RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer : 14.705617-07 (P)
Datum uitspraak : 8 juli 2008
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
[VERDACHTE],
geboren te [woonplaats], op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het [adres],
[postcode en woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 februari 2008, 7 april 2008, 11 april 2008, 25 april 2008, 10 juni 2008 en 24 juni 2008.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de verdachte en mr. M.L. van Gaalen, raadsvrouw van de verdachte, naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is, nadat een vordering van de officier van justitie strekkende tot wijziging van de tenlastelegging ex artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering ter terechtzitting van 7 april 2008 is toegelaten, ten laste gelegd, dat
zij in of omstreeks de periode van 20 februari 2007 tot en met 21 februari 2007, althans in of omstreeks de maand februari 2007, in de gemeente Hoorn NH en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon, [medeverdachte], die schuldig was aan of verdachte was van het misdrijf van medeplegen poging tot moord/doodslag op [slachtoffer] [art. 289/287/45/47 Wetboek van Strafrecht] en/of medeplegen poging tot doodslag op [slachtoffer] [art. 287/45/47 Wetboek van Strafrecht], althans enig misdrijf, heeft verborgen en/of behulpzaam is geweest in het ontkomen aan de nasporing van of aanhouding door een of meer ambtenaren van de justitie of politie, immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s)
- die [medeverdachte] onderdak verschaft in de door haar, verdachte bewoonde woning
en/of
- die [medeverdachte] met een door verdachte en/of haar mededader(s) bestuurde auto (vanuit Hoorn) gebracht naar een adres in Leeuwarden, althans ergens in Nederland;
en/of
nadat er op of omstreeks 20 februari 2007 in de gemeente Hoorn NH, het misdrijf was gepleegd van het medeplegen van poging tot moord/doodslag op [slachtoffer] [art. 289/287/45/47 Wetboek van Strafrecht] en/of medeplegen poging tot doodslag op [slachtoffer] [art. 287/45/47 Wetboek van Strafrecht], althans nadat er enig misdrijf was gepleegd, met het oogmerk om dat misdrijf te bedekken of de nasporing of vervolging daarvan te beletten of te bemoeilijken, een of meer voorwerpen waarop of waarmede dat misdrijf was gepleegd of andere sporen van dat misdrijf heeft vernietigd en/of weggemaakt en/of verborgen en/of aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie onttrokken,
immers hebben/heeft verdachte en/of haar mededader(s), na het pakken van een (vuur)wapen (pistool) door een van de dader(s)/verdachte {[medeverdachte]} van bovenomschreven misdrijven/misdrijf uit de (trap)kast van de woning van de mededader van verdachte en/of met medeneming van kleding van die dader/verdachte van het /de bovenomschreven misdrijven/misdrijf, dat wapen en/of die kleding in een door verdachte en/of haar mededader(s) bestuurde auto, waarin ook de genoemde dader/verdachte zat, vanaf de woning van haar mededader te Hoorn vervoerd naar Leeuwarden, althans ergens in Nederland;
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het eerste cumulatief tenlastegelegde feit niet wettig en over- tuigend bewezen en vordert vrijspraak daarvan. Verdachte heeft op 21 februari 2007 vernomen dat [medeverdachte] werd verdacht van een schietpartij. Ze heeft toen tegen [medeverdachte] gezegd dat ze wilde dat hij haar woning zou verlaten. Vervolgens heeft [medeverdachte] die dag nog een paar uur verbleven in de woning van verdachte, voordat hij naar Leeuwarden werd gebracht door [medeverdachte] en [medeverdachte]. Volgens de officier van justitie kan op basis hiervan niet worden geconcludeerd dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van het vervoeren van [medeverdachte] naar Leeuwarden en daarmee het onttrekken van [medeverdachte] aan de opsporing van politie. Door haar is immers geen actieve handeling verricht. Zij heeft nagelaten de politie omtrent de verblijfplaats te informeren. Maar dit nalaten is op zichzelf niet genoeg om van medeplegen te spreken.
Evenmin kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte het tweede cumulatief tenlastegelegde feit heeft medegepleegd. Verdachte wist niet welke kleding [medeverdachte] aan had op 20 februari 2007 ten tijde van de schietpartij op het Kerkplein in Hoorn. Ook van dit feit dient verdachte te worden vrijgesproken, aldus de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte bepleit vrijspraak van beide tenlastegelegde feiten. [medeverdachte] heeft niet langer dan een uur verbleven in de woning van verdachte, nadat zij in de ochtend van 21 februari 2007 had gehoord dat hij gezocht werd door de politie. Verdachte heeft geen rol van betekenis gespeeld bij het vervoeren van [medeverdachte] en de tas met kleding en het vuurwapen naar Leeuwarden.
De rechtbank stelt de volgende feiten vast:
Op dinsdag 20 februari 2007 omstreeks 23.10 uur, werden voor de coffeeshop “ ’t Keteltje” gevestigd aan het Kerkplein in de gemeente Hoorn (Noord-Holland) twee mannen, te weten [slachtoffer] en [slachtoffer], neergeschoten, waarbij zij ernstig gewond raakten. Het schieten vond plaats tijdens een confrontatie tussen twee groepen op het Kerkplein, waarbij de broers [slachtoffer] deel uitmaakten van de ene groep en [medeverdachte] deel uit maakte van de andere groep. Uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 19 maart 2007 betreffende munitieonderzoek, blijkt dat tijdens de schietpartij met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid geschoten is met één vuurwapen, vermoedelijk een semi-automatisch pistool van het merk Beretta, model 9000S.
[medeverdachte] verbleef in de nacht van 20 op 21 februari 2007 in de woning van verdachte. Op woensdag 21 februari 2007 omstreeks 07.30 uur is door een arrestatie-team van politie binnengetreden in de woning van medeverdachte [medeverdachte] in Hoorn. De binnentreding vond plaats met het doel [medeverdachte] aan te houden, die verdacht werd van het (mede) plegen van de op 20 februari 2007 te Hoorn gepleegde misdrijven ten aanzien van de broers [slachtoffer]. In de woning waren op het moment van binnentreden aanwezig [medeverdachte] en medeverdachte [medeverdachte]. [medeverdachte] werd niet in de woning van [medeverdachte] aangetroffen. Die ochtend bracht [medeverdachte] verdachte op de hoogte van het feit dat de politie bij haar in de woning was geweest in verband met een schietpartij op het Kerkplein en dat de politie op zoek was naar [medeverdachte]. Diezelfde dag zijn [medeverdachte] en [medeverdachte] in een van de broer van [medeverdachte] geleende auto naar de woning van verdachte in Zwaag gegaan, waar verdachte en [medeverdachte] aanwezig waren. [medeverdachte] en [medeverdachte] zouden [medeverdachte] naar zijn vriendin, medeverdachte [medeverdachte], in Leeuwarden brengen.
In de woning van verdachte opende [medeverdachte] op een gegeven moment de trapkast en haalde daaruit een zwart vuurwapen, dat hij in een tas met kleding stopte. [medeverdachte] heeft de tas in de auto gezet. Vervolgens zijn [medeverdachte] en [medeverdachte] en [medeverdachte] in de auto naar Leeuwarden gereden. [medeverdachte] heeft de auto bestuurd. In Leeuwarden heeft [medeverdachte] de tas uit de auto meegenomen in de woning van medeverdachte [medeverdachte]. Vervolgens zijn [medeverdachte] en [medeverdachte] in de auto teruggereden naar Hoorn.
Op 11 april 2007 is [medeverdachte] in de woning van [medeverdachte] te Leeuwarden aangehouden op verdenking van poging tot moord of poging tot doodslag van [slachtoffer] en poging tot doodslag van [slachtoffer].
Beoordeling van de tenlastelegging
Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd en de raadsman heeft bepleit, komt de rechtbank tot een bewezenverklaring. Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 21 februari 2007 samen met haar medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte] [medeverdachte], die verdacht werd van een misdrijf, behulpzaam is geweest in het ontkomen aan de nasporing van en aanhouding door ambtenaren van justitie en politie door deze [medeverdachte] te laten overnachten in haar woning en hem in een door [medeverdachte] bestuurde auto vanuit Hoorn naar Leeuwarden te brengen. De rechtbank stelt vast dat verdachte op 21 februari 2007 wist dat [medeverdachte] verdacht werd van een misdrijf. Hiertoe is redengevend dat op 21 februari 2007 omstreeks 07.30 uur een arrestatieteam is binnengetreden in de woning van [medeverdachte], waar [medeverdachte] en [medeverdachte] op dat moment verbleven. [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat zij op 21 februari 2007 omstreeks 08.00 uur verdachte heeft gebeld en haar toen heeft verteld dat de politie bij haar thuis was geweest om [medeverdachte] te zoeken in verband met een schietpartij bij het Kerkplein in Hoorn. Vervolgens is verdachte, blijkens de verklaring van [medeverdachte] van 26 april 2007, omstreeks 09.00 uur naar de woning van [medeverdachte] gekomen en heeft zij daar [medeverdachte] gevraagd om [medeverdachte] naar diens vriendin in Leeuwarden te brengen.
De rechtbank acht de verklaring die verdachte daarover heeft afgelegd, namelijk dat niet zijzelf, maar [medeverdachte] het initiatief heeft genomen om [medeverdachte] naar Leeuwarden te brengen , ongeloofwaardig. De rechtbank overweegt hiertoe dat verdachte op 21 februari 2007, toen zij van [medeverdachte] vernam dat [medeverdachte] door de politie werd gezocht in verband met de schietpartij op het Kerkplein op 20 februari 2007, er belang bij had dat [medeverdachte] niet langer in haar woning verbleef en dus naar elders verhuisde. Omdat verdachte in verband met haar drie kinderen niet zelf voor het vervoer van [medeverdachte] kon zorgdragen, lag het voor de hand om [medeverdachte] te vragen dat te doen. Aan de ongeloofwaardigheid van voornoemde verklaring van verdachte van 25 april 2007 draagt bij het feit dat verdachte aanvankelijk - tijdens haar verhoor op 18 april 2007 - heeft verzwegen dat [medeverdachte] de nacht van 20 op 21 februari 2007 bij haar had doorgebracht. Ook heeft verdachte niet eerder dan op 3 mei 2007 - nadat zij door de politie met de verklaring van [medeverdachte] werd geconfronteerd - verklaard over het vuurwapen dat [medeverdachte] in haar woning voorhanden had.
De rechtbank stelt naar aanleiding van het voorgaande vast dat verdachte er belang bij had - en heeft - om haar rol bij het vervoeren van [medeverdachte] naar Leeuwarden te bagatelliseren. Om dezelfde reden acht de rechtbank ongeloofwaardig de verklaring van verdachte dat zij niet wist waar [medeverdachte] [medeverdachte] naar toe zou brengen.
Naar aanleiding van het bezoek van verdachte aan [medeverdachte] in de ochtend van 21 februari 2007 is [medeverdachte] naar haar broer gegaan om diens auto voor die dag te lenen ten behoeve van [medeverdachte], die de auto zou gaan besturen. [medeverdachte] heeft haar broer daarbij voorgehouden dat [medeverdachte] naar het ziekenhuis moest, hetgeen niet overeenkomstig de waarheid was.
Nu verdachte, gelet op het vorenstaande, op 21 februari 2007 wist dat [medeverdachte] werd gezocht als verdachte van een misdrijf, acht de rechtbank bewezen dat de opzet van verdachte er op was gericht om [medeverdachte] te laten ontkomen aan de nasporing van of aanhouding door justitie en politie.
Daarnaast acht de rechtbank bewezen dat tussen verdachte en haar medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte] sprake is geweest van een bewuste samenwerking en een gezamenlijke uitvoering. Verdachte moet derhalve als medepleger worden aangemerkt.
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank eveneens bewezen dat verdachte op 21 februari 2007 samen met [medeverdachte] een voorwerp, waarmee in Hoorn een misdrijf was gepleegd, aan het onderzoek van justitie en politie heeft onttrokken door dit voorwerp - te weten een vuurwapen - samen met de verdachte van het misdrijf vanuit Hoorn te vervoeren naar elders. Hiertoe is redengevend dat zowel verdachte als [medeverdachte] - nadat tussen hen was afgesproken dat [medeverdachte] [medeverdachte] met de auto zou brengen naar Leeuwarden - hebben verklaard dat zij op 21 februari 2007 hebben gezien dat [medeverdachte] in de woning van verdachte een zwart vuurwapen uit de trapkast pakte en dit in een tas met kleding van zichzelf stopte. De tas met kleding is in de door [medeverdachte] bestuurde auto, waarin ook [medeverdachte] en [medeverdachte] zaten, vervoerd.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat het door [medeverdachte] gepakte zwarte vuurwapen hetzelfde wapen is als dat waarmee hij de misdrijven tegen de broers [slachtoffer] op 20 februari 2007 in Hoorn heeft gepleegd. Redengevend hiervoor is dat [getuige] bij de politie heeft verklaard dat hij op 20 februari 2007 [medeverdachte] met een zwart vuurwapen in de woning van [betrokkene] heeft gezien. Hij heeft daarbij gezegd dat het om een Beretta van kunststof ging. [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij op 20 februari 2007 op het Kerkplein in Hoorn, tijdens de confrontatie met de broers [slachtoffer], schoten hoorde en dat hij een zwart pistool van rechts zag en vlammen en iemand met een capuchon. Uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 19 maart 2007 betreffende munitieonderzoek, blijkt voorts dat tijdens de schietpartij met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid geschoten is met één vuurwapen, vermoedelijk een semi-automatisch pistool van het merk Beretta.
In aanmerking genomen dat [medeverdachte] na de schietpartij op het Kerkplein op 20 februari 2007 bij [medeverdachte] langs is geweest en haar heeft gezegd dat hij naar verdachte wilde gaan ; dat hij de nacht van 20 op 21 februari 2007 in de woning van verdachte heeft doorgebracht en dat [medeverdachte] in de ochtend van 21 februari 2007 in de woning van verdachte een zwart vuurwapen uit de trapkast pakte, stelt de rechtbank vast dat dit hetzelfde wapen is geweest dat [medeverdachte] op 20 februari 2007 bij zich droeg en dat hij heeft gebruikt bij het plegen van de misdrijven op het Kerkplein. Gelet voorts op het feit dat zowel verdachte als [medeverdachte] op 21 februari 2007 wisten dat [medeverdachte] door de politie werd gezocht als verdachte van de schietpartij de avond ervóór, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het door [medeverdachte] in de auto vervoerde vuurwapen een voorwerp was waarmee een misdrijf was begaan en dat dit vuurwapen door haar handelen aan het onderzoek van justitie en politie werd onttrokken.
Ten aanzien van dit feit acht de rechtbank bewezen dat tussen verdachte en haar medeverdachte [medeverdachte] sprake is geweest van een nauwe en volledige samenwerking. Verdachte moet derhalve als medepleger worden aangemerkt.
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte op 21 februari 2007 de bedoeling had om andere sporen van het misdrijf, te weten de kleding van [medeverdachte], te verbergen en aan het onderzoek van justitie en politie te onttrekken. Immers, niet is vastgesteld dat de kleding die in de tas zat en werd vervoerd naar Leeuwarden, door [medeverdachte] is gedragen ten tijde van het misdrijf waarvan hij werd verdacht. Van dit onderdeel van het tweede cumulatief tenlastegelegde feit moet verdachte dan ook worden vrijgesproken.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 21 februari 2007 in de gemeente Hoorn NH en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte] en [medeverdachte], opzettelijk een persoon, [medeverdachte], die verdachte was van een misdrijf, heeft verborgen en behulpzaam is geweest in het ontkomen aan de nasporing van of aanhouding door ambtenaren van justitie of politie, immers,
- heeft verdachte die [medeverdachte] onderdak verschaft in de door haar, verdachte bewoonde woning en
- hebben [medeverdachte] en [medeverdachte] die [medeverdachte] met een door [medeverdachte] bestuurde auto vanuit Hoorn gebracht naar een adres in Leeuwarden;
en
nadat er op 20 februari 2007 in de gemeente Hoorn NH, een misdrijf was gepleegd, met het oogmerk om de nasporing of vervolging daarvan te beletten of te bemoeilijken, een voorwerp waarmede dat misdrijf was gepleegd aan het onderzoek van de ambtenaren van justitie of politie onttrokken,
immers hebben verdachte en [medeverdachte], na het pakken van een vuurwapen door de van misdrijf verdachte [medeverdachte] uit de trapkast van de woning van verdachte, dat wapen in een door [medeverdachte] bestuurde auto, waarin ook [medeverdachte] zat, vanaf de woning van verdachte in de gemeente Hoorn vervoerd.
5. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk iemand die schuldig is aan of vervolgd wordt ter zake van enig misdrijf verbergen en/of hem/haar behulpzaam zijn in het ontkomen aan de nasporing van of aanhouding door de ambtenaren van de justitie of politie
nadat enig misdrijf is gepleegd, met het oogmerk om het te bedekken of de nasporing of vervolging te beletten of te bemoeilijken, voorwerpen waarop of waarmede het misdrijf gepleegd is of andere sporen van het misdrijf vernietigen, wegmaken, verbergen of aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie onttrekken.
6. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Verdachte is ook strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
Verdachte heeft op 21 februari 2007 [medeverdachte], die gezocht werd door justitie en politie als verdachte van een misdrijf, tezamen en in vereniging met haar mededaders [medeverdachte] en [medeverdachte] geholpen om te ontkomen aan de nasporing van of aanhouding door ambtenaren van justitie en politie. Tevens heeft verdachte samen met haar mededader [medeverdachte] een vuurwapen van [medeverdachte] met de auto vervoerd. Verdachte heeft daardoor een voorwerp, waarmee [medeverdachte] op 20 februari 2007 de misdrijven bij ’t Keteltje in Hoorn heeft gepleegd, aan het onderzoek van ambtenaren van justitie en politie onttrokken.
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat de rechtbank, indien zij tot een bewezenverklaring besluit, geen straf zal opleggen met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Subsidiair heeft hij bepleit om verdachte te veroordelen tot een werkstraf van 40 uren.
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is, tezamen met twee mededaders, behulpzaam geweest bij het ontkomen aan de nasporing van en aanhouding door politie en justitie van een persoon die verdacht werd van twee zeer ernstige misdrijven, waarbij aan één slachtoffer blijvend zwaar letsel is toegebracht. Het handelen van verdachte heeft er toe bijgedragen dat de betreffende persoon, te weten [medeverdachte], eerst geruime tijd na het plegen van de misdrijven kon worden aangehouden en ondervraagd. Tevens heeft verdachte samen met een mededader een vuurwapen, zijnde het voorwerp waarmee genoemde misdrijven zijn gepleegd, vervoerd vanuit Hoorn en daardoor dit voorwerp aan onderzoek door justitie en politie onttrokken. Door haar handelwijze heeft verdachte de waarheidsvinding in de betreffende strafzaak in aanzienlijke mate bemoeilijkt. Verdachte heeft zich geen rekenschap gegeven van de nadelige gevolgen die haar handelen heeft gehad voor de opsporing en vervolging van de op 20 februari 2007 in Hoorn gepleegde strafbare feiten, hetgeen de rechtbank haar zwaar aanrekent. Gelet op de gegeven omstandigheden zou het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf in het algemeen op zijn plaats zijn.
De volgende omstandigheden hebben de rechtbank evenwel aanleiding gegeven om in dit geval van het opleggen van een vrijheidsbenemende straf af te zien.
Verdachte is blijkens het uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 14 november 2007, niet eerder veroordeeld voor een strafbaar feit.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het voorlichtingsrapport van M.
Dozeman, werkzaam als reclasseringswerker bij Reclassering Nederland, Regio
Alkmaar-Haarlem, d.d. 12 maart 2008. Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de maatschappelijke gevolgen ervan, volgt de rechtbank niet het advies van de Reclassering om met het opleggen van een geheel voorwaardelijke straf te volstaan.
De rechtbank acht in dit geval het opleggen van een werkstraf van 120 uren (60 dagen vervangende hechtenis) passend. Bij deze strafmaat heeft de rechtbank laten meewegen dat verdachte samen met haar mededader [medeverdachte] een leidende rol heeft gespeeld bij het wegbrengen van [medeverdachte] naar Leeuwarden. Immers, verdachte heeft geregeld dat [medeverdachte] [medeverdachte] vanuit de woning van verdachte wegbracht naar Leeuwarden. Het zien van het vuurwapen bij [medeverdachte] in haar woning heeft verdachte niet op haar schreden doen terugkeren.
8. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 47, 57 en 189 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
? Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de
rubriek Bewezenverklaring aangeduid heeft begaan.
? Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders tenlaste is gelegd
dan hierboven in de rubriek Bewezenverklaring bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
? Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de volgende strafbare feiten:
opzettelijk iemand die schuldig is aan of vervolgd wordt ter zake van enig misdrijf verbergen en/of hem/haar behulpzaam zijn in het ontkomen aan de nasporing van of aanhouding door de ambtenaren van justitie of politie
nadat enig misdrijf is gepleegd, met het oogmerk om het te bedekken of de nasporing of vervolging te beletten of te bemoeilijken, voorwerpen waarop of waarmede het misdrijf gepleegd is of andere sporen van het misdrijf vernietigen, wegmaken, verbergen of aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie onttrekken.
? Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
? Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een taakstraf voor de
duur van 120 (honderdtwintig) uren.
? Beveelt voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht dat
in plaats van de taakstraf vervangende hechtenis wordt toegepast, welke vervangende hechtenis wordt vastgesteld op 60 (zestig) dagen.
? Bepaalt, dat deze taakstraf bestaat uit een werkstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Lolkema, voorzitter,
mr. N.O.P. Roché en mr. A.E. van Montfrans-Wolters, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Schouten, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 juli 2008.