ECLI:NL:RBALK:2008:BD6660

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
8 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.810076-07
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor aandeel in gewelddadige confrontatie met schietpartij in Hoorn

In deze zaak heeft de rechtbank Alkmaar op 8 juli 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een gewelddadige confrontatie op 20 februari 2007 in Hoorn. De verdachte werd beschuldigd van openlijke geweldpleging en poging tot doodslag in vereniging met anderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met zijn medeverdachten betrokken was bij een schietpartij waarbij twee slachtoffers gewond raakten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan openlijke geweldpleging door de slachtoffers te schoppen en te slaan terwijl zij op de grond lagen. De rechtbank heeft echter niet bewezen geacht dat de verdachte opzettelijk de slachtoffers van het leven wilde beroven, noch dat hij hen met een mes heeft gestoken. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en de rechtbank honoreerde het beroep op putatief noodweer, waardoor de verdachte niet strafbaar werd geacht voor bepaalde handelingen. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partijen, maar bepaalde delen van hun vorderingen werden afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer : 14.810076-07 (P)
Datum uitspraak : 8 juli 2008
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[Verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]
wonende te [adres]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 augustus 2007, 4 februari 2008, 31 maart 2008, 1 april 2008, 11 april 2008, 25 april 2008, 10 juni 2008 en 24 juni 2008.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van
hetgeen door de verdachte en mr. G.E. Helder, raadsman van de verdachte, naar voren is
gebracht.
Ter terechtzitting van 1 april 2008 hebben de slachtoffers [naam slachtoffers] gebruik gemaakt van het spreekrecht en is de slachtofferverklaring van het slachtoffer [naam slachtoffer] voorgehouden.
1. TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is, nadat een vordering van de officier van justitie, strekkende tot wijziging van de tenlastelegging ex artikel 314a jo 313 van het Wetboek van Strafvordering ter terechtzitting van 31 maart 2008 is toegelaten, ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 20 februari 2007 in de gemeente Hoorn NH tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,althans opzettelijk, het volgende heeft gedaan:
-verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) zijn/is naar een met genoemde [slachtoffer] afgesproken plaats gegaan en/of
-verdachte en/of een of meer van zijn mededaders waren/was voorzien van een of meer vuurwapen(s) en/of mes(sen), althans scherp(e) voorwerp(en) en/of honkbalknuppels, althans harde voorwerpen en/of
-verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) hebben/heeft meerdere kogels geschoten in en/of in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] en/of (vervolgens) (nadat die [slachtoffer] zwaar gewond op de grond terecht was gekomen)
-verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) hebben/heeft een of meermalen met een mes, althans een scherp voorwerp, gestoken in het lichaam van die [slachtoffer] en/of
-verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) hebben een of meermalen, geschopt tegen het hoofd en/of andere delen van het lichaam van die [slachtoffer] en/of
-verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) hebben een of meermalen met (een) knuppel(s), althans (hard(e) voorwerp(en), althans vuisten en/of handen geslagen tegen het hoofd en/of andere delen van het lichaam van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 februari 2007 in de gemeente Hoorn tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met elkaar, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachte rade, althans opzettelijk, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, die [slachtoffer], terwijl hij zwaargewond op de grond
lag,
-een of meermalen met een mes, althans een scherp voorwerp, in het lichaam te steken en/of een of meermalen met (een) knuppel(s), althans hard(e) voorwerp, en/of vuisten en/of handen tegen het hoofd en/of andere delen van het lichaam te slaan en/of een of meermalen, tegen het hoofd en/of andere delen van het lichaam te schoppen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 februari 2007 in de gemeente Hoorn NH met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, het Kerkplein, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het door verdachte en/of zijn mededader(s), terwijl een of meer van hen waren voorzien van een of meer knuppel(s), althans (een) hard(e) voorwerp(en) en/of mes(sen), althans (een) scherp(e) voorwerp(en), en/of een of meer vuurwapen(s), althans op (een) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en) benaderen van en/of (dreigend) toelopen op en/of opdringen aan die [slachtoffer] en/of (vervolgens) het duwen tegen het lichaam van die [slachtoffer] en/of (vervolgens) het schoppen en/of trappen tegen het hoofd en/of andere delen van het lichaam van die [slachtoffer] en/of
het met (een) knuppel(s), althans (hard(e) voorwerp(en), althans vuisten en/of handen slaan tegen het hoofd en/of andere delen van het lichaam van die [slachtoffer] en/of het steken met (een) mes(sen), althans (een) scherp(e) voorwerp(en), tegen/in het lichaam van die [slachtoffer] (terwijl [slachtoffer] (zwaar) gewond) op de grond lag);
2.
hij op of omstreeks 20 februari 2007 in de gemeente Hoorn NH tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachte rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk het volgende heeft gedaan:
-verdachte en/of een of meer van zijn medader(s) hebben/heeft een of meer kogel(s) geschoten in en/of in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] en/of (vervolgens) terwijl die [slachtoffer] (zwaar) gewond op de grond lag
-een of meermalen met een mes, althans een scherp voorwerp, in het lichaam gestoken en/of
-een of meermalen met (een) knuppel(s), althans hard(e) voorwerp(en,) en/of met (een) hand(en) en/of (een) vuist(en) tegen het lichaam en/of het hoofd te geslagen en/of
- een of meermalen tegen het hoofd en/of andere delen van het lichaam geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 februari 2007 in de gemeente Hoorn NH tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon (te weten [slachtoffer]), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (te weten een compliceerde steekwond aan zijn linkerbovenbeen en/of zenuwbeschadiging in het linkerbovenbeen) heeft toegebracht, door deze opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, terwijl die [slachtoffer (zwaar) gewond op de grond lag:
-een of meermalen met een mes, althans een scherp voorwerp, in het lichaam te steken;
meer subsidiair, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 februari 2007 in de gemeente Hoorn NH met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, het Kerkplein, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het door verdachte en/of zijn mededader(s), terwijl een of meer van hen (zichtbaar) waren voorzien van een of meer knuppel(s), althans (een) hard(e) voorwerp(en) en/of een of meer mes(sen), althans (een) scherp(e) voorwerp(en) en/of een of meer vuurwapen(s), althans op (een) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en), benaderen van en/of (dreigend) toelopen op en/of opdringen aan die [slachtoffer] en/of (vervolgens) het duwen tegen het lichaam van die [slachtoffer] en/of (vervolgens) het schoppen en/of trappen tegen het hoofd en/of andere delen van het lichaam van die [slachtoffer] en/of het met (een) knuppel(s), althans (hard(e) voorwerp(en), althans vuisten en/of handen slaan tegen het hoofd en/of andere delen van het lichaam van die [slachtoffer] en/of het steken met (een) mes(sen), althans (een) scherp(e) voorwerp(en), tegen/in het lichaam van die [slachtoffer] (terwijl [slachtoffer] (zwaar) gewond op de grond lag);
3.
hij op of omstreeks 20 februari 2007 in de gemeente Hoorn NH met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, het Kerkplein, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] en/of [slachtoffer], welk geweld bestond uit het door verdachte en/of zijn mededader(s), terwijl een of meer van hen (zichtbaar) waren voorzien van een of meer knuppel(s), althans (een) hard(e) voorwerp(en) en/of een of meer mes(sen), althans (een) scherp(e) voorwerp(en) en/of een of meer vuurwapen(s), althans op (een) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en), benaderen van en/of dreigend) toelopen op en/of opdringen aan die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] en/of het houden van een mes, althans een scherp voorwerp, tegen of in de nabijheid van de buik van die [slachtoffer];
Subsidiair, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 februari 2007 in de gemeente Hoorn NH, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer] en/of [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, althans met openlijk in vereniging geweld plegen, immers is/zijn verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) (met de bedoeling een confrontatie met [slachtoffer] aan te gaan) naar het Kerkplein gegaan en/of (vervolgens) is/zijn verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) op het Kerkplein opzettelijk dreigend, terwijl een of meer van hen (zichtbaar) was/waren voorzien van een of meer knuppel(s), althans (een) hard(e) voorwerp(en) en/of een of meer mes(sen), althans (een) scherp(e) voorwerp(en) en/of een of meer vuurwapen(s), althans op (een) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en), die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] (die bij die [slachtoffer] stonden) toegelopen en/of heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) zich (vervolgens), terwijl die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] met de rug naar de muur van "het Keteltje" en naast de/een terrasafscheiding stond(en), opzettelijk dreigend aan hen opgedrongen en/of is/zijn hij/zij vlak voor hen gaan staan en/of heeft/hebben verdachte en/of een van zijn mededaders een mes, althans een scherp voorwerp tegen of in de nabijheid van de buik van die [slachtoffer] gehouden en/of die [slachtoffer] de woorden toegevoegd: "Jij ook, jij ook",
waardoor voor die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] een dreigende situatie werd gecreëerd.
2. VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. STANDPUNTEN
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot de Bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde, met dien verstande dat de officier niet bewezen acht dat sprake is geweest van voorbedachte raad. Voorts kan volgens de officier niet worden bewezen dat de opzet van verdachte gericht is geweest op het om het leven brengen of zwaar lichamelijk letsel toebrengen van/aan [slachtoffer] en [slachtoffer] met behulp van een vuurwapen.
Ten aanzien van de feiten 1 primair en 2 primair gaat de officier van justitie uit van de volgende omstandigheden:
- Er is bij [slachtoffer] sprake van in ieder geval één steekwond (in de
rechterbovenbuik). Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) is van oordeel dat het waargenomen letsel ook kan zijn veroorzaakt door de medici in het ziekenhuis (door het aanbrengen van een drain). Echter, gelet op de omstandigheid dat bij binnenkomst in het ziekenhuis door de medici wordt gesproken over meerdere schot- en steekwonden en ook de twee politieambtenaren die zich om [slachtoffer] bekommeren kort na het incident in diens buik een wond waarnemen die op een steekwond lijkt, stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat bij [slachtoffer] in ieder geval sprake is van één steekwond;
- Bij [slachtoffer] is sprake van een steekverwonding in het linkerbovenbeen;
- [Medeverdachte] heeft een mes in handen gehad (naast een alarmpistool) en
heeft met dat mes gestoken;
- Door verdachte, [medeverdachte] en [medeverdachte] is -nadat de slachtoffers [naam slachtoffer] en [naam slachtoffer] waren neergeschoten- geweld gebruikt, bestaande uit het steken met een mes, het slaan met handen of vuisten en het schoppen;
- Verdachte, [medeverdachte] en [medeverdachte] hebben zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag door na afloop van het schieten met z’n drieën geweld te gebruiken tegen de twee zwaargewonde slachtoffers. De opzet op de dood middels het steken, schoppen en slaan kan worden afgeleid uit de gedragingen van de drie broers. De gedragingen vertoonden samenhang, waarbij hetgeen eerder die avond is besproken en de bewuste beslissing van alle drie om de confrontatie aan te gaan een belangrijke rol spelen.
Ten aanzien van het onder 3 primair tenlastegelegde feit is de officier van justitie van mening dat het houden van een mes tegen of in de nabijheid van de buik van [slachtoffer] niet als een handeling zoals vereist voor openlijke geweldpleging kan worden aangemerkt. De handeling kan weliswaar worden bewezen, maar valt niet binnen de delictsomschrijving van artikel 141 van het Wetboek van strafrecht. Derhalve dient daarvoor vrijspraak te volgen. Het subsidiair tenlastegelegde medeplegen van bedreiging van de broers [slachtoffer] en [slachtoffer] kan wel bewezen worden verklaard, aldus de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair en 2 primair en subsidiair en meer subsidiair en 3 primair tenlastegelegde.
Ten aanzien van feit 1 primair en 2 primair:
Er is geen bewijs voor enige planmatige aanpak, zodat geen veroordeling kan volgen voor de voorbedachte raad, zoals tenlastegelegd in de feiten 1 en 2 primair en subsidiair.
Verdachte had geen wetenschap dat vuurwapens en/of messen werden meegenomen naar de afgesproken plaats. Uit het dossier valt niet af te leiden dat verdachte geprobeerd heeft [slachtoffer] van het leven te beroven door middel van het lossen van schoten. Ook blijkt uit het dossier niet van een bewuste, nauwe en volledige samenwerking tussen verdachte en de schutter, gericht op het om het leven brengen de slachtoffers.
Het staat niet vast dat [slachtoffer] daadwerkelijk met een mes is gestoken. Verdachte ontkent dat hij ter plaatse een mes in zijn handen heeft gehad en hieromtrent wordt ook niets verklaard door zijn medeverdachten. Er is er geen bewijs waaruit blijkt dat verdachte wist, kon weten of behoorde te weten dat er messen gebruikt zouden worden om te steken. Er is geen bewuste samenwerking, geen gezamenlijke uitvoering en geen tijd om zich te distantiëren.
Buiten twijfel staat dat verdachte geschopt en wellicht ook geslagen heeft tegen de lichamen van de slachtoffers die op dat moment op de grond lagen, maar nergens blijkt dat verdachte wist dat de slachtoffers zwaar gewond waren. Dat is essentieel voor een eventuele Bewezenverklaring voor poging tot doodslag door middel van schoppen.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair en 2 subsidiair:
Er is geen wettig en overtuigend bewijs voor handen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het steken van een mes in het lichaam van [slachtoffer] danwel [slachtoffer].
Anders dan bij de openlijke geweldpleging-variant, is noodzakelijk dat duidelijk is of verdachte het geweld middels schoppen heeft aangewend jegens [slachtoffer] danwel [slachtoffer], hetgeen niet mogelijk is nu niemand precies weet wie geschopt heeft tegen wie. De slachtoffers zijn daar niet eenduidig over, voor zover zij al betrouwbaar verklaart hebben. De getuige [naam getuige] is daar niet duidelijk over. Verdachte weet wel dat hij geschopt heeft, naar hij veronderstelt naar [slachtoffer], maar dan moet ook bewezen geacht worden dat hij wist dat [slachtoffer] op dat moment zwaar gewond op de grond lag, hetgeen niet bewijsbaar is nu verdachte heeft verklaard [slachtoffer] geschopt te hebben terwijl deze nog niet op de grond lag.
Er is geen sprake geweest van een bewuste samenwerking en gezamenlijke uitvoering zonder een mogelijkheid tot distantiëren; er is ter zake van tevoren niets afgesproken en de actie van verdachte staat geheel los van hetgeen zijn broers op dat moment deden. Voorts zal dan bewezen moeten worden geacht dat verdachte opzet heeft gehad tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel; het blote opzet is niet aan de orde, wellicht het voorwaardelijk opzet, maar dan moet verdachte zich bewust zijn geweest van het door hem gewilde gevolg van zwaar lichamelijk letsel. Resumerend derhalve vrijspraak voor feiten 1 en 2 subsidiair, aldus de raadsman.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat verdachtes handelen verklaard dient te worden vanuit een heftige gemoedstoestand voortkomend uit de angst zelf beschoten te zijn; hij zag zijn broer naast zich met gespreide armen naar achteren lopen of wankelen. Aanvankelijk was hij er van overtuigd dat het schieten vanuit de groep van [slachtoffer] kwam en dat zijn broers en hij beschoten werden; uit pure angst heeft hij geageerd tegen de door hem veronderstelde aanvallers; pas toen hij de roep van een omstander [getuige] hoorde, is hij onmiddellijk gestopt en besefte hij dat [slachtoffer] c.s. niet geschoten hadden, maar dat zij beschoten waren. Vanuit deze ervaring van aangevallen worden heeft verdachte gereageerd op een wijze die niet had gemoeten, maar vanuit de heftige gemoedstoestand van extreme angst beschoten te zijn, wel degelijk te verklaren valt. In dit verband merkt de raadsman op dat verdachte zijn broer [medeverdachte] met gespreide armen zag staan en veronderstelde dat deze was geraakt en naar achteren wankelde. Dit rechtvaardigt een beroep op noodweerexces, hetgeen een ontslag van rechtsvervolging met zich mee behoort te brengen.
Ten aanzien van feit 1 meer subsidiair en 2 meer subsidiair:
Openlijke geweldpleging jegens [slachtoffer] is bewijsbaar, maar of verdachte in die zelfde actie ook het lichaam van [slachtoffer] heeft geraakt, is niet duidelijk; in zijn beleving is dat niet het geval, zodat met betrekking tot feit 2 meer subsidiair niet tot een Bewezenverklaring ten aanzien van verdachte kan worden gekomen.
Ten aanzien van feit 3:
De elementen die betrekking hebben op het aanwezig hebben van messen en/of vuurwapens en het dreigen daarmee, dienen weggestreept te worden. Per saldo blijft er dan te weinig over voor openlijke geweldpleging, maar wel voldoende voor een bedreiging.
4. BEWIJSMOTIVERING
De feiten
De rechtbank stelt de navolgende feiten vast:
Op 20 februari 2007, tussen 19.00 uur en 21.00 uur, heeft een ontmoeting plaatsgevonden in het huis van [betrokkene] te [plaatsnaam]. Aanwezig waren [betrokkene], verdachte, [medeverdachte], [medeverdachte], [medeverdachte], [getuige] en [getuige]. Tijdens de ontmoeting is gesproken over een tussen [medeverdachte] en [slachtoffer] gerezen conflict.
Tussen 21.30 uur en 22.40 uur heeft [medeverdachte] [slachtoffer] aan de telefoon gehad. [medeverdachte] heeft naar aanleiding van dit gesprek besloten om die avond naar het Kerkplein te Hoorn te gaan om een ontmoeting te hebben met [slachtoffer]. [Medeverdachte] heeft vervolgens verdachte gebeld en opgehaald. [Medeverdachte] heeft [medeverdachte] gebeld en met hem afgesproken dat hij hem zou komen ophalen bij de voormalige technische school in Hoorn. Hij heeft [medeverdachte] gevraagd een knuppel mee te nemen.
Toen verdachte bij [medeverdachte] in de auto was gestapt, belde [slachtoffer] [mededader] op en vroeg deze waar hij bleef. Daarna heeft [medeverdachte] zijn broer [medeverdachte] gebeld en opgehaald. Vervolgens heeft [medeverdachte] zijn broer [medeverdachte] gebeld en tegen hem gezegd dat hij naar de technische school moest komen. Daar aangekomen bleek dat [medeverdachte] vergezeld werd door [medeverdachte], die ook in de auto van [medeverdachte] plaatsnam. [Medeverdachte] stapte als laatste in de auto. [Medeverdachte] is vervolgens met verdachte en de vier andere inzittenden naar het Kerkplein gereden.
Vanuit de auto heeft [medeverdachte] om 23.04 uur gebeld naar de Regionale Meldkamer te Alkmaar om door te geven dat hij onderweg was naar het Kerkplein te Hoorn omdat hij daartoe werd uitgedaagd door ene [slachtoffer]. Hij deelde mee dat hij een (fysieke) confrontatie verwachtte.
Bij aankomst van de auto op het Kerkplein, stonden [slachtoffer] en zijn broer [slachtoffer] vóór coffeeshop “’t Keteltje”. Rechts naast hen stonden achtereenvolgend de broers [slachtoffer] en [slachtoffer]. Allen stonden met de rug naar ’t Keteltje. In de directe omgeving van ‘t Keteltje bevonden zich nog andere personen.
Nadat [medeverdachte] de auto had geparkeerd vóór ’t Keteltje, stapten hij en de andere vijf inzittenden uit. In de groep van verdachte waren wapens aanwezig. [Medeverdachte] ging vóór [slachtoffer] staan. Deze stond in de nabijheid van het terrasscherm dat tussen ’t Keteltje en het naastgelegen café “Het Kroeggie” staat, met zijn rug naar ’t Keteltje toe.
Verdachte stond links naast [medeverdachte] en vóór [slachtoffer]. [Medeverdachte] stond links van verdachte en [medeverdachte] stond achter [medeverdachte]. [Medeverdachte] stond achter verdachte en stond achter het terrasscherm aan de kant van Het Kroeggie.
Omstreeks 23.10 uur werd [slachtoffer] meerdere malen met een vuurwapen beschoten, waarbij ook zijn broer [slachtoffer], die rechts naast hem stond, door kogels werd geraakt. Beiden mannen kwamen op de grond terecht, waar zij zwaar gewond bleven liggen.
Nadat de schoten waren gevallen en [slachtoffer] en [slachtoffer] op de grond lagen, kregen zij trappen tegen hun hoofd en andere delen van hun lichaam. [slachtoffer] werd bovendien met een mes gestoken in zijn been.
[Medeverdachte] is met zijn drie broers in zijn auto gestapt en ze zijn weggereden. [Medeverdachte] en [medeverdachte] hebben zich direct na het schieten te voet van het Kerkplein verwijderd.
In het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 19 maart 2007 betreffende munitieonderzoek, wordt vermeld dat tijdens de schietpartij met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid geschoten is met één vuurwapen, vermoedelijk een semi-automatisch pistool van het merk Beretta, model 9000S.
In het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 24 juli 2007 betreffende letselonderzoek bij [slachtoffer], staat vermeld dat dit slachtoffer zeer ernstig gewond is geraakt.
In het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 24 juli 2007 betreffende letselonderzoek bij [slachtoffer], staat vermeld dat dit slachtoffer zwaar gewond is geraakt en dat één van de verwondingen een steekwond in het linkerbovenbeen betreft.
In het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 10 mei 2007 betreffende textielonderzoek staat vermeld dat in de kleding van het slachtoffer [naam slachtoffer] geen beschadigingen zijn waargenomen die duidelijk afkomstig kunnen zijn van een steekbeweging met een scherprandig voorwerp, zoals een mes. Tevens blijkt dat in de kleding van het slachtoffer [naam slachtoffer] diverse beschadigingen werden waargenomen die veroorzaakt kunnen zijn door een scherprandig voorwerp, zoals een mes.
Beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank zal allereerst vaststellen welke handelingen tijdens de confrontatie op het Kerkplein op 20 februari 2007 zijn verricht, alvorens tot een conclusie omtrent de tenlastegelegde feiten te komen.
Het schieten
De rechtbank stelt voorop dat vast staat dat de slachtoffers [naam slachtoffer] en [naam slachtoffer] op 20 februari 2007 op het Kerkplein te Hoorn door kogels zijn geraakt. De rechtbank gaat er voorts op basis van het technisch bewijs en getuigenverklaringen van uit dat sprake is geweest van één schutter. Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt niet dat het verdachte is geweest die geschoten heeft met een vuurwapen.
Het steken met een mes
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de stukken van het dossier niet met voldoende zekerheid dat [slachtoffer] met een mes is gestoken. In het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 24 juli 2007 betreffende letselonderzoek bij [slachtoffer] wordt vermeld dat niet zeker is dat de ‘scherprandige huidklieving ter hoogte van de rechterbovenbuik’ (passend bij snij- of steekletsel) tijdens het incident van 20 februari 2007 is veroorzaakt dan wel tijdens een operatie ten behoeve van een wonddrain is toegebracht. Daar komt bij dat in het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 10 mei 2007 betreffende textielonderzoek staat vermeld dat in de kleding van het slachtoffer [naam slachtoffer] geen beschadigingen zijn waargenomen die duidelijk afkomstig kunnen zijn van een steekbeweging met een scherprandig voorwerp, zoals een mes.
Door de officier van justitie is betoogd dat de op de plaats delict aanwezige verbalisanten [opsporingsambtenaar] en [opsporingsambtenaar] een wond op de buik van [slachtoffer] hebben waargenomen, volgens hen gelijkend op een steekwond. De rechtbank is echter van oordeel dat de waarneming van de verbalisanten niet bruikbaar is voor het bewijs, nu de verbalisanten op dat moment niet tot doel hadden het vastleggen van het exacte letsel voor het bewijs, maar zich bezig hielden met het verlenen van eerste hulp. Bovendien is niet gebleken dat de verbalisanten beschikten over de expertise voor het vaststellen van het letsel.
Uit voornoemd NFI rapport betreffende letselonderzoek bij [slachtoffer] blijkt dat volgens de medische gegevens afkomstig van het Westfriesgasthuis te Hoorn sprake zou zijn van meerdere schot- en steekverwondingen bij [slachtoffer].
De bron van deze informatie blijft echter onduidelijk en er wordt in de operatieverslagen geen melding gemaakt van eventuele aanwezige verwondingen die met een operatiewond aan het oog zijn onttrokken . Ook in de medische gegevens afkomstig uit het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam wordt geen melding gemaakt van een of meer steekwonden bij [slachtoffer].
Vast staat dat bij [slachtoffer] sprake is van een steekwond in het linkerbovenbeen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte en zijn medeverdachte [naam medeverdachte] ieder een mes vasthielden.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen weliswaar blijkt dat [slachtoffer] door één van deze verdachten moet zijn gestoken, maar dat niet kan worden vastgesteld wie van beiden [slachtoffer] daadwerkelijk met een mes in het lichaam heeft gestoken.
Door de raadsman is aangevoerd dat de verklaringen van getuige [slachtoffer] tegenstrijdigheden bevatten, waardoor de betrouwbaarheid in het geding is.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. Uitgangspunt is dat het in beginsel is voorbehouden aan de rechtbank om tot het bewijs te bezigen datgene dat deze uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en datgene terzijde te stellen dat deze voor het bewijs van geen waarde acht. Zoals hiervoor reeds is aangegeven, gebruikt de rechtbank de verklaring van [slachtoffer] d.d. 16 april 2007 voor het bewijs. In de eerste verklaring van getuige [slachtoffer], kort na het incident afgelegd op 21 februari 2007 verklaart de getuige reeds: “Ik zag messen en honkbalknuppels.” De rechtbank is van oordeel dat de raadsman zijn stelling omtrent tegenstrijdigheden niet nader heeft onderbouwd. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken van tegenstrijdigheden over het al dan niet voorhanden hebben van een mes door verdachte.
Het duwen, schoppen en slaan tegen het hoofd en/of andere delen van het lichaam
De rechtbank heeft in het dossier, noch in het verhandelde ter terechtzitting aanknopingspunten gevonden om te oordelen dat [slachtoffer] en [slachtoffer] tijdens de confrontatie op 20 februari 2007 op het Kerkplein zijn geslagen met knuppels. Evenmin kan worden bewezen dat verdachte op het Kerkplein een knuppel bij zich had.
Uit de bewijsmiddelen volgt wel dat medeverdachte [naam medeverdachte], [slachtoffer] heeft geduwd tegen het lichaam en geslagen tegen het hoofd, voorafgaand aan het schietincident. Daarnaast heeft [medeverdachte] geweld uitgeoefend door, nadat hij op [slachtoffer] was toegelopen, deze te duwen door met zijn borst tegen de borst van [slachtoffer] te “botsen”.
Voorts volgt uit de bewijsmiddelen dat verdachte zich op 20 februari 2007 op het Kerkplein in Hoorn, samen met zijn broers [medeverdachte] en [medeverdachte], schuldig heeft gemaakt aan het schoppen en slaan tegen het hoofd en andere delen van het lichaam van [slachtoffer] en [slachtoffer], terwijl deze op dat moment zwaargewond op de grond lagen. Vooropgesteld wordt dat verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer] tegen het hoofd heeft geschopt. Zijn medeverdachte [naam medeverdachte] heeft bekend dat hij [slachtoffer] tegen het hoofd heeft geschopt. Medeverdachte [naam medeverdachte] ontkent te hebben geschopt of geslagen.
De rechtbank baseert haar oordeel voorts op de volgende getuigenverklaringen.
Getuige [naam getuige] heeft gezien dat de drie broers van [medeverdachte] met [slachtoffer] “aan het vechten waren” en hij zag “klappen vallen”, nadat er werd geschoten. Hij heeft vervolgens gezien dat [slachtoffer] op [slachtoffer] lag. Verder verklaart getuige [naam getuige] dat de broers met z’n drieën aan het trappen waren en dat ze “alle drie even hard bezig waren”. Voorts verklaart [naam getuige] dat [medeverdachte] (op dat moment) niets heeft gedaan en dat de drie broers met [medeverdachte] in de Audi van [medeverdachte] zijn gestapt en weggereden.
Getuige [naam getuige] heeft gezien dat er drie of vier mannen op [slachtoffer] en [slachtoffer] aan het inschoppen waren, terwijl die gewond op straat lagen. [Getuige] zag dat de mannen [slachtoffer] en [slachtoffer] in het gezicht en tegen de borst schopten. Vervolgens zag [getuige] dat de drie of vier mannen die [slachtoffer] en [slachtoffer] schopten naar de Audi van [medeverdachte] liepen. Hij heeft [medeverdachte] zien instappen en het achterportier zien opengaan.
[Slachtoffer] heeft verklaard dat hij door meerdere personen werd geschopt en geslagen, nadat hij op de grond was gezakt. Voorts heeft hij verklaard dat hij op dat moment ter bescherming over zijn broer [slachtoffer] was gerold, die naast hem lag.
Uit de verklaringen van medeverdachte [naam medeverdachte] en de andere verdachten blijkt dat alleen verdachte en zijn broers [medeverdachte] en [medeverdachte] bij [medeverdachte] in de auto zijn gestapt en weggereden. De medeverdachten [naam medeverdachte] en [medeverdachte] hebben zich na het schietincident te voet van het Kerkplein verwijderd.
De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, blijkt dat het verdachte en zijn broers [medeverdachte] en [medeverdachte] zijn geweest die [slachtoffer] en [slachtoffer] hebben geschopt en geslagen, terwijl deze zwaargewond op de grond lagen.
Gelet op al het voorgaande, zal de rechtbank vervolgens de vraag beantwoorden of de tenlastegelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard.
Vrijspraak feit 1 primair en feit 2 primair: medeplegen poging tot moord op of medeplegen poging doodslag van de broers [slachtoffers]
De rechtbank oordeelt dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich op 20 februari 2007 in Hoorn heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot moord op dan wel doodslag van, respectievelijk, [slachtoffer]en [slachtoffer]. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting volgt niet dat verdachte de opzet had om de broers [slachtoffers] van het leven te beroven.
Van voorwaardelijk opzet op de dood is evenmin sprake geweest. Weliswaar acht de rechtbank bewezen dat verdachte en zijn broer [medeverdachte] een mes bij zich hadden, maar uit de bewijsmiddelen valt niet af te leiden wie van beiden [slachtoffer] daadwerkelijk met een mes in het lichaam heeft gestoken, nog daargelaten de vraag of door het steken met een mes in het bovenbeen van [slachtoffer] de aanmerkelijke kans in het leven is geroepen dat hij zou komen te overlijden. Ook is niet gebleken dat verdachte wist dat één van zijn medeverdachten tijdens de confrontatie op het Kerkplein een met kogels geladen vuurwapen bij zich had, noch dat een andere medeverdachte was voorzien van een mes. Om die reden kan dan ook niet worden geconcludeerd dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] en [slachtoffer] het leven zouden laten, noch dat ten aanzien van het schieten en het steken sprake is van medeplegen.
Ten aanzien van de handelingen waarvan vaststaat dat verdachte die - samen met twee medeverdachten - wel heeft gepleegd, te weten het schoppen en slaan tegen het hoofd en andere delen van het lichaam van [slachtoffer] en [slachtoffer] nadat deze waren neergeschoten, oordeelt de rechtbank het volgende. De vraag is of verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] en [slachtoffer] door het schoppen en slaan het leven zouden laten. De rechtbank beantwoordt deze vraag - anders dan de officier van justitie - ontkennend, nu vast staat dat het bij de beide slachtoffers geconstateerde letsel in overwegende mate is ontstaan doordat zij door meerdere kogels in het lichaam zijn geraakt. Dat het schoppen en slaan nadat [slachtoffer] en [slachtoffer] zwaargewond op de grond waren gevallen (mede) de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat [slachtoffer] en [slachtoffer] de dood zouden vinden, volgt niet uit de stukken. Daarnaast acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte op het moment van het schoppen en slaan op de hoogte was van het feit dat de slachtoffers zwaargewond waren.
Gelet op het vorenstaande zal verdachte van het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde feit worden vrijgesproken.
Feit 1 subsidiair: medeplegen poging tot zware mishandeling van [slachtoffer]
Op grond van het hetgeen hiervóór is overwogen onder “Het steken met een mes” en “Het schoppen en slaan tegen het hoofd en/of andere delen van het lichaam” luidt de conclusie dat er geen bewijs is voor poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] door middel van het steken met een mes en/of het slaan met een knuppel. Verdachte zal hiervan dan ook worden vrijgesproken.
Uit de voorgaande overwegingen met betrekking tot het schoppen en slaan blijkt dat bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] door deze te schoppen tegen het hoofd en andere delen van het lichaam en te slaan tegen het lichaam terwijl hij zwaar gewond op de grond lag. Er is sprake van medeplegen omdat tussen verdachte en zijn broers [medeverdachte] en [medeverdachte] sprake is geweest van een bewuste (stilzwijgende) samenwerking en een gezamenlijke uitvoering.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte, door samen met zijn medeverdachten [slachtoffer] met geschoeide voeten tegen het hoofd - een vitaal deel van het lichaam - en elders tegen het lichaam te schoppen terwijl deze weerloos op de grond lag, zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] daardoor - bij voltooiing van het delict - zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht. Er is derhalve sprake van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank acht de tenlastegelegde voorbedachte raad niet bewezen, nu uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is gebleken dat verdachte en zijn broers [medeverdachte] en [medeverdachte] op enig moment na kalm beraad en rustig overleg de beslissing hebben genomen om [slachtoffer] tezamen en in vereniging zwaar te mishandelen. Van dit onderdeel van het tenlastegelegde feit zal verdachte worden vrijgesproken.
Feit 2 subsidiair: medeplegen zware mishandeling van [slachtoffer] door het steken met een mes
Gelet op hetgeen hiervóór onder “Het steken met een mes” is overwogen, staat weliswaar vast dat verdachte tijdens de confrontatie op het Kerkplein een mes in zijn handen had, doch op grond van de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan niet worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die [slachtoffer] heeft gestoken in het lichaam.
Nu niet kan worden vastgesteld wie van de verdachten [slachtoffer] heeft gestoken, kan onder de gegeven omstandigheden evenmin worden vastgesteld dat sprake is van medeplegen van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door [slachtoffer] in zijn been te steken. A fortiori is van voorbedachte raad evenmin sprake.
Verdachte zal dan ook van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde feit worden vrijgesproken.
Feit 2 meer subsidiair: openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer]
Gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen onder “Het schoppen en slaan tegen het hoofd en/of andere delen van het lichaam” kan worden bewezen dat verdachte zich op 20 februari 2007 op het Kerkplein in Hoorn, samen met zijn broers [medeverdachte] en [medeverdachte], heeft schuldig gemaakt aan het schoppen tegen het hoofd en andere delen van het lichaam van [slachtoffer], terwijl deze op dat moment zwaargewond op de grond lag. Deze handelingen leveren, samen met de hieronder nog te noemen handelingen, openlijk in vereniging geweld plegen op.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat het opzet van verdachte was gericht op het openlijk geweld. Verdachte heeft, voordat hij op het Kerkplein arriveerde, er rekening mee gehouden dat de confrontatie met [slachtoffer] zou uitmonden in het uitoefenen van geweld door beide partijen.
Verdachte en zijn medeverdachten [naam medeverdachte], [naam medeverdachte] en [naam medeverdachte] hebben op 20 februari 2007 bewust en nauw samengewerkt en deze samenwerking heeft geresulteerd in een openlijke geweldpleging jegens [slachtoffer], bestaande uit het gewapend benaderen van en dreigend toelopen op en het opdringen aan (onder andere) die [slachtoffer] en vervolgens het uitoefenen van fysieke geweldshandelingen jegens [slachtoffer].
[Medeverdachte] heeft [slachtoffer] geduwd tegen het lichaam en hij heeft geslagen tegen het hoofd van [slachtoffer]. Vervolgens is [slachtoffer], terwijl deze zwaar gewond op de grond lag, geslagen en geschopt tegen het hoofd en andere delen van het lichaam door verdachte, [medeverdachte] en [medeverdachte.
Ten slotte is [slachtoffer] met een mes gestoken in zijn lichaam.
Zoals hiervóór al is overwogen, is uit de stukken niet af te leiden wie [slachtoffer] met een mes in het lichaam heeft gestoken. Op grond van de bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank wel worden bewezen dat verdachte en [mededader] tijdens de confrontatie op het Kerkplein ieder een mes in hun hand vasthielden en zij in de directe nabijheid van [slachtoffer] stonden tijdens de schietpartij. Voor de rechtbank staat dan ook vast dat één van hen de steekverwonding moet hebben toegebracht. Voor de strafrechtelijke aansprakelijkheid van verdachte voor dit handelen van hemzelf of van zijn medeverdachte [naam medeverdachte] - dat wil zeggen voor het aannemen van het in vereniging plegen van geweld - is voldoende dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten, hetgeen hiervóór reeds is vastgesteld. Anders dan bij het medeplegen van zware mishandeling is niet vereist dat de opzet van verdachte was gericht op alle gepleegde geweldshandelingen -waaronder het steken met een mes-, voldoende is dat de opzet van verdachte was gericht op het plegen van openlijk geweld.
Feit 3 primair
Op grond van de bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte samen met zijn medeverdachten [naam medeverdachte], [naam medeverdachte], [naam medeverdachte] en [naam medeverdachte] op 20 februari 2007 op het Kerkplein in Hoorn de broers [slachtoffer] en [slachtoffer] hebben benaderd en dat zij, voorzien van twee knuppels, twee messen en een vuurwapen (alarmpistool) , dreigend op de broers zijn toegelopen en zich aan hen hebben opgedrongen, waarbij [medeverdachte] een mes in de nabijheid van de buik van [slachtoffer] heeft gehouden.
Feit 3 subsidiair
Op grond van de bewijsmiddelen kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte samen met zijn medeverdachten [naam medeverdachte], [naam medeverdachte], [naam medeverdachte] en [naam medeverdachte] op 20 februari 2007 op het Kerkplein in Hoorn de broers [slachtoffer] en [slachtoffer] hebben bedreigd met openlijke geweldpleging. Hiertoe is het volgende redengevend. Verdachte is samen met zijn medeverdachten op 20 februari 2007 naar het Kerkplein gegaan met de bedoeling een confrontatie aan te gaan met [slachtoffer]. [Medeverdachte] en [medeverdachte] hadden ieder zichtbaar een knuppel vast, verdachte droeg zichtbaar een mes en [medeverdachte] had zichtbaar een mes in zijn ene hand en een vuurwapen (alarmpistool) in zijn andere hand. Verdachte en zijn medeverdachten zijn op [slachtoffer] en [slachtoffer], die met de rug naar de muur van coffeeshop ’t Keteltje en rechts van [slachtoffer] stonden, toegelopen en hebben zich dreigend aan hen opgedrongen. Verdachten en zijn medeverdachten zijn vlak voor de broers [slachtoffers] gaan staan en [medeverdachte] heeft vervolgens een mes in de nabijheid van de buik van [slachtoffer] gehouden. Deze handelingen waren in de gegeven omstandigheden geschikt om de vrees voor openlijke geweldpleging teweeg te brengen en leveren dan ook een bedreiging op. Uit de verklaringen van [slachtoffer] en [slachtoffer] blijkt voorts dat zij zich door het optreden van verdachte en zijn medeverdachten daadwerkelijk bedreigd hebben gevoeld.
Bewezenverklaring
De rechtbank verklaart op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste heeft begaan, met dien verstande dat:
1. subsidiair
hij op 20 februari 2007 in de gemeente Hoorn tezamen en in vereniging met anderen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met elkaar, opzettelijk aan een persoon genaamd [slachtoffer] zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer], terwijl hij zwaargewond op de grond lag, meermalen met handen tegen het lichaam te slaan en meermalen tegen het hoofd en andere delen van het lichaam te schoppen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. meer subsidiair
hij op 20 februari 2007 in de gemeente Hoorn NH met anderen, op de openbare weg, het Kerkplein, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het door verdachte en zijn mededaders, terwijl twee van hen waren voorzien van een knuppel en twee van hen waren voorzien van een mes en één van hen was voorzien van een vuurwapen (alarmpistool), benaderen van en dreigend toelopen op en opdringen aan die [slachtoffer] en vervolgens het duwen tegen het lichaam en het slaan tegen het hoofd van die [slachtoffer] door één van zijn mededaders ([naam medeverdachte]) en vervolgens, terwijl die [slachtoffer] zwaar gewond op de grond lag, het schoppen tegen het hoofd en andere delen van het lichaam van die [slachtoffer] door verdachte en twee van zijn mededaders (te weten [medeverdachte] en [medeverdachte]) en het steken met een mes in het lichaam van die [slachtoffer] door verdachte of één van zijn mededaders;
3. primair
hij op 20 februari 2007 in de gemeente Hoorn NH met anderen, op de openbare weg, het Kerkplein, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] en [slachtoffer], welk geweld bestond uit het door verdachte en zijn mededaders, terwijl twee van hen waren voorzien van een knuppel en twee van hen waren voorzien van een mes en een van hen was voorzien van een vuurwapen (alarmpistool), benaderen van en dreigend toelopen op en opdringen aan die [slachtoffer] en die [slachtoffer] en het houden van een mes in de nabijheid van de buik van die [slachtoffer];
3. subsidiair
hij op 20 februari 2007 in de gemeente Hoorn NH, tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer] en [slachtoffer] heeft bedreigd met openlijk in vereniging geweld plegen, immers zijn verdachte en zijn mededaders met de bedoeling een confrontatie met [slachtoffer] aan te gaan naar het Kerkplein gegaan en vervolgens zijn verdachte en zijn mededaders op het Kerkplein opzettelijk dreigend, terwijl twee van hen zichtbaar waren voorzien van een knuppel en twee van hen zichtbaar waren voorzien van een mes
en één van hen zichtbaar was voorzien van een vuurwapen (alarmpistool), op die [slachtoffer] en die [slachtoffer] (die bij die [slachtoffer] stonden) toegelopen en hebben verdachte en zijn mededaders zich vervolgens, terwijl die [slachtoffer] en die [slachtoffer] met de rug naar de muur van "het Keteltje" stonden, opzettelijk dreigend aan hen opgedrongen en zijn zij vlak voor hen gaan staan en heeft een van zijn mededaders een mes in de nabijheid van de buik van die [slachtoffer] gehouden, waardoor voor die [slachtoffer] en die [slachtoffer] een dreigende situatie werd gecreëerd.
5. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE
Ten aanzien van feit 3. primair:
Het bewezenverklaarde kan niet worden gekwalificeerd als het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen in de zin van artikel 141 van het Wetboek van strafrecht, nu hier geen sprake is van daadwerkelijk door verdachte en/of zijn medeverdachten uitgeoefende geweldshandelingen. De rechtbank concludeert dat ter zake van dit feit geen veroordeling kan volgen, omdat geen sprake is van een strafbaar feit, zodat verdachte ter zake van dit feit zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Er zijn voorts geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het overige bewezenverklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het overige bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van 1. subsidiair:
medeplegen van poging tot zware mishandeling;
Ten aanzien van 2. meer subsidiair:
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
Ten aanzien van 3. subsidiair:
medeplegen van bedreiging met openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, meermalen gepleegd.
6. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Ten aanzien van feit 1. subsidiair en feit 2. meer subsidiair:
Door de raadsman is aangevoerd dat verdachte (naar achteraf bleek ten onrechte) meende zich te moeten verdedigen. Verdachte zou hebben gehandeld vanuit een heftige gemoedstoestand, vanuit angst. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte er aanvankelijk, bij het horen van de schoten, vanuit ging dat hijzelf beschoten werd, of dat zijn broers beschoten werden. Pas door de roep van een ander (de getuige [naam getuige]) begreep hij dat [slachtoffer] en [slachtoffer] waren beschoten, en is hij onmiddellijk gestopt met zijn geweldshandelingen.
Verdachte heeft hierover bij de politie in zijn eerste verhoor van (de nacht van 20 op) 21 februari 2007 het volgende verklaard: “Toen ik met die jongen in gesprek was hoorde ik ineens vanuit het niets schoten. Ik snapte er niets van. Ik besefte eigenlijk niet wat er gaande was. Ik wist ook niet waar die schoten vandaan kwamen. Ik weet niet hoeveel schoten het waren. Het waren meerdere schoten. Mijn eerste reactie was dat het bij [slachtoffer] vandaan kwam. Ik had een waas ik begreep niet wat er gebeurde. Omdat ik dacht dat het bij [slachtoffer] vandaan kwam ben ik op hem gesprongen. Ik heb [slachtoffer] een schop gegeven. Ik was bang dat ik werd beschoten door hem. Toen hoorde ik iemand roepen dat [slachtoffer] was geraakt. Ik heb dat zelf toen niet gezien. Ik zag niks aan hem.”
Ook in het daaropvolgende verhoor heeft verdachte deze omstandigheden genoemd (21 februari 2007): “Ik ging er door de situatie vanuit dat er op mij en of mijn broer [medeverdachte] werd beschoten. Ik keek naar mijzelf en was er van overtuigd dat de jongen waar ik voor stond of [slachtoffer] op ons schoot. Ik wist ook dat ze mogelijk vuurwapens zouden hebben. Ik was helemaal verdoofd. Het leek een soort slowmotion. Mijn maag draaide om. Ik dacht wat gebeurt hier nou? Ik werd toen wakker als het ware. Ik viel toen direct [slachtoffer] aan. Ik maakte slaande en schoppende bewegingen naar [slachtoffer] die als het ware tegen de muur hing. Ik was er van overtuigd dat mijn broer [medeverdachte] was geraakt. Ik kreeg een soort black out. Een schrikmoment en daarom viel ik [slachtoffer] aan. Ik heb [slachtoffer] volgens mij wel geraakt. Met het schoppen heb ik hem zeker geraakt.”
Verder is door de getuige [naam getuige], bij de politie op 16 april 2007 verklaard dat verdachte aan haar telefonisch (op een moment ongeveer drie weken na 20 februari 2007, toen aan verdachte officieel nog beperkingen waren opgelegd, heeft meegedeeld: “ (…) en op dat moment hoorde hij schoten en hij zei dat hij dacht: “Oh, mijn broers, mijn broers” en daarna is hij op [slachtoffer] gedoken.”
De rechtbank vat het beroep van de verdediging op als een beroep op niet strafbaarheid van de dader in verband met (putatief) noodweer. Voor het honoreren van een dergelijk verweer is allereerst vereist dat de rechtbank de feitelijke lezing waarop het verweer stoelt onderschrijft. Dit is hier het geval; de rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat verdachte de bewezenverklaarde geweldshandelingen heeft verricht in de veronderstelling dat hij zichzelf moest verdedigen. Daarvoor is van belang dat de verdachte deze lezing van de feiten aan zijn toenmalige vriendin heeft verteld, en hij bij de politie en ook ter terechtzitting van 31 maart 2008 hierover consistent heeft verklaard. Ook overigens is de verklaring van verdachte over zijn gemoedstoestand – gezien in het licht van de overige verklaringen in het dossier – niet onaannemelijk. Daarmee stelt de rechtbank vast dat aannemelijk is geworden dat de verdachte in de mening verkeerde te handelen ter noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding (vergelijk HR 7 juni 1994, NJ 1994, 690).
Voor de vaststelling dat verdachte voor het bewezenverklaarde feit niet strafbaar is in verband met putatief noodweer, is voorts van belang dat het handelen van verdachte, uitgaande van de vaststelling dat verdachte meende zich in een noodweersituatie te bevinden, verontschuldigbaar was. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer] heeft geschopt, nadat hij de schoten heeft gehoord. Meteen nadat hij en zijn mededaders werden aangesproken door de getuige [naam getuige] heeft hij zijn gewelddadig handelen beëindigd. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard van zijn handelingen en het feit dat verdachte zijn handelen staakte onmiddellijk nadat hem duidelijk was geworden dat van een wederrechtelijke aanranding jegens hem of zijn broers geen sprake was, kan worden geconcludeerd dat het handelen van verdachte verontschuldigbaar was, er was sprake van een handelen in een verontschuldigbare paniekaanval. Het beroep op putatief noodweer zal dan ook worden gehonoreerd.
Verdachte is derhalve niet strafbaar ten aanzien van het slaan en schoppen tegen hoofd en lichaam van [slachtoffer] en [slachtoffer], nadat dezen waren beschoten en zwaargewond op de grond lagen.
Verdachte zal ten aanzien van feit 1 subsidiair worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Ten aanzien van feit 2 meer subsidiair zal verdachte partieel worden ontslagen van alle rechtsvervolging, te weten ten aanzien van het onderdeel: ‘en vervolgens, terwijl die [slachtoffer] zwaar gewond op de grond lag, het schoppen tegen het hoofd en andere delen van het lichaam van die [slachtoffer] door verdachte en twee van zijn mededaders (te weten [medeverdachte] en [medeverdachte]).
Verdachte is voor de overige bewezenverklaarde feiten strafbaar nu niet gebleken is van enige andere omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
7. STRAFOPLEGGING
Verdachte heeft zich op 20 februari 2007 in Hoorn met [medeverdachte] en [medeverdachte] schuldig gemaakt aan het openlijk in vereniging geweld plegen tegen [slachtoffer]. Tevens heeft verdachte op die datum en plaats met [medeverdachte], [medeverdachte], [medeverdachte] en [medeverdachte], [slachtoffer] en [slachtoffer] bedreigd met openlijke geweldpleging.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank verdachte voor het onder 1 primair (met uitzondering van de voorbedachte raad en het schieten), 2 primair (met uitzondering van de voorbedachte raad en het schieten) en 3 primair tenlastegelegde zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafvordering.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor vrijspraak van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
Ten aanzien van het onder 3 subsidiair tenlastegelegde bepleit de raadsman een straf gelijk aan de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis. Gelet op de zeer lange tijd die cliënt in beperkingen heeft doorgebracht, is de raadsman van mening dat de voorlopige hechtenis dusdanig belastend is geweest dat de straf hiertoe beperkt dient te worden. Daar komt bij dat de beperkingen tijdelijk opgeheven zijn om de vader van verdachte in staat te stellen op zijn zoon in te praten op verzoek van de officier van justitie, waarna de beperkingen werden voortgezet. Dat is extra belastend voor verdachte geweest.
Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 20 februari 2007 in Hoorn schuldig gemaakt aan het openlijk in vereniging geweld plegen tegen [slachtoffer].
Dit gebeurde voor een coffeeshop, op de openbare weg en in het bijzijn van meerdere omstanders. Een deel van het jegens het slachtoffer gepleegde geweld heeft plaatsgevonden op een moment waarop het slachtoffer op de grond lag en derhalve weerloos was.
Het handelen van verdachte en zijn mededaders heeft bij het slachtoffer [slachtoffer] letsel en pijn veroorzaakt.
Het in het openbaar geweld plegen roept bovendien gevoelens van onveiligheid en angst in het leven bij burgers die er getuige van zijn, of versterkt reeds bestaande gevoelens van onveiligheid en angst bij burgers. In het onderhavige geval geldt dit te meer, omdat het door verdachte en zijn mededaders uitgeoefende geweld heeft plaatsgevonden kort vóór en direct nadat [slachtoffer] door een derde meermalen was beschoten met een vuurwapen en hij zwaar gewond op de grond lag.
Daarnaast heeft verdachte met vier mededaders de broers [slachtoffer] en [slachtoffer] - die naast de broers [slachtoffers] op het Kerkplein in Hoorn stonden – bedreigd met openlijke geweldpleging. [medeverdachte] was zichtbaar voorzien van een mes en een vuurwapen (alarmpistool), hetgeen zeer beangstigend moet zijn geweest voor de slachtoffers. Door het handelen van verdachte en zijn mededaders is de beide slachtoffers de vrees aangejaagd dat zij mogelijk het slachtoffer zouden worden van geweldpleging met slag- en steekwapens en zijn bij hen – mogelijk al aanwezige – gevoelens van onveiligheid bevestigd en versterkt.
Gelet op de ernst van de feiten en gelet op de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd, acht de rechtbank het opleggen van een gedeeltelijk onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is blijkens het uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 22 februari 2007 eerder veroordeeld wegens het plegen van een geweldsdelict, maar dat betreft een oude zaak. Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het voorlichtingsrapport van R. Blokzijl, werkzaam als reclasseringswerker bij Reclassering Nederland, Regio
Alkmaar-Haarlem, d.d. 30 april 2007.
De rechtbank komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank van oordeel is dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] met een mes is gestoken en dat voorts niet met zekerheid kan worden vastgesteld wie van de verdachten [slachtoffer] heeft gestoken.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging voorts rekening met het feit dat verdachte niet strafbaar is ten aanzien van het slaan en schoppen tegen hoofd en lichaam van [slachtoffer] en [slachtoffer] en zal aan verdachte om die reden een straf van kortere duur opleggen dan in de zaken tegen [medeverdachte] en [medeverdachte].
Al het vorenstaande in aanmerking genomen, acht de rechtbank in dit geval het opleggen van een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, passend. Een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van twee jaar acht de rechtbank aangewezen om verdachte er van te weerhouden in de toekomst wederom een (soortgelijk) strafbaar feit te plegen.
8. BENADEELDE PARTIJEN
? De benadeelde partij [slachtoffer], heeft vóór de aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 14,80 ter zake van materiële schade en € 2.576,= als voorschot wegens immateriële schade die de verdachte met zijn mededaders aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de door de benadeelde partij gevorderde materiële schade het rechtstreekse gevolg is geweest van het hiervoor in de rubriek Bewezenverklaring onder 3 bewezen verklaarde strafbare feit.
Ten aanzien van de gevorderde kilometervergoeding naar aanleiding van de getuige verklaring die benadeelde bij de rechter-commissaris heeft afgelegd, merkt de rechtbank op dat daarvoor een aparte vergoedingsprocedure geldt, die via het kabinet van de rechter-commissaris wordt afgehandeld. De rechtbank zal bepalen dat dit deel van de vordering wordt afgewezen, nu deze kosten geen verband houden met de omstandigheid dat benadeelde slachtoffer is in de onderhavige strafzaak.
Ten aanzien van de gevorderde kopieerkosten zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij, voor zover die de immateriële schade betreft, gedeeltelijk van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
De rechtbank is van oordeel dat in ieder geval, in redelijkheid, tot een bedrag van
€ 500,00 aan immateriële schade is geleden en zal dat deel van de vordering toewijzen.
Naar het oordeel van de rechtbank is het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Uit het schade-onderbouwingsformulier blijkt dat een groot deel van de emotionele gevolgen zijn terug te voeren op de omstandigheid dat er in het bijzijn van benadeelde [slachtoffer] is geschoten, waarbij twee vrienden zwaar gewond zijn geraakt. Deze schade is echter niet het rechtstreekse gevolg van het hiervoor in de rubriek Bewezenverklaring bewezen verklaarde strafbare feit. De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij in het resterende deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek Bewezenverklaring bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte - ook al zijn andere daders daarbij betrokken - rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 500,=, kan de vordering tot dat bedrag worden toegewezen.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De verdachte is niet tot vergoeding gehouden voor zover het toewijsbare reeds door de mededaders aan de benadeelde partij is voldaan.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
? Mr. N. Velthorst, advocaat te Amsterdam, heeft als gemachtigde van de benadeelde [slachtoffer], vóór de aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 80.000,= als voorschot wegens immateriële schade die de verdachte met zijn mededaders aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
Nu verdachte niet strafbaar is ten aanzien van het onder 1. subsidiair bewezenverklaarde en wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, kan de benadeelde partij niet in de vordering, die betrekking heeft op dat ten laste gelegde feit, worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering.
? Mr. S.V. Ramdihal, advocaat te Amsterdam, heeft als gemachtigde van de benadeelde [slachtoffer], vóór de aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 15.000,= als voorschot wegens immateriële schade die de verdachte met zijn mededaders aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij slechts gedeeltelijk van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
De rechtbank is van oordeel dat in ieder geval, in redelijkheid, tot een bedrag van
€ 1.000,= aan immateriële schade is geleden en zal dat deel van de vordering toewijzen.
Naar het oordeel van de rechtbank is het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Uit het schade-onderbouwingsformulier en de relevante stukken in het dossier blijkt dat de zeer ernstige gevolgen die de benadeelde heeft ondervonden voor het grootste deel zijn terug te voeren op het feit dat hij tengevolge van meerdere schotwonden en een steekwond in zijn linkerbeen ernstig gewond is geraakt en hiervan nog altijd de gevolgen van ondervindt.
Deze schade is echter niet het rechtstreekse gevolg van het hiervoor in de rubriek Bewezenverklaring bewezen verklaarde strafbare feit. De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij in het resterende deel van de vordering niet ontvankelijk is.
De benadeelde partij kan dit deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek Bewezenverklaring bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte - ook al zijn andere daders daarbij betrokken - rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.000,=, kan de vordering tot dat bedrag worden toegewezen.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De verdachte is niet tot vergoeding gehouden voor zover het toewijsbare reeds door de mededaders aan de benadeelde partij is voldaan.
9. SCHADEVERGOEDING ALS MAATREGEL
De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregel besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de in de rubriek Bewezenverklaring bewezen verklaarde strafbare feiten is toegebracht aan de benadeelden.
De toepassing van hechtenis, bij gebreke van voldoening van het verschuldigde bedrag, heft de opgelegde verplichting niet op.
10.TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 141, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
11. BESLISSING
De rechtbank:
? Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1. primair en 2. primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
? Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek Bewezenverklaring aangeduid, heeft begaan.
? Stelt vast dat het bewezen verklaarde onder 3. primair geen strafbaar feit oplevert en ontslaat de verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging.
? Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders tenlaste is gelegd dan hierboven in de rubriek Bewezenverklaring bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
? Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten:
Ten aanzien van 1. subsidiair:
medeplegen van poging tot zware mishandeling;
Ten aanzien van 2. meer subsidiair:
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
Ten aanzien van 3. subsidiair:
medeplegen van bedreiging met openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, meermalen gepleegd.
? Verklaart de verdachte niet strafbaar voor het onder 1. subsidiair bewezenverklaarde
feit.
? Verklaart de verdachte partieel niet strafbaar voor het onder 2. meer subsidiair bewezenverklaarde: ‘en vervolgens, terwijl die [slachtoffer] zwaar gewond op de grond lag, het schoppen tegen het hoofd en andere delen van het lichaam van die [slachtoffer] door verdachte en twee van zijn mededaders (te weten [medeverdachte] en [medeverdachte])’.
? Verklaart de verdachte voor het (overige) bewezen verklaarde strafbaar.
? Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 8 (acht) maanden .
? Beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot 2 (twee) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
? Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
? Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
? Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], tot het hierna te noemen bedrag.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 500,= (vijfhonderd euro) als schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken. De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Bepaalt dat de verdachte niet tot betaling gehouden is indien en voor zover de verschuldigde bedragen reeds door de mededaders zijn voldaan.
Wijst de vordering voor zover die betrekking heeft op de gevorderde kilometervergoeding (€ 13,20) af.
Verklaart de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], te betalen een som geld ten bedrage van € 500,= (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 (tien) dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
? Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet ontvankelijk in de vordering.
? Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], tot het hierna te noemen bedrag.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 1.000,= (duizend euro) als schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken. De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Bepaalt dat de verdachte niet tot betaling gehouden is indien en voor zover de verschuldigde bedragen reeds door de mededaders zijn voldaan.
Verklaart de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [ naam slachtoffer], te betalen een som geld ten bedrage van
€ 1.000,= (duizend euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 (twintig) dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Lolkema, voorzitter,
mr. N.O.P. Roché en mr. A.E. van Montfrans-Wolters, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Schouten, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 juli 2008.