossier niet met voldoende zekerheid dat [slachtoffer] met een mes is gestoken. In het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 24 juli 2007 betreffende letselonderzoek bij [slachtoffer] wordt vermeld dat niet zeker is dat de ‘scherprandige huidklieving ter hoogte van de rechterbovenbuik’ (passend bij snij- of steekletsel) tijdens het incident van 20 februari 2007 is veroorzaakt dan wel tijdens een operatie ten behoeve van een wonddrain is toegebracht. Daar komt bij dat in het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 10 mei 2007 betreffende textielonderzoek staat vermeld dat in de kleding van het slachtoffer [slachtoffer] geen beschadigingen zijn waargenomen die duidelijk afkomstig kunnen zijn van een steekbeweging met een scherprandig voorwerp, zoals een mes.
Door de officier van justitie is betoogd dat de op de plaats delict aanwezige verbalisanten een wond op de buik van [slachtoffer] hebben waargenomen, volgens hen gelijkend op een steekwond. De rechtbank is echter van oordeel dat de waarneming van de verbalisanten niet bruikbaar is voor het bewijs, nu de verbalisanten op dat moment niet tot doel hadden het vastleggen van het letsel voor het bewijs, maar zich bezig hielden met het verlenen van eerste hulp. Bovendien is niet gebleken dat de verbalisanten beschikten over de expertise voor het vaststellen van het letsel. Uit voornoemd NFI rapport betreffende letselonderzoek bij [slachtoffer] blijkt dat volgens de medische gegevens afkomstig van het Westfriesgasthuis te Hoorn sprake zou zijn van meerdere schot- en steekverwondingen bij [slachtoffer].
De bron van deze informatie blijft echter onduidelijk en er wordt in de operatieverslagen geen melding gemaakt van eventuele aanwezige verwondingen die met een operatiewond aan het oog zijn onttrokken. Ook in de medische gegevens afkomstig uit het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam wordt geen melding gemaakt van een of meer steekwonden bij [slachtoffer].
Vast staat dat bij [slachtoffer] sprake is van een steekwond in het linker-bovenbeen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] ieder een mes vasthielden.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen weliswaar blijkt dat [slachtoffer] door één van deze verdachten moet zijn gestoken, maar dat niet kan worden vastgesteld wie van beiden [slachtoffer] daadwerkelijk met een mes in het lichaam heeft gestoken.
Het duwen, schoppen en slaan tegen het hoofd en/of andere delen van het lichaam
De rechtbank heeft in het dossier, noch in het verhandelde ter terechtzitting aanknopingspunten gevonden om te oordelen dat [slachtoffer] en [slachtoffer] tijdens de confrontatie op 20 februari 2007 op het Kerkplein zijn geslagen met knuppels. Evenmin kan worden bewezen dat verdachte op enig moment een knuppel bij zich had.
Uit de bewijsmiddelen volgt wel dat medeverdachte [medeverdachte], [slachtoffer] heeft geduwd tegen het lichaam en geslagen tegen het hoofd, voorafgaand aan het schietincident. Daarnaast heeft [medeverdachte] geweld uitgeoefend door, nadat hij op [slachtoffer] was toegelopen, deze te duwen door met zijn borst tegen de borst van [slachtoffer] te “botsen”.
Voorts volgt uit de bewijsmiddelen dat verdachte zich op 20 februari 2007 op het Kerkplein in Hoorn, samen met zijn broers [medeverdachte] en [medeverdachte], schuldig heeft gemaakt aan het schoppen en slaan tegen het hoofd en andere delen van het lichaam van [slachtoffer] en [slachtoffer], terwijl deze op dat moment zwaargewond op de grond lagen. Verdachte ontkent te hebben geschopt of geslagen. Medeverdachte [medeverdachte] heeft bekend dat hij [slachtoffer] tegen het hoofd heeft geschopt. Medeverdachte [medeverdachte] heeft bekend dat hij [slachtoffer] tegen het hoofd heeft geschopt.
De rechtbank baseert haar oordeel voorts op de volgende getuigenverklaringen.
Getuige [getuige] heeft gezien dat de drie broers van [medeverdachte] met [slachtoffer] “aan het vechten waren” en hij zag “klappen vallen”, nadat er werd geschoten. Hij heeft vervolgens gezien dat [slachtoffer] op [slachtoffer] lag. Verder verklaart getuige [getuige] dat de broers met z’n drieën aan het trappen waren en dat ze “alle drie even hard bezig waren”. Voorts verklaart [getuige] dat [medeverdachte] (op dat moment) niets heeft gedaan en dat de drie broers met [medeverdachte] in de Audi van [medeverdachte] zijn gestapt en weggereden.
Getuige [getuige] heeft gezien dat er drie of vier mannen op [slachtoffer] en [slachtoffer] aan het inschoppen waren, terwijl die gewond op straat lagen. [getuige] zag dat de mannen [slachtoffer] en [slachtoffer] in het gezicht en tegen de borst schopten. Vervolgens zag [getuige] dat de drie of vier mannen die [slachtoffer] en [slachtoffer] schopten naar de Audi van [medeverdachte] liepen. Hij heeft [medeverdachte] zien instappen en het achterportier zien opengaan.
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij door meerdere personen werd geschopt en geslagen, nadat hij op de grond was gezakt. Voorts heeft hij verklaard dat hij op dat moment ter bescherming over zijn broer [slachtoffer] was gerold, die naast hem lag.
Uit de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] en de andere verdachten blijkt dat alleen verdachte en zijn broers [medeverdachte] en [medeverdachte] bij [medeverdachte] in de auto zijn gestapt en weggereden. De medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte] hebben zich na het schietincident te voet van het Kerkplein verwijderd.
De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, blijkt dat het verdachte en zijn broers [medeverdachte] en [medeverdachte] zijn geweest die [slachtoffer] en [slachtoffer] hebben geschopt en geslagen, terwijl deze zwaargewond op de grond lagen.
Gelet op al het voorgaande, zal de rechtbank vervolgens de vraag beantwoorden of de tenlastegelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard.
Vrijspraak feit 1 primair en feit 2 primair: medeplegen poging tot moord op of medeplegen poging doodslag van de broers [slachtoffers]
De rechtbank oordeelt dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich op 20 februari 2007 in Hoorn heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot moord op dan wel doodslag van, respectievelijk, [slachtoffer] en [slachtoffer]. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting volgt niet dat verdachte de opzet had om de broers [slachtoffer] van het leven te beroven.
Van voorwaardelijk opzet op de dood is evenmin sprake geweest. Weliswaar acht de rechtbank bewezen dat verdachte en zijn broer [medeverdachte] een mes bij zich hadden, maar uit de bewijsmiddelen valt niet af te leiden wie van beiden [slachtoffer] daadwerkelijk met een mes in het lichaam heeft gestoken, nog daargelaten de vraag of door het steken met een mes in het bovenbeen van [slachtoffer] de aanmerkelijke kans in het leven is geroepen dat hij zou komen te overlijden. Ook is niet gebleken dat verdachte wist dat één van zijn medeverdachten tijdens de confrontatie op het Kerkplein een met kogels geladen vuurwapen bij zich had, noch dat een andere medeverdachte was voorzien van een mes. Om die reden kan dan ook niet worden geconcludeerd dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] en [slachtoffer] het leven zouden laten, noch dat ten aanzien van het schieten en het steken sprake is van medeplegen.
Ten aanzien van de handelingen waarvan vaststaat dat verdachte die - samen met twee medeverdachten - wel heeft gepleegd, te weten het schoppen en slaan tegen het hoofd en andere delen van het lichaam van [slachtoffer]en [slachtoffer] nadat deze waren neergeschoten, oordeelt de rechtbank het volgende. De vraag is of verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] en [slachtoffer] door het schoppen en slaan het leven zouden laten. De rechtbank beantwoordt deze vraag - anders dan de officier van justitie - ontkennend, nu vast staat dat het bij de beide slachtoffers geconstateerde letsel in overwegende mate is ontstaan doordat zij door meerdere kogels in het lichaam zijn geraakt. Dat het schoppen en slaan nadat [slachtoffer] en [slachtoffer] zwaargewond op de grond waren gevallen (mede) de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat [slachtoffer] en [slachtoffer] de dood zouden vinden, volgt niet uit de stukken. Daarnaast acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte op het moment van het schoppen en slaan op de hoogte was van het feit dat de slachtoffers zwaargewond waren.
Gelet op het vorenstaande zal verdachte van het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde feit worden vrijgesproken.
Feit 1 subsidiair: medeplegen poging tot zware mishandeling van [slachtoffer]
Op grond van het hetgeen hiervóór is overwogen onder “Het steken met een mes” en “Het schoppen en slaan tegen het hoofd en/of andere delen van het lichaam” luidt de conclusie dat er geen bewijs is voor poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] door middel van het steken met een mes en/of het slaan met een knuppel. Verdachte zal hiervan dan ook worden vrijgesproken.
Uit de voorgaande overwegingen met betrekking tot het schoppen en slaan blijkt dat bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] door deze te schoppen tegen het hoofd en andere delen van het lichaam en te slaan tegen het lichaam terwijl hij zwaar gewond op de grond lag. Er is sprake van medeplegen omdat tussen verdachte en zijn broers [medeverdachte] en [medeverdachte] sprake is geweest van een bewuste (stilzwijgende) samenwerking en een gezamenlijke uitvoering.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte, door samen met zijn medeverdachten [slachtoffer] met geschoeide voeten tegen het hoofd - een vitaal deel van het lichaam - en elders tegen het lichaam te schoppen terwijl deze weerloos op de grond lag, zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] daardoor - bij voltooiing van het delict - zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht. Er is derhalve sprake van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank acht de tenlastegelegde voorbedachte raad niet bewezen, nu uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is gebleken dat verdachte en zijn broers [medeverdachte] en [medeverdachte] op enig moment na kalm beraad en rustig overleg de beslissing hebben genomen om [slachtoffer] tezamen en in vereniging zwaar te mishandelen. Van dit onderdeel van het tenlastegelegde feit zal verdachte worden vrijgesproken.
Feit 2 subsidiair: medeplegen zware mishandeling van [slachtoffer] door het steken met een mes
Gelet op hetgeen hiervóór onder “Het steken met een mes” is overwogen, staat weliswaar vast dat verdachte tijdens de confrontatie op het Kerkplein een mes in zijn handen had, doch op grond van de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan niet worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die [slachtoffer] heeft gestoken in het lichaam.
Nu niet kan worden vastgesteld wie van de verdachten [slachtoffer] heeft gestoken, kan onder de gegeven omstandigheden evenmin worden vastgesteld dat sprake is van medeplegen van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door [slachtoffer] in zijn been te steken. A fortiori is van voorbedachte raad evenmin sprake.
Verdachte zal dan ook van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde feit worden vrijgesproken.
Feit 2 meer subsidiair: openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer]
Gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen onder “Het schoppen en slaan tegen het hoofd en/of andere delen van het lichaam” kan worden bewezen dat verdachte zich op 20 februari 2007 op het Kerkplein in Hoorn, samen met zijn broers [medeverdachte] en [medeverdachte], heeft schuldig gemaakt aan het schoppen tegen het hoofd en andere delen van het lichaam van [slachtoffer], terwijl deze op dat moment zwaargewond op de grond lag. Deze handelingen leveren, samen met de hieronder nog te noemen handelingen, openlijk in vereniging geweld plegen op.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat het opzet van verdachte was gericht op het openlijk geweld. Verdachte heeft, voordat hij op het Kerkplein arriveerde, er rekening mee gehouden dat de confrontatie met [slachtoffer] zou uitmonden in het uitoefenen van geweld door beide partijen. Door de raadsman is aangevoerd dat uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet blijkt dat verdachte naar Het Kerkplein ging met de bedoeling een confrontatie met [slachtoffer] aan te gaan. De rechtbank volgt dit standpunt niet, nu uit de bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte] de confrontatie met [slachtoffer] zou aangaan en dat verdachte en zijn medeverdachten ‘uit voorzorg’ meegingen en verschillende wapens meenamen naar de confrontatie.
Verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte], [medeverdachte] en [medeverdachte] [medeverdachte] hebben op 20 februari 2007 bewust en nauw samengewerkt en deze samenwerking heeft geresulteerd in een openlijke geweldpleging jegens [slachtoffer], bestaande uit het gewapend benaderen van en dreigend toelopen op en het opdringen aan (onder andere) die [slachtoffer] en vervolgens het uitoefenen van fysieke geweldshandelingen jegens [slachtoffer].
[medeverdachte] heeft [slachtoffer] geduwd tegen het lichaam en hij heeft geslagen tegen het hoofd van [slachtoffer]. Vervolgens is [slachtoffer], terwijl deze zwaar gewond op de grond lag, geslagen en geschopt tegen het hoofd en andere delen van het lichaam door verdachte, [medeverdachte] en [medeverdachte].
Ten slotte is [slachtoffer] met een mes gestoken in zijn lichaam.
Zoals hiervóór al is overwogen, is uit de bewijsmiddelen niet af te leiden wie [slachtoffer] met een mes in het lichaam heeft gestoken. Op grond van de bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank echter wel worden bewezen dat verdachte en [medeverdachte] tijdens de confrontatie op het Kerkplein ieder een mes in hun hand vasthielden en zij in de directe nabijheid van [slachtoffer] stonden tijdens de schietpartij. Voor de rechtbank staat dan ook vast dat één van hen de steekverwonding moet hebben toegebracht. Voor de strafrechtelijke aansprakelijkheid van verdachte voor dit handelen van hemzelf of van zijn medeverdachte [medeverdachte] - dat wil zeggen voor het aannemen van het in vereniging plegen van geweld - is voldoende dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten, hetgeen hiervóór reeds is vastgesteld. Anders dan bij het medeplegen van zware mishandeling is niet vereist dat de opzet van verdachte was gericht op alle gepleegde geweldshandelingen -waaronder het steken met een mes-, voldoende is dat de opzet van verdachte was gericht op het plegen van openlijk geweld.
Op grond van de bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte samen met zijn medeverdachten [medeverdachte], [medeverdachte], [medeverdachte] en [medeverdachte] op 20 februari 2007 op het Kerkplein in Hoorn de broers [slachtoffer] en [slachtoffer] hebben benaderd en dat zij, voorzien van twee knuppels, twee messen en een vuurwapen (alarmpistool), dreigend op de broers zijn toegelopen en zich aan hen hebben opgedrongen, waarbij verdachte een mes in de nabijheid van de buik van [slachtoffer] heeft gehouden.
Het bewezenverklaarde kan echter niet worden gekwalificeerd als het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen in de zin van artikel 141 van het Wetboek van strafrecht, nu hier geen sprake is van daadwerkelijk door verdachte en/of zijn medeverdachten uitgeoefende geweldshandelingen. De rechtbank concludeert dat ter zake van dit feit geen veroordeling kan volgen, omdat geen sprake is van een strafbaar feit.
Op grond van de bewijsmiddelen kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte samen met zijn medeverdachten [medeverdachte], [medeverdachte], [medeverdachte] en [medeverdachte] op 20 februari 2007 op het Kerkplein in Hoorn de broers [slachtoffer] en [slachtoffer] hebben bedreigd met openlijke geweldpleging. Hiertoe is het volgende redengevend. Verdachte is samen met zijn medeverdachten op 20 februari 2007 naar het Kerkplein gegaan met de bedoeling een confrontatie aan te gaan met [slachtoffer]. [medeverdachte] en [medeverdachte] hadden ieder zichtbaar een knuppel vast, [medeverdachte] droeg zichtbaar een mes en verdachte had zichtbaar een mes in zijn ene hand en een vuurwapen (alarmpistool) in zijn andere hand. Verdachte en zijn medeverdachten zijn op [slachtoffer] en [slachtoffer], die met de rug naar de muur van coffeeshop ’t Keteltje en rechts van [slachtoffer] stonden, toegelopen en hebben zich dreigend aan hen opgedrongen. Verdachten en zijn medeverdachten zijn vlak voor de broers [slachtoffer] gaan staan en verdachte heeft vervolgens een mes in de nabijheid van de buik van [slachtoffer] gehouden. Deze handelingen waren in de gegeven omstandigheden geschikt om de vrees voor openlijke geweldpleging teweeg te brengen en leveren dan ook een bedreiging op. Uit de verklaringen van [slachtoffer] en [slachtoffer] blijkt voorts dat zij zich door het optreden van verdachte en zijn medeverdachten daadwerkelijk bedreigd hebben gevoeld.
Behandeling van de (overige) verweren
Ter terechtzitting heeft de raadsman - kort samengevat - aangevoerd dat de verklaring van getuige [slachtoffer] zoals afgelegd bij de politie d.d. 16 april 2007, waarin hij verklaart dat verdachte een mes in zijn handen had, niet betrouwbaar is, omdat de getuige niet in ieder verhoor heeft genoemd dat verdachte een mes in handen had en omdat de getuige bij de rechter-commissaris heeft gezegd dat zijn tweede verklaring (d.d. 22 februari 2007) juist is.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Uitgangspunt is dat het in beginsel is voorbehouden aan de rechtbank om tot het bewijs te bezigen hetgeen deze uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en datgene terzijde te stellen dat deze voor het bewijs van geen waarde acht.
Zoals hiervoor reeds aangegeven, gebruikt de rechtbank de verklaring van [slachtoffer]
afgelegd op 16 april 2007 voor het bewijs. In de eerste plaats is de rechtbank van oordeel dat het niet noodzakelijk is voor de betrouwbaarheid van de verklaring, dat de getuige in een eerder verhoor (ook) verklaart dat hij bij verdachte een mes heeft gezien.
In de tweede plaats houdt de verklaring van [slachtoffer] bij de rechter-commissaris niet in dat alle verklaringen afgelegd bij de politie, behalve de tweede verklaring, onjuist zijn. Overigens verklaart getuige [slachtoffer] in zijn eerste verklaring, kort na het incident afgelegd op 21 februari 2007, reeds: “Ik zag messen en honkbalknuppels.”
Door de raadsman is voorts aangevoerd dat de getuige [getuige] in zijn verklaring bij de rechter-commissaris, waarin hij het heeft over drie of vier jongens die tegen [slachtoffer] en [slachtoffer] schopten, de mogelijkheid open laat dat er geen vier maar drie personen rondom [slachtoffer] en [slachtoffer] stonden en dat in ieder geval [medeverdachte] daar deel van uitmaakte, waarmee deze verklaring net zo goed de verklaring van verdachte kan ondersteunen die ontkent geweld te hebben gebruikt. Dit klemt volgens de raadsman te meer, daar de getuige [getuige] ook verklaart dat hij direct daarop drie mensen naar de auto heeft zien lopen, waarvan [medeverdachte] er mogelijk een is. Dit is volgens de raadsman geheel in lijn met de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij op het moment van het schieten wegdook achter een auto en dat hij na het schieten achter de auto vandaan kwam en vervolgens in de richting van de auto van [medeverdachte] liep waar hij met zijn broers is ingestapt.
Ten aanzien van de verklaring van de getuige [getuige] voert de raadsman aan dat niet valt uit te sluiten dat [getuige] niet juist heeft verklaard, aangezien hij tijdens het verhoor heeft aangegeven dat hij het niet zo goed heeft kunnen zien omdat hij op dat moment achter de auto van [slachtoffer] stond.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Zoals hiervoor reeds overwogen, gebruikt de rechtbank de hiervoor aangehaalde
verklaringen van [getuige] en [getuige] voor het bewijs, tezamen met de aangehaalde verklaring van [slachtoffer]. De mogelijkheid dat niet verdachte, maar [medeverdachte], tezamen met zijn broers [medeverdachte] en [medeverdachte], geweldshandelingen tegen [slachtoffer] en [slachtoffer] heeft gepleegd, wordt uitgesloten door de verklaring van de getuige [getuige], wiens verklaring overigens in grote lijnen overeenkomt met de verklaring van [getuige]. Met betrekking tot het door de raadsman aangevoerde betreffende de verklaring van de getuige [getuige], overweegt de rechtbank dat de getuige in zijn verklaring aangeeft wat hij wel en niet goed heeft gezien:
“Dit kon ik niet echt goed zien want de auto van [slachtoffer] stond er tussen. Ik zag wel dat de 3 broers aan het trappen waren.”
De rechtbank heeft ook overigens geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid
van de verklaring van [getuige] te twijfelen, te meer daar deze getuige de gebroeders [medeverdachte] kende.
De rechtbank verklaart op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste heeft begaan, met dien verstande dat:
1. subsidiair
hij op 20 februari 2007 in de gemeente Hoorn NH tezamen en in vereniging met anderen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met elkaar, opzettelijk aan een persoon genaamd [slachtoffer] zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer], terwijl hij zwaargewond op de grond lag, meermalen met handen tegen het lichaam te slaan en meermalen tegen het hoofd en andere delen van het lichaam te schoppen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. meer subsidiair
hij op 20 februari 2007 in de gemeente Hoorn NH met anderen, op de openbare weg, het Kerkplein, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer],
welk geweld bestond uit het door verdachte en zijn mededaders, terwijl twee van hen waren voorzien van een knuppel en twee van hen waren voorzien van een mes en één van hen was voorzien van een vuurwapen (alarmpistool), benaderen van en dreigend toelopen op en opdringen aan die [slachtoffer] en vervolgens het duwen tegen het lichaam en het slaan tegen het hoofd van die [slachtoffer] door één van zijn mededaders ( [medeverdachte]) en vervolgens, terwijl die [slachtoffer] zwaar gewond op de grond lag, het schoppen tegen het hoofd en andere delen van het lichaam van die [slachtoffer] door verdachte en twee van zijn mededaders (te weten [medeverdachte] en [medeverdachte]) en het steken met een mes in het lichaam van die [slachtoffer] door verdachte of één van zijn mededaders;
3. primair
hij op 20 februari 2007 in de gemeente Hoorn NH met anderen, op de openbare weg, het Kerkplein, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] en [slachtoffer], welk geweld bestond uit het door verdachte en zijn mededaders, terwijl twee van hen waren voorzien van een knuppel en twee van hen waren voorzien van een mes en een van hen was voorzien van een vuurwapen (alarmpistool), benaderen van en dreigend toelopen op en opdringen aan die [slachtoffer] en die [slachtoffer] en het houden van een mes in de nabijheid van de buik van die [slachtoffer];
3. subsidiair
hij op 20 februari 2007 in de gemeente Hoorn NH, tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer] en [slachtoffer] heeft bedreigd met openlijk in vereniging geweld plegen, immers zijn verdachte en zijn mededaders met de bedoeling een confrontatie met [slachtoffer] aan te gaan naar het Kerkplein gegaan en vervolgens zijn verdachte en zijn mededaders op het Kerkplein opzettelijk dreigend, terwijl twee van hen zichtbaar waren voorzien van een knuppel en twee van hen zichtbaar waren voorzien van een mes
en één van hen zichtbaar was voorzien van een vuurwapen (alarmpistool), op die [slachtoffer] en die [slachtoffer] (die bij die [slachtoffer] stonden) toegelopen en hebben verdachte en zijn mededaders zich vervolgens, terwijl die [slachtoffer] en die [slachtoffer] met de rug naar de muur van "het Keteltje" stonden, opzettelijk dreigend aan hen opgedrongen en zijn zij vlak voor hen gaan staan en heeft een van zijn mededaders een mes in de nabijheid van de buik van die [slachtoffer] gehouden,
waardoor voor die [slachtoffer] en die [slachtoffer] een dreigende situatie werd gecreëerd.
5. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE
Ten aanzien van feit 3. primair:
Nu reeds uit het voorgaande gebleken is dat het onder feit 3. primair bewezenverklaarde
niet kan worden gekwalificeerd als het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen in de zin van artikel 141 van het Wetboek van strafrecht, is van een strafbaar feit geen sprake, zodat verdachte ter zake van dit feit zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Er zijn voorts geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het overige bewezenverklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het overige bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van 1. subsidiair:
medeplegen van poging tot zware mishandeling;
Ten aanzien van 2. meer subsidiair:
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
Ten aanzien van 3. subsidiair:
medeplegen van bedreiging met openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, meermalen gepleegd.
6. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
Verdachte heeft zich op 20 februari 2007 in Hoorn schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] en aan het openlijk in vereniging geweld plegen tegen [slachtoffer]. Tevens heeft verdachte op die datum en plaats met [medeverdachte], [medeverdachte], [medeverdachte] en [medeverdachte], [slachtoffer] en [slachtoffer] bedreigd met openlijke geweldpleging.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank verdachte voor het onder 1 primair (met uitzondering van de voorbedachte raad en het schieten), 2 primair (met uitzondering van de voorbedachte raad en het schieten) en 3 primair tenlastegelegde zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafvordering.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor vrijspraak van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
Ten aanzien van het onder 3 subsidiair tenlastegelegde is de raadsman van oordeel dat verdachte zijn straf inmiddels ruimschoots heeft ondergaan in het voorarrest.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 1 primair en 2 primair en subsidiair tenlastegelegde. Met name van invloed op de op te leggen straf is het feit dat verdachte wordt vrijgesproken van het (medeplegen van) poging tot moord/doodslag door middel van het steken met een mes jegens [slachtoffer] en [slachtoffer]. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank immers van oordeel dat niet met zekerheid is vast te stellen dat [slachtoffer] met een mes is gestoken en voorts niet met zekerheid is vast te stellen wie van de verdachten [slachtoffer] heeft gestoken. De rechtbank zal om die reden een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 20 februari 2007 in Hoorn met [medeverdachte] en [medeverdachte] een poging tot zware mishandeling jegens [slachtoffer] gepleegd en tevens een openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer].
Dit gebeurde voor een coffeeshop, op de openbare weg en in het bijzijn van meerdere omstanders. Een deel van het jegens de beide slachtoffers gepleegde geweld heeft plaatsgevonden op een moment waarop de slachtoffers op de grond lagen en derhalve weerloos waren. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Het handelen van verdachte en zijn mededaders heeft bij de slachtoffers [slachtoffer] letsel en pijn veroorzaakt. De omstandigheid dat het jegens hen uitgeoefende geweld gedeeltelijk heeft plaatsgevonden nadat de beide broers waren beschoten en dientengevolge zwaar gewond op de grond waren komen ter liggen, maakt dit feit extra schrijnend.
Het in het openbaar geweld plegen roept bovendien gevoelens van onveiligheid en angst in het leven bij burgers die er getuige van zijn, of versterkt reeds bestaande gevoelens van onveiligheid en angst bij burgers. In het onderhavige geval geldt dit te meer, omdat het door verdachte en zijn mededaders uitgeoefende geweld heeft plaatsgevonden kort vóór en direct nadat de broers [slachtoffer] door een derde meermalen werden beschoten met een vuurwapen en zij zwaar gewond op de grond lagen.
Daarnaast heeft verdachte met vier mededaders de broers [slachtoffer] en [slachtoffer] - die naast de broers [slachtoffer] op het Kerkplein in Hoorn stonden – bedreigd met openlijke geweldpleging. Verdachte was zichtbaar voorzien van een mes en een vuurwapen (alarmpistool), hetgeen zeer beangstigend moet zijn geweest voor de slachtoffers.
Door het handelen van verdachte en zijn mededaders is de beide slachtoffers de vrees aangejaagd dat zij mogelijk het slachtoffer zouden worden van geweldpleging met slag- en steekwapens en zijn bij hen – mogelijk al aanwezige – gevoelens van onveiligheid bevestigd en versterkt.
Gelet op de ernst van de feiten en gelet op de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd, acht de rechtbank het opleggen van een gedeeltelijk onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is blijkens het uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 22 februari 2007 reeds eerder veroordeeld wegens het plegen van een geweldsdelict. Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het voorlichtingsrapport van E. Yavuz-Aydogan, werkzaam als reclasseringswerker bij Reclassering Nederland, Regio Alkmaar-Haarlem, d.d. 2 mei 2007.
Al het vorenstaande in aanmerking genomen, acht de rechtbank in dit geval het opleggen van een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, passend. Een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van twee jaar acht de rechtbank aangewezen om verdachte er van te weerhouden in de toekomst wederom een (soortgelijk) strafbaar feit te plegen.
? De benadeelde partij [slachtoffer], heeft vóór de aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 14,80 ter zake van materiële schade en € 2.576,= als voorschot wegens immateriële schade die de verdachte met zijn mededaders aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de door de benadeelde partij gevorderde materiële schade het rechtstreekse gevolg is geweest van het hiervoor in de rubriek Bewezenverklaring onder 3 bewezen verklaarde strafbare feit.
Ten aanzien van de gevorderde kilometervergoeding naar aanleiding van de getuige verklaring die benadeelde bij de rechter-commissaris heeft afgelegd, merkt de rechtbank op dat daarvoor een aparte vergoedingsprocedure geldt, die via het kabinet van de rechter-commissaris wordt afgehandeld. De rechtbank zal bepalen dat dit deel van de vordering wordt afgewezen, nu deze kosten geen verband houden met de omstandigheid dat benadeelde slachtoffer is in de onderhavige strafzaak.
Ten aanzien van de gevorderde kopieerkosten zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij, voor zover die de immateriële schade betreft, gedeeltelijk van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
De rechtbank is van oordeel dat in ieder geval, in redelijkheid, tot een bedrag van
€ 500,00 aan immateriële schade is geleden en zal dat deel van de vordering toewijzen.
Naar het oordeel van de rechtbank is het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Uit het schade-onderbouwingsformulier blijkt dat een groot deel van de emotionele gevolgen zijn terug te voeren op de omstandigheid dat er in het bijzijn van benadeelde [slachtoffer] is geschoten, waarbij twee vrienden zwaar gewond zijn geraakt. Deze schade is echter niet het rechtstreekse gevolg van het hiervoor in de rubriek Bewezenverklaring verklaarde strafbare feit. De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij in het resterende deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek Bewezenverklaring bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte - ook al zijn andere daders daarbij betrokken - rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 500,=, kan de vordering tot dat bedrag worden toegewezen.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De verdachte is niet tot vergoeding gehouden voor zover het toewijsbare reeds door de mededaders aan de benadeelde partij is voldaan.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
? Mr. N. Velthorst, advocaat te Amsterdam, heeft als gemachtigde van de benadeelde [slachtoffer], vóór de aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 80.000,= als voorschot wegens immateriële schade die de verdachte met zijn mededaders aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij slechts gedeeltelijk van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
De rechtbank is van oordeel dat in ieder geval, in redelijkheid, tot een bedrag van
€ 1.000,= aan immateriële schade is geleden en zal dat deel van de vordering toewijzen.
Naar het oordeel van de rechtbank is het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Uit het schade-onderbouwingsformulier en de relevante stukken in het dossier blijkt dat de zeer ernstige gevolgen die de benadeelde heeft ondervonden voor het grootste deel zijn terug te voeren op het feit dat hij tengevolge van meerdere schotwonden zwaar gewond is geraakt en blijvend invalide is.
Deze schade is echter niet het rechtstreekse gevolg van het hiervoor in de rubriek Bewezenverklaring bewezen verklaarde strafbare feit. De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij in het resterende deel van de vordering niet ontvankelijk is.
De benadeelde partij kan dit deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek Bewezenverklaring bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte - ook al zijn andere daders daarbij betrokken - rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.000,=, kan de vordering tot dat bedrag worden toegewezen.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De verdachte is niet tot vergoeding gehouden voor zover het toewijsbare reeds door de mededaders aan de benadeelde partij is voldaan.
? Mr. S.V. Ramdihal, advocaat te Amsterdam, heeft als gemachtigde van de benadeelde [slachtoffer], vóór de aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 15.000,= als voorschot wegens immateriële schade die de verdachte met zijn mededaders aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij slechts gedeeltelijk van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
De rechtbank is van oordeel dat in ieder geval, in redelijkheid, tot een bedrag van
€ 1.000,= aan immateriële schade is geleden en zal dat deel van de vordering toewijzen.
Naar het oordeel van de rechtbank is het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Uit het schade-onderbouwingsformulier en de relevante stukken in het dossier blijkt dat de zeer ernstige gevolgen die de benadeelde heeft ondervonden voor het grootste deel zijn terug te voeren op het feit dat hij tengevolge van meerdere schotwonden en een steekwond in zijn linkerbeen ernstig gewond is geraakt en hiervan nog altijd de gevolgen van ondervindt.
Deze schade is echter niet het rechtstreekse gevolg van het hiervoor in de rubriek Bewezenverklaring bewezen verklaarde strafbare feit. De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij in het resterende deel van de vordering niet ontvankelijk is.
De benadeelde partij kan dit deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek Bewezenverklaring bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte - ook al zijn andere daders daarbij betrokken - rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.000,=, kan de vordering tot dat bedrag worden toegewezen.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De verdachte is niet tot vergoeding gehouden voor zover het toewijsbare reeds door de mededaders aan de benadeelde partij is voldaan.
9. SCHADEVERGOEDING ALS MAATREGEL
De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregel besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de in de rubriek Bewezenverklaring bewezen verklaarde strafbare feiten is toegebracht aan de benadeelden.
De toepassing van hechtenis, bij gebreke van voldoening van het verschuldigde bedrag, heft de opgelegde verplichting niet op.
10.TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 141, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
? Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1. primair en 2. primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
? Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek Bewezenverklaring aangeduid, heeft begaan.
? Stelt vast dat het bewezen verklaarde onder 3. primair geen strafbaar feit oplevert en ontslaat de verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging.
? Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders tenlaste is gelegd dan hierboven in de rubriek Bewezenverklaring bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
? Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten:
Ten aanzien van 1. subsidiair:
medeplegen van poging tot zware mishandeling;
Ten aanzien van 2. meer subsidiair:
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
Ten aanzien van 3. subsidiair:
medeplegen van bedreiging met openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, meermalen gepleegd.
? Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
? Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 18 (achttien) maanden.
? Beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot 7 (zeven) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
? Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
? Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
? Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], tot het hierna te noemen bedrag.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 500,= (vijfhonderd euro) als schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken. De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Bepaalt dat de verdachte niet tot betaling gehouden is indien en voor zover de verschuldigde bedragen reeds door de mededaders zijn voldaan.
Wijst de vordering voor zover die betrekking heeft op de gevorderde kilometervergoeding (€ 13,20) af.
Verklaart de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd slachtoffer], te betalen een som geld ten bedrage van € 500,= (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 (tien) dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
? Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], tot het hierna te noemen bedrag.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 1.000,= (duizend euro) als schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken. De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Bepaalt dat de verdachte niet tot betaling gehouden is indien en voor zover de verschuldigde bedragen reeds door de mededaders zijn voldaan.
Verklaart de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], te betalen een som geld ten bedrage van
€ 1.000,= (duizend euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 (twintig) dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
? Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], tot het hierna te noemen bedrag.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 1.000,= (duizend euro) als schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken. De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Bepaalt dat de verdachte niet tot betaling gehouden is indien en voor zover de verschuldigde bedragen reeds door de mededaders zijn voldaan.
Verklaart de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], te betalen een som geld ten bedrage van
€ 1.000,= (duizend euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 (twintig) dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Lolkema, voorzitter,
mr. N.O.P. Roché en mr. A.E. van Montfrans-Wolters, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Schouten, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 juli 2008.