RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer : 14.705560-07 (P)
Datum uitspraak : 8 juli 2008
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
[VERDACHTE],
geboren te [woonplaats], op [geboortedatum]
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het [adres] ,
[postcode en woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 februari
2008, 7 april 2008, 11 april 2008, 25 april 2008, 10 juni 2008 en 24 juni 2008.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de verdachte en mr. B. Roodveldt, raadsvrouw van verdachte, naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is, nadat een vordering van de officier van justitie strekkende tot wijziging van de tenlastelegging ex artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering ter terechtzitting van 7 april 2008 is toegelaten, ten laste gelegd, dat
zij in of omstreeks de periode van 20 februari 2007 tot en met 21 februari 2007, althans in of omstreeks de maand februari 2007, in de gemeente Hoorn NH en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon, [medeverdachte], die schuldig was aan of verdachte was van het misdrijf van medeplegen poging tot moord/doodslag op [slachtoffer] [art. 289/287/45/47 Wetboek van Strafrecht] en/of medeplegen poging tot doodslag op [slachtoffer] [art. 287/45/47 Wetboek van Strafrecht], althans enig misdrijf, heeft verborgen en/of behulpzaam is geweest in het ontkomen aan de nasporing van of aanhouding door een of meer ambtenaren van de justitie of politie, immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) die [medeverdachte] met een door verdachte en/of haar mededader(s) bestuurde auto (vanuit Hoorn) gebracht naar een adres in Leeuwarden, althans ergens in Nederland;
nadat er op of omstreeks 20 februari 2007 in de gemeente Hoorn NH, het misdrijf was gepleegd van het medeplegen van poging tot moord/doodslag op [slachtoffer] [art. 289/287/45/47 Wetboek van Strafrecht] en/of medeplegen poging tot doodslag op [slachtoffer] [art. 287/45/47 Wetboek van Strafrecht], althans nadat er enig misdrijf was gepleegd, met het oogmerk om dat misdrijf te bedekken of de nasporing of vervolging daarvan te beletten of te bemoeilijken, een of meer voorwerpen waarop of waarmede dat misdrijf was gepleegd of andere sporen van dat misdrijf heeft vernietigd en/of weggemaakt en/of verborgen en/of aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie onttrokken,
immers hebben/heeft verdachte en/of haar mededader(s), na het pakken van een (vuur)wapen (pistool) door een van de dader(s)/verdachte {[medeverdachte]} van bovenomschreven misdrijven/misdrijf uit de (trap)kast van de woning van de mededader van verdachte en/of met medeneming van kleding van die dader/verdachte van het /de bovenomschreven misdrijven/misdrijf, dat wapen en/of die kleding in een door verdachte en/of haar mededader(s) bestuurde auto, waarin ook de genoemde dader/verdachte zat, vanaf de woning van haar mededader te Hoorn vervoerd naar Leeuwarden, althans ergens in Nederland;
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het eerste cumulatief tenlastegelegde feit wettig en over- tuigend bewezen. Bij verdachte was sprake van (voorwaardelijk) opzet, nu verdachte zich bewust was van het feit dat [medeverdachte] werd gezocht. Verdachte moet met mede-verdachte [medeverdachte] worden aangemerkt als medepleger van dit feit, aangezien zij tezamen [medeverdachte] met de auto hebben vervoerd naar Leeuwarden. De officier van justitie acht voorts het tweede cumulatief tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen in die zin, dat verdachte een door [medeverdachte] meegenomen vuurwapen
- waarvan haar voldoende duidelijk had moeten zijn dat dit voorwerp van belang was voor het onderzoek door politie en justitie - aan het onderzoek heeft onttrokken door dit wapen in de door haar bestuurde auto te vervoeren. Niet bewezen acht de officier van justitie dat verdachte met het vervoeren van de kleding van [medeverdachte] sporen aan het onderzoek heeft onttrokken, aangezien niet duidelijk is of die kleding sporen van het misdrijf bevatte. Van dit onderdeel moet verdachte volgens de officier van justitie worden vrijgesproken.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft - zakelijk weergegeven - betoogd dat de politie, nadat de woning van verdachte op 21 februari 2007 was binnengevallen, op de vraag van verdachte waarom [medeverdachte] werd gezocht, heeft geantwoord dat ze hangende het onderzoek daarover geen mededelingen konden doen. Tijdens de rit naar Leeuwarden heeft verdachte aan [medeverdachte] gevraagd waarom hij werd gezocht. Hij vertelde haar toen over de vechtpartij de avond ervoor. Dit was de eerste keer dat verdachte hoorde waarvan [medeverdachte] werd verdacht. Toen verdachte de vraag kreeg om [medeverdachte] weg te brengen naar Leeuwarden, zat zij in een moeilijke situatie omdat zij toen een relatie had met de broer van [medeverdachte]. Het was een vriendendienst. Toen ze had gezien dat [medeverdachte] een wapen uit de gangkast pakte en dit in een tas met kleren stopte, bevond zij zich niet in de positie om tegen [medeverdachte] te zeggen dat ze hem wel weg zou brengen, maar niet als hij dat wapen mee zou nemen. Zo lagen de verhoudingen niet. Daarbij komt dat verdachte op dat moment nog niet wist waarvoor [medeverdachte] werd gezocht. Dat hoorde zij immers pas toen ze al onderweg waren naar Leeuwarden. Zij had derhalve geen wetenschap noch opzet dat zij mogelijk belangrijke voorwerpen zoek maakte waarmee een misdrijf was begaan, te meer daar [medeverdachte] haar vertelde dat hij was betrokken bij een vechtpartij en dat hij niet had geschoten. Dat geldt zeker voor de in de tenlastelegging genoemde kleding, nu niet bekend is wat [medeverdachte] heeft gedaan met de kleding die hij die avond had gedragen, en hij niet dezelfde kleding aanhad toen hij naar Leeuwarden vertrok. Niet bekend is of de kleren die [medeverdachte] de avond ervoor droeg zijn meegegaan de auto in. De raadsvrouw neemt dan ook het standpunt in dat er voldoende bewijs is voor het eerste cumulatief tenlastegelegde feit, maar zij bepleit vrijspraak voor het tweede cumulatief tenlastegelegde feit, nu de vereiste opzet daarvoor ontbreekt.
De rechtbank stelt de volgende feiten vast:
Op dinsdag 20 februari 2007 omstreeks 23.10 uur, werden voor de coffeeshop “ ’t Keteltje”, gevestigd aan het Kerkplein in de gemeente Hoorn (Noord-Holland), twee mannen, te weten [slachtoffer] en [slachtoffer], neergeschoten, waarbij zij ernstig gewond raakten. Het schieten vond plaats tijdens een confrontatie tussen twee groepen op het Kerkplein, waarbij de broers [slachtoffer] deel uitmaakten van de ene groep en [medeverdachte] deel uit maakte van de andere groep. Uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 19 maart 2007 betreffende munitieonderzoek, blijkt dat tijdens de schietpartij met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid geschoten is met één vuurwapen, vermoedelijk een semi-automatisch pistool van het merk Beretta, model 9000S. [medeverdachte] verbleef in de nacht van 20 op 21 februari 2007 in de woning van medeverdachte [medeverdachte].
Op woensdag 21 februari 2007 om 07.30 uur is door een arrestatieteam van politie binnengetreden in de woning van verdachte in Hoorn. De binnentreding vond plaats met het doel [medeverdachte] aan te houden, die verdacht werd van het (mede)plegen van de op 20 februari 2007 te Hoorn gepleegde misdrijven ten aanzien van de broers [slachtoffer]. In de woning waren op het moment van binnentreden aanwezig verdachte en haar mede-verdachte [medeverdachte]. [medeverdachte] werd niet in de woning van verdachte aangetroffen. Die ochtend bracht verdachte [medeverdachte] op de hoogte van het feit dat de politie bij haar in de woning was geweest. [medeverdachte] vroeg toen aan verdachte of zij [medeverdachte] naar diens vriendin, [medeverdachte], in Leeuwarden wilde brengen. Diezelfde dag zijn verdachte en [medeverdachte] in een van de broer van [medeverdachte] geleende auto naar de woning [medeverdachte] in Zwaag gegaan, waar [medeverdachte] en [medeverdachte] aanwezig waren.
In de woning van [medeverdachte] opende [medeverdachte] op een gegeven moment de trapkast en haalde daaruit een zwart vuurwapen, dat hij in een tas met kleding stopte. [medeverdachte] heeft de tas in de auto gezet. Vervolgens zijn verdachte, [medeverdachte] en [medeverdachte] in de auto naar Leeuwarden gereden. Verdachte heeft de auto bestuurd. In Leeuwarden heeft [medeverdachte] de tas uit de auto meegenomen in de woning van [medeverdachte]. Vervolgens zijn verdachte en [medeverdachte] in de auto teruggereden naar Hoorn.
Op 11 april 2007 is [medeverdachte] in de woning van [medeverdachte]te Leeuwarden aangehouden op verdenking van poging tot moord of poging tot doodslag van [slachtoffer] en poging tot doodslag van [slachtoffer].
Beoordeling van de tenlastelegging
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 21 februari 2007 samen met haar medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte], [medeverdachte], die verdacht werd van een misdrijf, behulpzaam is geweest in het ontkomen aan de nasporing van en aanhouding door ambtenaren van justitie en politie door [medeverdachte] in een door verdachte bestuurde auto vanuit Hoorn naar Leeuwarden te brengen. De rechtbank stelt vast dat verdachte op 21 februari 2007 wist dat [medeverdachte] verdacht werd van een misdrijf. Hiertoe is redengevend dat op 21 februari 2007 omstreeks 07.30 uur een arrestatieteam is binnengetreden in de woning van verdachte, waar verdachte en [medeverdachte] op dat moment verbleven. Verdachte heeft voorts bij de politie verklaard dat zij op 21 februari 2007 omstreeks 08.00 uur [medeverdachte] heeft gebeld en haar toen heeft verteld dat de politie bij haar thuis was geweest om [medeverdachte] te zoeken in verband met een schietpartij bij het Kerkplein in Hoorn. Vervolgens is [medeverdachte] omstreeks 09.00 uur naar de woning van verdachte gekomen en heeft zij daar verdachte gevraagd om [medeverdachte] naar diens vriendin in Leeuwarden te brengen. Ter terechtzitting van 7 april 2008 heeft verdachte weliswaar verklaard dat zij op 21 februari 2007 niet wist waarvoor [medeverdachte] door de politie werd gezocht, maar de rechtbank acht de verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd betrouwbaarder, aangezien deze verklaring over haar mededelingen aan medeverdachte [medeverdachte] in de ochtend van 21 februari 2007 wordt bevestigd door de verklaring die [medeverdachte] daarover bij de politie heeft afgelegd.
Medeverdachte [medeverdachte] is vervolgens naar haar broer gegaan om diens auto voor die dag te lenen ten behoeve van verdachte, die de auto zou gaan besturen. [medeverdachte] heeft haar broer daarbij voorgehouden dat verdachte naar het ziekenhuis moest, hetgeen niet overeenkomstig de waarheid was. Nu verdachte, gelet op het vorenstaande, op 21 februari 2007 wist dat [medeverdachte] werd gezocht als verdachte van een misdrijf, acht de rechtbank bewezen dat de opzet van verdachte er op was gericht om [medeverdachte] te laten ontkomen aan de nasporing van of aanhouding door justitie en politie. Daarnaast acht de rechtbank, gelet op hetgeen hiervóór is overwogen, bewezen dat tussen verdachte en haar medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte] sprake is geweest van een bewuste samenwerking en een gezamenlijke uitvoering. Verdachte moet derhalve als medepleger worden aangemerkt.
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank eveneens bewezen dat verdachte op 21 februari 2007 samen met [medeverdachte] een voorwerp, waarmee in Hoorn een misdrijf was gepleegd, aan het onderzoek van justitie en politie heeft onttrokken door dit voorwerp - te weten een vuurwapen - samen met de verdachte van het misdrijf, [medeverdachte], vanuit Hoorn te vervoeren naar elders. Hiertoe is redengevend dat zowel verdachte als [medeverdachte] - nadat tussen hen was afgesproken dat verdachte [medeverdachte] met de auto zou brengen naar Leeuwarden - hebben verklaard dat zij op 21 februari 2007 hebben gezien dat [medeverdachte] in de woning van [medeverdachte] een zwart vuurwapen uit de trapkast pakte en dit in een tas met kleding stopte. De tas met kleding is in de door verdachte bestuurde auto, waarin ook [medeverdachte] en [medeverdachte] zaten, vervoerd. De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat het door [medeverdachte] gepakte zwarte vuurwapen hetzelfde wapen is als dat waarmee hij de misdrijven tegen de broers [slachtoffer] op 20 februari 2007 in Hoorn heeft gepleegd. Daartoe is redengevend dat [getuige] bij de politie heeft verklaard dat hij op 20 februari 2007 [medeverdachte] met een zwart vuurwapen in de woning van [betrokkene] heeft gezien. Hij heeft daarbij gezegd dat het om een Beretta van kunststof ging.
Voorts heeft [medeverdachte] bij de politie verklaard dat hij op 20 februari 2007 op het Kerkplein in Hoorn, tijdens de confrontatie met de broers [slachtoffer], schoten hoorde en dat hij een zwart pistool van rechts zag en vlammen en iemand met een capuchon. Uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 19 maart 2007 betreffende munitieonderzoek, blijkt bovendien dat tijdens de schietpartij met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid geschoten is met één vuurwapen, vermoedelijk een semi-automatisch pistool van het merk Beretta.
In aanmerking genomen dat [medeverdachte] binnen een uur na de schietpartij op het Kerkplein op 20 februari 2007 bij verdachte langs is geweest en haar heeft gezegd dat hij naar [medeverdachte] wilde gaan ; dat hij de nacht van 20 op 21 februari 2007 in de woning van [medeverdachte] heeft doorgebracht en dat [medeverdachte] in de ochtend van 21 februari 2007 in de woning van [medeverdachte] een zwart vuurwapen uit de trapkast pakte, stelt de rechtbank vast dat dit hetzelfde wapen is geweest dat [medeverdachte] op 20 februari 2007 bij zich droeg en dat hij heeft gebruikt bij het plegen van de misdrijven op het Kerkplein. Gelet voorts op het feit dat zowel verdachte als [medeverdachte] op 21 februari 2007 wisten dat [medeverdachte] door de politie werd gezocht als verdachte van de schietpartij de avond ervóór, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het door haar in de auto vervoerde vuurwapen een voorwerp was waarmee een misdrijf was begaan en dat dit vuurwapen door haar handelen aan het onderzoek van justitie en politie werd onttrokken. Ten aanzien van dit feit acht de rechtbank bewezen dat tussen verdachte en haar medeverdachte [medeverdachte] sprake is geweest van een nauwe en volledige samenwerking. Verdachte moet derhalve als medepleger worden aangemerkt.
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte op 21 februari 2007 de bedoeling had om andere sporen van het misdrijf, te weten de kleding van [medeverdachte], te verbergen en aan het onderzoek van justitie en politie te onttrekken. Immers, niet kan worden vastgesteld dat de kleding die in de tas zat en werd vervoerd naar Leeuwarden, door [medeverdachte] is gedragen ten tijde van het misdrijf waarvan hij werd verdacht. Van dit onderdeel van het tweede cumulatief tenlastegelegde feit moet verdachte dan ook worden vrijgesproken.
De rechtbank verklaart op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 21 februari 2007, in de gemeente Hoorn NH en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte] en [medeverdachte], opzettelijk een persoon, [medeverdachte], die verdachte was van een misdrijf, behulpzaam is geweest in het ontkomen aan de nasporing van of aanhouding door ambtenaren van justitie of politie, immers hebben verdachte en [medeverdachte] die [medeverdachte] met een door verdachte bestuurde auto vanuit Hoorn gebracht naar een adres in Leeuwarden;
en
zij met een ander, te weten [medeverdachte], nadat er op 20 februari 2007 in de gemeente Hoorn NH een misdrijf was gepleegd, met het oogmerk om de nasporing of vervolging daarvan te beletten of te bemoeilijken, een voorwerp waarmede dat misdrijf was gepleegd aan het onderzoek van ambtenaren van justitie of politie onttrokken,
immers hebben verdachte en [medeverdachte], na het pakken van een vuurwapen door de van misdrijf verdachte [medeverdachte] uit de trapkast van de woning van [medeverdachte], dat wapen in een door verdachte bestuurde auto, waarin ook [medeverdachte] zat, vanaf de woning van [medeverdachte] in de gemeente Hoorn vervoerd.
5. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk iemand die schuldig is aan of vervolgd wordt ter zake van enig misdrijf verbergen of hem/haar behulpzaam zijn in het ontkomen aan de nasporing van of aanhouding door de ambtenaren van de justitie of politie
nadat enig misdrijf is gepleegd, met het oogmerk om het te bedekken of de nasporing of vervolging te beletten of te bemoeilijken, voorwerpen waarop of waarmede het misdrijf gepleegd is of andere sporen van het misdrijf vernietigen, wegmaken, verbergen of aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie onttrekken.
6. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Verdachte is ook strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
Verdachte heeft op 21 februari 2007 [medeverdachte], die gezocht werd door justitie en politie als verdachte van een misdrijf, tezamen en in vereniging met haar mededaders [medeverdachte] en [medeverdachte] geholpen om te ontkomen aan de nasporing van of aanhouding door ambtenaren van justitie en politie. Tevens heeft verdachte samen met haar mededader [medeverdachte] een vuurwapen van [medeverdachte] met de auto vervoerd. Verdachte heeft daardoor een voorwerp, waarmee [medeverdachte] op 20 februari 2007 de misdrijven bij ’t Keteltje in Hoorn heeft gepleegd, aan het onderzoek van ambtenaren van justitie en politie onttrokken.
De officier van justitie heeft gevorderd dat een werkstraf van 200 uren (100 dagen vervangende hechtenis), waarvan 80 uren voorwaardelijk wordt opgelegd. Aan het voorwaardelijke deel van de werkstraf dient een proeftijd van twee jaren te worden verbonden, aldus de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft naar voren gebracht dat 2007 een moeilijk jaar voor verdachte is geweest. Er is sprake geweest van een miskraam, een auto-ongeluk, haar aanhouding door politie met deze rechtszaak tot gevolg en het overlijden van haar oma. Na deze gebeurtenis heeft verdachte eigenhandig het roer omgegooid. Ze is weer bij haar ouders gaan wonen en heeft gebroken met de vriendengroep van haar toenmalige vriend. Ze volgt thans een opleiding en zij heeft een baan. Verdachte heeft haar leven weer op de rails. Het verschijnen voor de rechtbank en de gang naar de rechter-commissaris tot drie keer aan toe, hebben een geweldige impact gehad op verdachte. Een geheel voor-waardelijke straf acht de raadsvrouw passend. De raadsvrouw refereert zich aan het oordeel van de rechtbank, maar zij verzoekt de persoonlijke omstandigheden van verdachte zwaar te laten meewegen.
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is, tezamen met twee mededaders, behulpzaam geweest bij het ontkomen aan de nasporing van en aanhouding door politie en justitie van een persoon die verdacht werd van twee zeer ernstige misdrijven, waarbij aan één slachtoffer blijvend zwaar letsel is toegebracht. Het handelen van verdachte heeft er toe bijgedragen dat de betreffende persoon, te weten [medeverdachte], eerst geruime tijd na het plegen van de misdrijven kon worden aangehouden en ondervraagd. Tevens heeft verdachte samen met een mededader een vuurwapen, zijnde het voorwerp waarmee genoemde misdrijven zijn gepleegd, vervoerd vanuit Hoorn en daardoor dit voorwerp aan onderzoek door justitie en politie onttrokken. Door haar handelwijze heeft verdachte de waarheidsvinding in de betreffende strafzaak in aanzienlijke mate bemoeilijkt. Verdachte heeft zich geen rekenschap gegeven van de nadelige gevolgen die haar handelen heeft gehad voor de opsporing en vervolging van de op 20 februari 2007 in Hoorn gepleegde strafbare feiten, hetgeen de rechtbank haar zwaar aanrekent. Gelet op de gegeven omstandigheden zou het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf in het algemeen op zijn plaats zijn.
De volgende omstandigheden hebben de rechtbank evenwel aanleiding gegeven om in dit geval van het opleggen van een vrijheidsbenemende straf af te zien.
Verdachte is blijkens het uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 12 november 2007, niet eerder veroordeeld voor een strafbaar feit.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het voorlichtingsrapport van P. Vonk, werkzaam als reclasseringswerker bij reclassering Nederland, Regio Alkmaar Haarlem, d.d. 4 maart 2007. Hierin staat, verkort en zakelijk weergeven,
onder meer het volgende vermeld:
“Inschatting risicogebieden Risc
Het ziet er naar uit dat betrokkene sinds een jaar een andere levensweg heeft ingeslagen, zodat zorg voor toekomstig afglijden thans niet meer terecht lijkt. (…)
Risico voor andersoortige, met de relationele situatie en leefomstandigheden samenhangende criminaliteit lijkt ons, op grond van ons huidige onderzoek, gering, daar betrokkene thans in een andere situatie is en haar gedrag en denkpatronen geheel anders zijn dan zoals die gedurende de jaren 2005, 2006 en begin 2007 waren. Risico voor herhaling van het concreet ten laste gelegde delict lijkt gering aangezien herhaling daarvan, gezien de aard van dit delict, iemand uit handen van de politie houden, niet voor de hand ligt. (…)
Strafadvies
Indien betrokkene schuldig wordt verklaard en indien de strafbare feiten dit rechtvaardigen, adviseren wij haar geheel of gedeeltelijk voorwaardelijk te veroordelen. Het opleggen van reclasseringstoezicht is hierbij niet nodig, daar betrokkene goed gemotiveerd sinds medio 2007 een andere richting heeft ingeslagen en thans in een voldoende stabiele, zorgzame omgeving is. Indien u het ten laste gelegde wenst te sanctioneren door middel van een werkstraf, dan is betrokkene in staat dit uit te voeren en bestaat hiertegen vanuit reclasseringsoptiek geen bezwaar.”
Het vorenstaande in aanmerking genomen acht de rechtbank in dit geval het opleggen van een werkstraf van 120 uren (60 dagen vervangende hechtenis) passend. Bij deze strafmaat heeft de rechtbank laten meewegen dat verdachte samen met haar mededader [medeverdachte] een leidende rol heeft gespeeld bij het wegbrengen van [medeverdachte] naar Leeuwarden. Immers, verdachte heeft met [medeverdachte] afgesproken dat [medeverdachte] weggebracht zou worden en zij heeft de auto bestuurd. Het zien van het vuurwapen bij [medeverdachte] in de woning van [medeverdachte] heeft verdachte niet op haar schreden doen terugkeren.
Aangezien er geen concrete aanwijzingen zijn dat gevaar voor recidive bestaat, ziet de rechtbank geen aanleiding om naast de onvoorwaardelijke werkstraf nog een voorwaardelijke straf, zoals door de officier van justitie gevorderd, op te leggen.
8. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 47, 57 en 189 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
? Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek
Bewezenverklaring aangeduid, heeft begaan.
? Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders tenlaste is gelegd dan hierboven in de rubriek Bewezenverklaring bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
? Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de volgende strafbare feiten:
opzettelijk iemand die schuldig is aan of vervolgd wordt ter zake van enig misdrijf verbergen of hem/haar behulpzaam zijn in het ontkomen aan de nasporing van of aanhouding door de ambtenaren van justitie of politie
nadat enig misdrijf is gepleegd, met het oogmerk om het te bedekken of de nasporing of vervolging te beletten of te bemoeilijken, voorwerpen waarop of waarmede het misdrijf gepleegd is of andere sporen van het misdrijf vernietigen, wegmaken, verbergen of aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie onttrekken.
? Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
? Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren.
? Beveelt voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht dat in plaats van de taakstraf vervangende hechtenis wordt toegepast, welke vervangende hechtenis wordt vastgesteld op 60 (zestig) dagen.
? Bepaalt, dat deze taakstraf bestaat uit een werkstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.O.P. Roché, voorzitter,
mr. M. Lolkema en mr. A.E. van Montfrans-Wolters, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Schouten, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 juli 2008.